ECLI:NL:RBMNE:2015:2260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
C-16-380739 - HA ZA 14-892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht in geschil over bonusregeling tussen werknemer en moedervennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft de rechtbank op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een incident betreffende de rechtsmacht. De eiser, een werknemer die werkzaam was voor Actavis B.V., vorderde betaling van een bonus op grond van het lange termijn bonusplan van Actavis Plc, de moedervennootschap. De eiser stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van artikel 19 van de EEX-Verordening, omdat hij gewoonlijk in Nederland werkte. Actavis Plc voerde aan dat zij niet de werkgever van de eiser was en dat de Ierse rechter bevoegd was. De rechtbank overwoog dat de rangorde van de rechtsmachtregels in de EEX-Verordening van belang was en dat, indien Actavis Plc niet onder het begrip 'werkgever' viel, afdeling 5 van de EEX-Verordening niet van toepassing zou zijn. De rechtbank concludeerde dat er voldoende grond was voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om de vordering te beoordelen, ongeacht de discussie over de toepassing van de EEX-Verordening. De incidentele vordering van Actavis Plc tot onbevoegdverklaring werd afgewezen, en de rechtbank veroordeelde Actavis Plc in de proceskosten. Tevens werd een comparitie bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling konden komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/380739 / HA ZA 14-892
Vonnis in incident van 8 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B. Cornelissen te Amersfoort,
tegen
de naamloze vennootschap naar Iers recht
ACTAVIS PLC,
gevestigd te Dublin,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Margry te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Actavis Plc genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

In het incident

2.1.
Actavis Plc vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
In de hoofdzaak legt [eiser] – kort weergegeven – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] is per 1 januari 2007 op grond van een arbeidsovereenkomst met Actavis B.V. werkzaam in de functie van Managing Director, tevens statutair bestuurder van deze vennootschap. Actavis B.V. was een (middellijk) 100% dochter van Actavis Plc. Tot de emolumenten behoort ook de deelname aan diverse bonusregelingen van Actavis Plc (geldend voor de hele Actavis-groep), waaronder het zogeheten 2013 Global Long-Term Incentive Plan (hierna: het lange termijn bonusplan). Op 31 maart 2014 zijn de aandelen in Actavis B.V. door Actavis Plc verkocht aan Agile Pharma B.V., een (middellijk) 100% dochter van de Indiase vennootschap Aurobindo Pharma Limited. [eiser] stelt aanspraak te kunnen maken op betaling van een bedrag door Actavis Plc op grond van het lange termijn bonusplan.
2.3.
In de dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat de Nederlandse rechter op grond van art. 19 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 44/2001 "Brussel I" (hierna EEX-Vo) bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen, nu [eiser] een werknemer is die gewoonlijk werkt of heeft gewerkt in Nederland. Verder heeft [eiser] erop gewezen dat in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst expliciet is bepaald dat geschillen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst onderworpen zijn aan de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
2.4.
Actavis Plc heeft ten aanzien van haar incidentele vordering tot onbevoegdverklaring aangevoerd dat [eiser] niet in dienst is bij haar. Nu zij niet de werkgever van [eiser] is, stelt Actavis Plc zich op het standpunt dat afdeling 5 van de EEX-Vo – waarin art. 19 is opgenomen – niet van toepassing is. Volgens Actavis Plc is de rechter van de woonplaats gedaagde, te weten de Ierse rechter, bevoegd om over het geschil te oordelen.
2.5.
Als reactie hierop heeft [eiser] aangegeven dat de grondslag van de vordering bepalend is voor de bevoegdheid van de rechter en dat hij nakoming van zijn arbeidsovereenkomst vordert. Het lange termijn bonusplan maakt integraal onderdeel uit van zijn arbeidsovereenkomst en daarmee staat volgens [eiser] vast dat afdeling 5 van de EEX-Vo wel van toepassing is. Verder heeft [eiser] opnieuw gewezen op het forumkeuzebeding dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Subsidiair, voor het geval de bonustoezegging – en acceptatie daarvan door [eiser] – geen onderdeel zou uitmaken van de arbeidsovereenkomst, stelt [eiser] dat er dan sprake is van een overeenkomst van opdracht. In dat geval is volgens hem de Nederlandse rechter ook bevoegd, en wel op grond van art. 5 EEX-Vo, omdat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is/moet worden uitgevoerd
2.6.
De rechtbank overweegt dat tussen de rechtsmachtregels van de EEX-Vo een onderlinge rangorde bestaat. Op grond van die rangorde gaat de toetsing aan art. 23 EEX-Vo, over een forumkeuzebeding, voor de toetsing aan art. 19 EEX-Vo en die gaat weer voor de toetsing aan art. 5 EEX-Vo. Maar in art. 21 EEX-Vo is bepaald dat in arbeidszaken van de bevoegdheidsregels in afdeling 5 slechts kan worden afgeweken door een forumkeuze-overeenkomst die is gesloten na het ontstaan van het geschil of die aan de werknemer de mogelijkheid geeft de zaak bij een ander gerecht aanhangig te maken dan de rechter genoemd in afdeling 5. Aangezien het forumkeuzebeding waar [eiser] naar verwijst is opgenomen in de arbeidsovereenkomst die is gesloten in september 2006, dus voor het ontstaan van het onderhavige geschil, en [eiser] stelt dat zowel op grond van art. 19 EEX-Vo als op grond van het forumkeuzebeding de Nederlandse rechter bevoegd is, zal de rechtbank eerst beoordelen of er sprake is van rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van art. 19 EEX-Vo.
2.7.
In art. 19 EEX-Vo is bepaald dat de werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen onder andere voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt. Actavis Plc is niet de werkgever van [eiser]. De vraag is dan ook of dit artikel wel van toepassing is op de onderhavige vordering. Er zijn twee mogelijke antwoorden. Of art. 19 EEX-Vo is van toepassing op de onderhavige vordering en dan is de Nederlandse rechter bevoegd deze te beoordelen. Of art. 19 EEX-Vo is niet van toepassing, maar dat leidt niet tot de conclusie dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren. De rechtbank is van oordeel dat als Actavis Plc niet onder het begrip ‘werkgever’ in de zin van art. 19 EEX-Vo valt te scharen, heel afdeling 5 van de EEX-Vo niet van toepassing is.
2.8.
Als afdeling 5 van de EEX-Vo niet van toepassing is, is art. 21 EEX-Vo – dat gaat over forumkeuze in arbeidszaken – ook niet van toepassing. Op grond van de rangorde tussen de rechtsmachtregels in de EEX-Vo komt de rechtbank dan toe aan de toetsing aan art. 23 EEX-Vo. Het forumkeuzebeding waar [eiser] zich op beroept staat in art. 13 van de arbeidsovereenkomst. Daarin staat:
“If there are any disputes, directly of indirectly, as a result of this Contract of Employment, the parties hereto submit themselves to the exclusive jurisdiction of the competent Dutch Court(s).”. De forumkeuze is dus overeengekomen in een schriftelijke overeenkomst en is uitdrukkelijk gedaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank op zich sprake van een rechtsgeldige forumkeuze. De vraag die echter rijst is, of Actavis Plc wel gebonden is aan dit forumkeuzebeding, nu de arbeidsovereenkomst is gesloten tussen [eiser] en Actavis B.V. Kennelijk stelt [eiser] zich op het standpunt dat er op grond van de lange termijn bonusregeling, die onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, een verbintenis voor Actavis Plc is ontstaan om deze uit te voeren. Dit lijkt door Actavis Plc op zich ook niet te worden betwist. Maar of Actavis Plc daardoor ook gebonden is aan het forumkeuzebeding, is daarmee nog niet gezegd. Als Actavis Plc gebonden is aan het forumkeuze beding, is de Nederlandse rechter bevoegd de onderhavige vordering te beoordelen. Als Actavis Plc niet gebonden is aan het forumkeuzebeding, is deze niet van toepassing. Ook hier leidt dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de rechtbank zich dan onbevoegd moet verklaren.
2.9.
In het geval dat zowel afdeling 5 van de EEX-Vo als het forumkeuzebeding niet van toepassing is, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals hiervoor al aangegeven, stelt [eiser] zich kennelijk op het standpunt dat er op grond van de lange termijn bonusregeling een verbintenis voor Actavis Plc is ontstaan om deze uit te voeren. Hij vordert nakoming van deze verbintenis. Op grond van art. 5 EEX-Vo kan een (rechts)persoon in een andere lidstaat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is/moet worden uitgevoerd. Dat levert rechtsmacht voor de Nederlandse rechter op.
2.10.
Op grond van voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat er hoe dan ook een grond is voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om de onderhavige vordering te beoordelen. Daarom zal de rechtbank de onder 2.7. en 2.8. opgeworpen vragen verder in het midden laten. De incidentele vordering zal worden afgewezen.
2.11.
Actavis Plc zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 452,00 aan salaris advocaat.
In de hoofdzaak
2.12.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
2.13.
Elk van partijen wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de rechter (t.a.v. de roladministratie) en aan de wederpartij toe te zenden (kopieën van) de bescheiden (voor zover nog niet in het geding gebracht) waarop zij ter comparitie een beroep wenst te doen (zie artikel 2.9 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken).
2.14.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
2.15.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
2.16.
Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
2.17.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn.
2.18.
Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen.
2.19.
Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
2.20.
De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Actavis Plc in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat,
in de hoofdzaak
3.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.4.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Actavis Plc dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 april 2015voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de zes maanden vanaf de opgave, bij welke opgave zij tenminste vijftien dagdelen vrij dienen te laten waarop de comparitie zou kunnen plaatsvinden, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
3.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
3.7.
bepaalt dat na vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.8.
wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
3.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JE 4212