Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1940, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op 31 juli 2013 zouden hebben plaatsgevonden. De verdachte werd beschuldigd van het geven van tongzoenen aan een 8-jarig meisje. Tijdens de zitting op 20 februari 2015 werd het standpunt van de officier van justitie gepresenteerd, die meende dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Dit bewijs was voornamelijk gebaseerd op verklaringen van de moeder van het slachtoffer en een vriendje van het slachtoffer. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, aangezien deze als 'horen zeggen' konden worden gekarakteriseerd en er geen steun in het dossier was voor deze verklaringen.
De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen wat er daadwerkelijk was gebeurd. De ouders van het slachtoffer hadden geen aangifte gedaan en er was geen toestemming gegeven voor een verhoor van het slachtoffer. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit steeds ontkend. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, die een schadevergoeding van € 765,20 eiste. Aangezien de verdachte vrijgesproken werd van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.