In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van een studiefonds meer dan € 120.000 heeft verduisterd. De verdachte, geboren in 1939, was verantwoordelijk voor de uitbetaling van studiebeurzen aan kinderen van werknemers van de stichting. Gedurende de periode van 19 juni 2006 tot en met 28 maart 2013 heeft hij geldbedragen van de rekening van de stichting naar zijn eigen rekening overgemaakt, zonder toestemming of overleg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk geldbedragen heeft verduisterd, waarbij hij een aanzienlijk deel van het geld heeft gebruikt voor privé-uitgaven, waaronder gokken.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2015, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan verduistering, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte geen opzet had om zich wederrechtelijk geld toe te eigenen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van zijn handelingen en dat hij meer geld naar zichzelf overmaakte dan hij aan de studenten uitkeerde.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 120.000 aan de benadeelde partij, de stichting, ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een hoger bedrag afgewezen, omdat deze onvoldoende gespecificeerd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.