ECLI:NL:RBMNE:2015:2342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
16-655179-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van ontuchtige handelingen met minderjarige

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1940, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op 31 juli 2013 zouden hebben plaatsgevonden. De verdachte werd beschuldigd van het geven van tongzoenen aan een 8-jarig meisje. Tijdens de zitting op 20 februari 2015 werd het standpunt van de officier van justitie gepresenteerd, die meende dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Dit bewijs was voornamelijk gebaseerd op verklaringen van de moeder van het slachtoffer en een vriendje van het slachtoffer. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, aangezien deze als 'horen zeggen' konden worden gekarakteriseerd en er geen steun in het dossier was voor deze verklaringen.

De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen wat er daadwerkelijk was gebeurd. De ouders van het slachtoffer hadden geen aangifte gedaan en er was geen toestemming gegeven voor een verhoor van het slachtoffer. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit steeds ontkend. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, die een schadevergoeding van € 765,20 eiste. Aangezien de verdachte vrijgesproken werd van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/655179-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1940] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is aangehouden op de terechtzitting van 23 juli 2014 en is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 31 juli 2013 bij [slachtoffer], die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten dat hij deze minderjarige een of meer tongzoenen heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het informatieve gesprek gevoerd met [A], zijnde de moeder van [slachtoffer] en de verklaring van [B]. Voorts kan, aldus de officier van justitie, op basis van voornoemde verklaringen en de verklaring van verdachte vastgesteld worden dat verdachte de man is die [slachtoffer] op 31 juli 2013 op straat tegen kwam.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan komen, derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum nu de verklaringen van [A] en [B] verklaringen “van horen zeggen” zijn en afkomstig zijn van één enkele bron. Voorts vinden beide verklaringen geen steun in het dossier.
Subsidiair kan op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet de overtuiging worden verkregen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich een verslag van een informatief gesprek met de moeder van
[slachtoffer] en een verklaring van de moeder van een vriendje van [slachtoffer]. Beiden hebben verklaard naar aanleiding van hetgeen zij van de destijds 8-jarige [slachtoffer] hadden gehoord. De ouders van [slachtoffer] hebben aangegeven dat zij geen aangifte wilden doen en hebben geen toestemming gegeven voor een studioverhoor van [slachtoffer].
Verdachte heeft het hem tenlastegelegde, ook heden ter terechtzitting, consequent ontkent.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van de in het dossier aanwezige stukken onvoldoende kan worden vastgesteld wat er daadwerkelijk is gebeurd en of verdachte het hem tenlastegelegde heeft gepleegd.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 765,20, waarvan
€ 750,00 ter zake immateriële schade en € 15,20 ter zake materiele schade, met daarbij de wettelijke rente en oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en
mr. A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 februari 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 31 juli 2013 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [slachtoffer], geboren [2005], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig meermalen, althans éénmaal, geven van (een) (tong)zoen(en) aan die [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht