ECLI:NL:RBMNE:2015:2312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
C/16/387957 / HA RK 15-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. A.J.P. Schotman in strafzaak

Op 20 maart 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland te Lelystad uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door [verzoeker] naar aanleiding van de behandeling van zijn strafzaak op 4 maart 2015, waarbij mr. A.J.P. Schotman als politierechter optrad. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] mr. Schotman gewraakt, omdat hij meende dat er geen eerlijk proces mogelijk was bij de rechtbank Midden-Nederland, mede door de invloed van de gerechtspresident mr. Uniken Venema. De wrakingskamer heeft het verzoek op 20 maart 2015 in het openbaar behandeld, waarbij [verzoeker] zijn gronden voor de wraking heeft toegelicht. Hij voerde aan dat er sprake was van partijdigheid en belangenverstrengeling binnen de rechtbank, en dat de samenstelling van de wrakingskamer niet tijdig was gecommuniceerd.

De wrakingskamer heeft na beraad geoordeeld dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was. De kamer stelde vast dat [verzoeker] niet voldoende objectieve feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van mr. Schotman konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen. Het verzoek tot wraking van mr. Schotman werd dan ook afgewezen, en de beslissing werd op 20 maart 2015 openbaar uitgesproken. De griffier werd opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/16/387957 / HA RK 15-61
Beslissing van 20 maart 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdende te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 4 maart 2015 is de strafzaak tegen [verzoeker] behandeld op de terechtzitting van de politierechter van deze rechtbank, locatie Utrecht (16/009955-13, tul bijz. vw.). [verzoeker] is ter zitting bijgestaan door advocaat mr. J. IJdis.
1.2.
Behandelend politierechter was mr. A.J.P. Schotman en mr N.T.R.M. Franken was de officier van justitie.
1.3.
Tijdens voormelde behandeling heeft [verzoeker] mr. Schotman gewraakt. Van de zitting van 4 maart 2015 is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Bij e-mail van 4 maart 2015 heeft mr. IJdis zeven e-mails van [verzoeker] aan de Wrakingskamer gezonden die ‘kunnen dienen ter nadere onderbouwing van het verzoek om wraking’. Nadien heeft [verzoeker] nog een aantal producties nagezonden, waaronder een tweetal op 3 maart 2015 gedateerde e-mails (van 11:19 uur en 21:38 uur) betreffende wrakingsnota’s voor de zitting van 4 maart 2015.
1.5.
Mrs. Schotman en Franken hebben bij afzonderlijke e-mails verklaard niet te zullen verschijnen tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek. Voorts begrijpt de Wrakingskamer uit de e-mail van mr. Schotman van 19 maart 2015 dat hij niet berust in de wraking.
1.6.
Het wrakingsverzoek is op 20 maart 2015 in het openbaar behandeld, waarbij [verzoeker], vergezeld door de heer [A], is verschenen. Aan de hand van pleitaantekeningen, die [verzoeker] aan het eind van de zitting aan de Wrakingskamer heeft overhandigd, heeft [verzoeker] het woord gevoerd.
1.7.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Schotman heeft [verzoeker] de Wrakingskamer gewraakt. De gronden voor die wraking zijn:
  • het door de Wrakingskamer wijzen op de beperkte zittingstijd;
  • het door de Wrakingskamer niet beantwoorden van de door [verzoeker] gestelde vragen;
  • dat [verzoeker] niet op de deelname van mr. Mulder in de Wrakingskamer was voorbereid en dat dit op z’n minst twee dagen van tevoren aangekondigd had kunnen worden.
1.8.
De Wrakingskamer heeft, na een korte schorsing voor beraad, aan [verzoeker] meegedeeld dat zijn wrakingsverzoek gericht tegen de Wrakingskamer een kennelijk ongegrond verzoek betreft en dat daarom het verzoek niet in behandeling zal worden genomen. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld is immers aanzienlijk meer dan de ingeruimde tijd genomen om het wrakingsverzoek te behandelen. [verzoeker] is, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, ook niet inhoudelijk op het wrakingsverzoek ingegaan maar heeft volstaan met het geven van een historisch overzicht van zijn (negatieve ervaringen opgedaan in zijn) jarenlange contacten met justitie. Voorts heeft de Wrakingskamer ter zitting op diverse vragen van [verzoeker] antwoord gegeven, maar is het uiteindelijk aan de Wrakingskamer om te beslissen of, wanneer en op welke wijze vragen aan de Wrakingskamer worden beantwoord. Bij de beoordeling van de relevantie van die vragen voor de behandeling van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Schotman komt aan de Wrakingskamer een ruime beoordelingsvrijheid toe. Ook niet eerder dan dat [verzoeker] is gevraagd om zijn betoog af te ronden is [verzoeker] overgegaan tot wraking van de Wrakingskamer.
Dat [verzoeker] niet is geïnformeerd over de wijziging in de samenstelling van de Wrakingskamer – mr. Van Holten bleek verhinderd – valt weliswaar te betreuren, maar vormt objectief bezien nog geen grond voor wraking.
1.9.
Na het doen van een gemotiveerde mededeling van de voorzitter van deze Wrakingskamer dat het ter zitting gedane wrakingsverzoek tegen de Wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid, is uitspraak bepaald in het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Schotman.
1.10.
Ter terechtzitting is mondeling uitspraak gedaan, waarbij het verzoek is afgewezen.
1.11.
Het onderstaande vormt hiervan de schriftelijke uitwerking en is op 3 april 2015 opgemaakt.

2.Het verzoek

2.1.
Op de terechtzitting van 4 maart 2015 heeft [verzoeker] kenbaar gemaakt mr.Schotman te wraken. Uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat [verzoeker] dit gedaan heeft omdat hij vindt dat er praktisch gezien geen eerlijk proces mogelijk is bij de rechtbank Midden-Nederland. Volgens [verzoeker] komt dit met name door de gerechtspresident mr. Uniken Venema. Voorts is in het proces-verbaal vermeld dat [verzoeker] heeft meegedeeld dat de wraking van mr. Schotman niet persoonlijk is bedoeld.
2.2.
[verzoeker] deelt in zijn overgelegde ‘wrakingsnota: wraking’ (e-mail van 3 maart 2015 11:19 uur) onder meer nog mee dat de gerechtspresident zijn ‘betrouwbaarheid en partijdigheid als gerechtsbestuurder’ heeft verraden, waarmee de schijn van partijdigheid van de andere leden van de rechtbank Midden-Nederland ook niet meer kan worden buitengesloten. Dit te meer aldus [verzoeker] omdat mr. Uniken Venema niet lang voordat hij gerechtspresident was deel uitmaakte van het college van procureurs-generaal, dus van het Openbaar Ministerie, zodat er geen scheiding meer is tussen de vervolgende macht en de rechtsprekende macht. Volgens [verzoeker] is er bij de rechtbank Midden-Nederland ook sprake van ongeoorloofde sfeercumulatie, waardoor de betrokken rechters de schijn van belangenverstrengeling met het OM niet buiten kunnen sluiten. Volgens [verzoeker] speelt daarbij een bijzondere rol dat mr. Schotman destijds ook als officier onder mr. Uniken Venema stond.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
3.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan van een gebrek aan onpartijdigheid sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden naar objectieve maatstaven de rechtszoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Omdat [verzoeker] niet gesteld heeft dat er sprake is van enige persoonlijke vooringenomenheid van mr. Schotman zal slechts onderzocht worden of [verzoeker] in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.4.
Van concrete feiten of omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van mr. Schotman kan worden afgeleid is niet gebleken. Daartoe geldt het volgende.
3.5.
Zoals hiervoor reeds onder 1.8 is genoemd is het betoog van [verzoeker] gegrond op zijn negatieve ervaringen met een tegen hem eerder gevoerde strafzaak. Gelet op deze ervaringen beschuldigt hij thans de gehele rechtbank Midden-Nederland van ‘georganiseerde partijdigheid, sfeercumulatie, aanmerkelijk feitelijk nalaten en voorwaardelijk opzet’. Dit blijkt ook onverkort uit de diverse door hem overgelegde bescheiden.
3.6.
Mr. Schotman neemt in vorenbedoelde opsomming van beschuldigingen geen speciale plaats in, anders dan dat hem wordt verweten officier van justitie te zijn geweest ten tijde dat de huidige rechtbankpresident deel uitgemaakt zou hebben van het college van procureurs. Een dergelijke omstandigheid leidt echter niet tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
3.7.
Voor zover [verzoeker] in zijn ‘voorinhoudelijke vragennota’ van 19 maart 2015 (onder punt 6) stelt dat mr. Schotman ing. [B] heeft betrokken in de zaak nadat hij gewraakt is geldt dat iedere toelichting en onderbouwing daarvoor ontbreekt, zodat de rechtbank aan die stelling verder voorbij gaat.
3.8.
Goed beschouwd behelst het door [verzoeker] ingediende verzoek tot wraking van mr. Schotman in wezen niet meer dan het (bijna op voorhand) wraken van iedere rechter van deze rechtbank. Zoals hiervoor reeds gemeld verwijt [verzoeker] immers de gehele rechtbank Midden-Nederland van georganiseerde partijdigheid, sfeercumulatie, aanmerkelijk feitelijk nalaten en voorwaardelijk opzet. In dit licht dient ook de poging tot wraking van deze Wrakingskamer te worden beschouwd. Uit de door [verzoeker] ter zitting overgelegde bescheiden was het verzoek tot wraking van de Wrakingskamer onder punt 60 van de ‘voorinhoudelijke vragennota’ reeds geheel uitgewerkt. Op de wraking van mr. Schotman was reeds geanticipeerd in de e‑mail van 3 maart 2014 van 11:19 uur (getiteld: “…WRAKINGSNOTA:WRAKING van de betrokken rechters waaronder de rechter-commissaris (RC) … voor het eind van de zitting.”).
3.9.
Slotsom is dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Schotman af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker], aan mr. Schotman en mr. Franken, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.P. de Ridder, mr. O.E. Mulder en mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015. [1]

Voetnoten

1.type: ST(M