ECLI:NL:RBMNE:2015:2343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
16-653494-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van studiefonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van een studiefonds meer dan € 120.000 heeft verduisterd. De verdachte, geboren in 1939, was verantwoordelijk voor de uitbetaling van studiebeurzen aan kinderen van werknemers van de stichting. Gedurende de periode van 19 juni 2006 tot en met 28 maart 2013 heeft hij geldbedragen van de rekening van de stichting naar zijn eigen rekening overgemaakt, zonder toestemming of overleg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk geldbedragen heeft verduisterd, waarbij hij een aanzienlijk deel van het geld heeft gebruikt voor privé-uitgaven, waaronder gokken.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2015, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan verduistering, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte geen opzet had om zich wederrechtelijk geld toe te eigenen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van zijn handelingen en dat hij meer geld naar zichzelf overmaakte dan hij aan de studenten uitkeerde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 120.000 aan de benadeelde partij, de stichting, ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een hoger bedrag afgewezen, omdat deze onvoldoende gespecificeerd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/653494-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1939] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J. Nijssen, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 19 juni 2006 tot en met 28 maart 2013 in zijn functie van penningmeester van [bedrijf]/[stichting] meerdere geldbedragen heeft verduisterd, met een totaalbedrag van ongeveer € 120.000,00.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu verdachte niet het opzet had om zich wederrechtelijk geld toe te eigenen. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het hem ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2013112543 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 304). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
[A] heeft in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijf] en [stichting], beide gevestigd te Mijdrecht, aangifte van verduistering tegen verdachte gedaan. Verdachte was uit hoofde van zijn functie als penningmeester van de stichting verantwoordelijk voor de uitbetaling van studiebeurzen aan –vooral- kinderen van werknemers. Tot en met 27 maart 2013 zijn bedragen van de rekening van de Stichting overgeschreven naar de zakelijke rekening van verdachte. [1]
Uit onderzoek naar de afschriften van de zakelijke bankrekening van verdachte volgt dat in de periode 2006 tot en met 28 maart 2013 diverse geldbedragen, met een totaal van
€ 708.587,60, van de bankrekening van de [stichting] zijn overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van verdachte. Daarvan is in totaal € 484.757,79 overgemaakt naar de studenten.
In de periode van 1 februari 2009 tot en met 28 februari 2013 zijn bedragen, met een totaal van € 372.910,00, van de bankrekening van de [stichting] overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van verdachte. Daarvan is vervolgens door verdachte een totaal bedrag van € 282.145,10 overgemaakt naar de studenten. In die periode is een bedrag van € 90.764,90 niet aan de studenten overgemaakt. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als penningmeester van de [stichting] geldbedragen van de rekening van de stichting naar zijn eigen privé/zakelijke rekeningen overboekte. Een deel van het geld werd door hem niet gebruikt waarvoor het bestemd was, maar voor privé-uitgaven.
Een bedrag van ongeveer € 120.000,00 is opgegaan aan gokken. [3]
(bewijs)overwegingen
Verdachte was uit hoofde van zijn functie als penningmeester verantwoordelijk voor de uitbetaling van studiebeurzen aan de kinderen van de werknemers. Verdachte heeft geld van de rekening van de stichting naar zijn eigen rekening overgemaakt. Verdachte had daarvoor geen toestemming gevraagd of gekregen en heeft hierover ook nooit overleg gepleegd. Verdachte heeft vervolgens een aanzienlijk deel van dat geld aangewend voor privé-uitgaven, waaronder gokken. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij meer geld naar zichzelf overmaakte, dan dat hij weer naar de studenten overmaakte. Hij vroeg zich wel eens af ‘
hoe lang het nog zou duren voordat hij echt in de shit terecht kwam’.
De rechtbank acht het derhalve, mede gelet op de duur de bewezenverklaarde periode, de hoogte van het verduisterde geldbedrag en de functie van verdachte, volstrekt onaannemelijk dat verdachte zich er niet van bewust was dat hij meer geld van de Stichting op zijn rekening bijschreef, dan dat hij uitkeerde aan de studenten voor wie voornoemde gelden bestemd waren.
Ten gevolge van het ontbreken van een - relatief zeer klein - deel van de bankafschriften (mei/juni 2007 en januari 2009) over de tenlastegelegde periode kan het exacte totale schadebedrag niet worden vastgesteld. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte kan vastgesteld worden dat tenminste een geldbedrag van, in totaal ongeveer € 120.000,00 door verdachte niet gebruikt is voor de doeleinden waarvoor het bestemd was en door verdachte besteed werd aan privé-uitgaven/gokken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, uit hoofde van zijn functie als penningmeester, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere malen geldbedragen, met een totale waarde van ongeveer € 120.000,00, heeft verduisterd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 19 juni 2006 tot en met 28 maart 2013 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, en/of Vlissingen, telkens opzettelijk een geldbedrag, van in totaal ongeveer 120.000,00 euro, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf] en/of [stichting], en welke geldbedragen verdachte als penningmeester van die [stichting] onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
- verduistering, gepleegd door hem die het goed tegen een geldelijke vergoeding onder zich heeft, meermalen gepleegd.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
  • een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om verdachte, gelet op zijn leeftijd en gezondheidstoestand, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in staat is, binnen zijn fysieke mogelijkheden, een werkstraf uit te voeren.
Verdachte heeft uit hoofde van zijn functie als penningmeester een groot geldbedrag van een stichting dat een studiefonds beheerde verduisterd en gebruikt voor privé-uitgaven, voornamelijk gokken. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat men in hem had en de betreffende stichting een aanzienlijke financiële schadepost bezorgd. Verdachte heeft tot op heden nog geen enkele terugbetaling gedaan.
De rechtbank overweegt dat gelet op de duur, de aard en de omvang van het strafbare feit een forse onvoorwaardelijke straf gerechtvaardigd is.
De oriëntatiepunten van het LOVS hanteren voor een benadelingsbedrag tussen de
€ 70.000,00 en € 125.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met verdachtes leeftijd, zijn lichamelijke gezondheid en zijn blanco strafblad en hem om die redenen geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, lager dan de door de officier van justitie gevorderd, en zal zij verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen.
Verzoek aanhouding.
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijk strafdeel op zal leggen, de zaak aan te houden en door de reclassering een uitgebreide reclasseringsrapportage uit te laten brengen.
De rechtbank zal aan verdachte, onder andere, een onvoorwaardelijk werkstraf opleggen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in staat is om aan zijn situatie aangepaste werkzaamheden te verrichten. De reclassering mag in staat worden geacht om voor verdachte passende werkzaamheden te vinden en het aantal per dag en/of per week te werken uren af te stemmen op de leeftijd en lichamelijke conditie van verdachte.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om door de reclassering een nadere rapportage uit te laten brengen en wijst het verzoek van de verdediging daartoe af.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [bedrijf]/[stichting] vordert een schadevergoeding van € 160.000,00.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 120.000,00 met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, nu deze onvoldoende duidelijk en onvoldoende gespecificeerd is en derhalve het exacte schadebedrag niet vastgesteld kan worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 120.000,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt daartoe dat de benadeelde partij een onderneming betreft, die ten gevolge van een gebrekkige danwel onvoldoende (financiële) boekencontrole er zelf aan bij heeft gedragen dat verdachte jarenlang, zonder enige verantwoordelijkheid af te leggen, ongestoord zijn gang kon gaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
- verduistering, gepleegd door hem die het goed tegen een geldelijke vergoeding onder zich heeft, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
-
een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet (naar behoren) verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf]/[stichting] van € 120.000,00 ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en
mr. A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 maart 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 juni 2006 tot en met 28 maart 2013 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, en/of Vlissingen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een geldbedrag van in totaal ongeveer 120.000,00 euro, in elk geval een (aanzienlijk) geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf] en/of [stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep van/als penningmeester van die [stichting], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [A], pagina 7 t/m 9.
2.aanvullend proces-verbaal, met bijlagen d.d. 27 mei 2014, pagina 89 t/m 91.
3.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2015.