ECLI:NL:RBMNE:2015:2093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
16-700769-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude met gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bijstandsfraude. De verdachte, geboren in Irak in 1964, werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte, met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde, opzettelijk de benodigde gegevens te hebben verzwegen bij de Gemeentelijke Sociale Dienst te Houten. De tenlastelegging omvatte het niet melden van hun gezamenlijke huishouding, wat van invloed was op de uitkering van de medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte gedurende een lange periode, van 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011, samenwoonden zonder dit te melden, wat resulteerde in een onterecht ontvangen uitkering van € 135.547,62.

Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2014 en 2015, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een lichtere straf, verwijzend naar een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van bijstandsfraude door opzettelijk de benodigde gegevens niet te verstrekken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank benadrukte het belang van het melden van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie bij de gemeente, om misbruik van sociale voorzieningen te voorkomen. De uitspraak is gedaan in het belang van de integriteit van het sociale stelsel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700769-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 maart 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [1964],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode]te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2014, 1 september 2014, 12 januari 2015 en 9 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
in de periode van 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011 samen met een ander bijstandsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens te verstrekken aan het college van Burgemeesters en Wethouders en/of de Gemeentelijke Sociale Dienst te Houten, immers heeft hij verzwegen dat hij en zijn mededader samen woonden en/of een gezamenlijke huishouding voerden;
subsidiair:
in de periode 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011 opzettelijk voordeel heeft getrokken uit voorzieningen die betaald werden van de uitkering van [medeverdachte], terwijl hij wist of moest vermoeden dat die uitkering door misdrijf was verkregen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit, zowel in de primaire als de subsidiaire variant, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het opzet om zelf voordeel te trekken uit de uitkering van medeverdachte [medeverdachte] of de gemeente opzettelijk te willen benadelen ontbreekt. Verdachte kan niet worden verweten dat hij wist of kon weten dat hun manier van omgang met elkaar invloed zou kunnen hebben op het recht van medeverdachte [medeverdachte] op de uitkering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
De uitkering
Uit het aanvraagformulier ABW blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Het gaat hier om: Abw, eerste/nieuwe aanvraag.
Naam aanvrager: [medeverdachte], geboortedatum [1968].
Reden aanvraag: de partner van betrokkene heeft 2 maanden geleden het huis verlaten. Zij heeft geen eigen geld of ander vermogen en wil zodoende Abw aanvragen. [2]
7.3
Bent u alleenstaande ouder? Ja. [3]
Ondertekend door aanvrager op 22 mei 2003 te Nieuwegein. [4]
Uit de brief van de gemeente Houten blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Aan: mevrouw [medeverdachte].
Op 14 mei 2003 vroeg u een uitkering aan op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Wij hebben besloten u vanaf 14 mei 2003 deze Abw uitkering toe te kennen. De bijstandsnorm is voor een alleenstaande ouder. U hebt recht op een toeslag van 20% van het minimum loon, omdat u de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunt delen met een ander. [5]
De Abw verbindt aan de uitkering een aantal verplichtingen. Zo moet u direct alles melden wat van invloed kan zijn op uw uitkering. Daaronder valt dat u wijzigingen in uw persoonlijke, financiële of gezinssituatie doorgeeft. [6]
De formulieren
Uit het proces-verbaal van onderzoek blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Tot 1 januari 2004 was de verdachte [verdachte] op grond van artikel 65, lid 1 van de Abw verplicht aan Burgemeester en wethouders, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand. Vanaf 1 januari 2004 staat dit in artikel 17 van de WWB. Op grond van artikel 65 lid 2 van de Abw en artikel 17 lid 2 van de WWB wordt door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Houten aan de verdachte [verdachte] maandelijks voor de verstrekking van gegevens een formulier (ROF) verstrekt. Om het recht op en de hoogte van de uitkering te kunnen bepalen, moeten op de ROF vragen beantwoord worden en/of eventuele veranderingen aangegeven worden met betrekking tot o.a. gezins-, woon-, arbeids- en inkomensomstandigheden van de verdachte [medeverdachte].
Op grond van de door verdachte [medeverdachte] gegeven informatie had deze recht op een verstrekking/tegemoetkoming (uitkering) waar de gemeente Houten maandelijks de uitbetalingen continueerde.
Verbalisant [verbalisant], sociaal rechercheur, heeft de ROF’s over de periode van mei 2003 tot en met december 2011 bestudeerd. Hierbij zag verbalisant dat op de ROF’s bij de vragen over haar woon- en/of leefsituatie stond aangekruist dat er geen verandering was en dat zij niet met een partner samen leefde. [7]
Uit het rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Periode: juni 2003
[medeverdachte].
3. Is er in deze periode een wijziging gekomen in uw woonsituatie? Nee. [8]
4. Heeft u en/of uw echtgeno(o)t(e)/ partner in deze periode ergens anders verbleven? Ja. [verdachte] - naar IJsselstein - gescheiden - [2003] [9]
Ondertekend op 23-06-2003 te Houten. [10]
Uit het statusformulier van de gemeente Houten blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Datum: 5 februari 2008
Naam cliënt: mevrouw [medeverdachte].
Onderstaande gegevens zijn bij de afdeling Sociale Zaken bekend. U dient deze gegevens te controleren en te verklaren of deze informatie juist is.
Leefvorm: Alleenstaande ouder. [11]
Met de ondertekening verklaar ik dat de hierboven vermelde gegevens juist zijn.
Ondertekend op 10-2-2008 door cliënt. [12]
Uit het rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Periode: 01-05-2011 t/m 31-05-2011
Mevrouw [medeverdachte].
2b. Verblijft uw partner in hoofdzaak op het opgegeven adres? N.v.t.
3. Is er in deze periode een wijziging gekomen in uw woonsituatie? Nee. [13]
Ondertekend op 11-5-2011 te Houten. [14]
De woon- en gezinssituatie
Uit het proces-verbaal van onderzoek blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
De verdachte [medeverdachte] staat sinds januari 2010 ingeschreven aan de [adres] in [woonplaats] met de vier kinderen. In de periode van 26 juli 1996 tot 25 januari 2010 stonden zij ingeschreven op het adres [adres] in [geboorteplaats].
Verdachte [verdachte] stond in de periode van 6 mei 2003 tot 28 december 2011 ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats].
In het huwelijk van verdachten [medeverdachte] en [verdachte] zijn 4 kinderen geboren, waaronder:
[kind van verdachte], geboren op [2004]. Het laatste kind is geboren ruim 10 maanden na de verlating van [verdachte] van zijn gezin. [15]
Uit onderzoek naar de gebruiksgegevens van het waterleidingbedrijf Vitens zag verbalisant [verbalisant], sociaal rechercheur, dat op het adres [adres] geen wijziging plaatsvond in het waterverbruik na inschrijving van verdachte [verdachte]. [16]
De telefoniegegevens
Uit het proces-verbaal van analyse verkeersgegevens telefonie blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 27 april 2012 werden door middel van twee vorderingen 126nu (de rechtbank leest: Sv) de verkeersgegevens telefonie opgevraagd van het telefoonnummer [telefoonnummer] over de periode van 10 april 2011 tot en met 27 december 2011. Met telefoonnummer [telefoonnummer], geregistreerd op naam van [verdachte], [adres], [postcode] in [woonplaats] zijn 16.061 contacten geweest. [17] Bijna alle dagen zijn de eerste contacten ’s morgens en de laatste contacten ’s avonds vanuit Houten geweest, een enkele keer vanuit Montfoort of Benschop. Er zijn een aantal contacten geweest vanuit IJsselstein, deze waren meestal eind van de ochtend of halverwege de middag. [18]
De getuigenverklaringen
Getuige [getuige 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Wonende te: [adres] te [woonplaats].
Ik woon hier al 16 jaar. [19] Toen ik hier kwam wonen, woonde boven mij een Iraakse man met zijn neef. Op een gegeven moment is die neef verhuisd. De andere man is hier blijven wonen en zijn vrouw met het oudste kind zijn naar Nederland gekomen en zijn hier ook boven komen wonen. In de latere jaren zijn er nog drie kinderen geboren.
V: Wanneer zijn zij verhuisd?
A: Ik schat twee of drie jaar geleden zijn zij verhuisd naar een ander adres in Houten. Ik weet niet anders dan dat die man en die vrouw met de kinderen boven mij woonden. [20]
Getuige [getuige 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Wonende te: [adres] te [woonplaats].
V: U vraagt mij wie er op nummer 7 wonen naast mij?
A: Ik kan u verklaren dat daar een gezin woont bestaande uit een man, vrouw en vier kinderen. Die mensen wonen daar vanaf het begin dat zij hier zijn komen wonen in die samenstelling. [21] Ik zie die man hier iedere dag zolang zij hier wonen. [22]
De verklaringen van verdachten
Verdachte [medeverdachte] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In 2003 ging mijn man weg. Hij kwam na 2/3 maanden 3 keer in de week. Hij bleef drie keer in de week komen. V: Is de situatie dat hij 3 keer per week voor de kinderen kwam zo gebleven tot de verhuizing naar de Krozengaarde? A: Klopt, dat is zo. [23]
V: Heeft meneer [verdachte] perioden voor u en de kinderen gezorgd toen u ziek was? A: Ja.
V: Zijn dat perioden geweest waarbij meneer elke dag bij u verbleef? A: Ja. [24]
O: Een week heeft 7 dagen, hoeveel dagen verbleef hij dan bij jullie?
A: 4 dagen. [25]
U, voorzitter, vraagt mij in welke periode ik ziek was. In 2008. Soms deed hij boodschappen. Als hij er was, dan at hij mee. [26]
Verdachte [verdachte] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Op 6 mei 2003 bent u verhuisd naar IJsselstein en op 26 maart 2004 hebt u nog samen een kind gekregen?
A: Ja. [27]
O: De vrouw is ziek geweest.
A: Klopt, zij had een operatie gehad. Ik kwam overdag om haar te helpen. Zij kon twee jaar niet naar buiten en iemand moest de kinderen naar school brengen, dus dat heb ik twee jaar gedaan. V: In welke periode was dat? A: Laatste anderhalf of twee jaar [straatnaam]. Sinds de periode dat ik in IJsselstein was ben ik wel regelmatig naar het gezin gegaan terwijl wij uit elkaar waren. [28]
Toen mijn vrouw geopereerd was had zij zorg nodig. Ik deed de boodschappen. Ik at toen met mijn kinderen. Soms betaalde ik zelf de boodschappen, soms mijn dochter, om de beurt. U, jongste rechter, vraagt mij of ik ook op andere momenten boodschappen deed voor mevrouw [medeverdachte]. Als de kinderen jarig waren deed ik boodschappen. Wij zijn moslims, wij eten alleen vlees van een Islamitische slagerij. Die hadden zij niet in de buurt. Ik kocht daarom vlees voor hun. Als mijn dochter geen geld had meegegeven, dan betaalde ik. [29]
Ik heb een operatie gehad aan mijn neus en ik kon een maand niets doen en sliep toen in de woonkamer. Dat was vorig jaar. [30] Na mijn operatie ben ik een paar maanden in Houten geweest. Ik ging daar naartoe omdat niemand voor mij kon zorgen. Ik kon daar slapen en wonen. [31]
V: Wist u dat mevrouw [medeverdachte] al die tijd een uitkering van de gemeente Houten ontving?
A: Toen ze begon dat te krijgen heb ik dat vernomen van mijn dochter. [32]
V: Heeft u in al die jaren dingen betaald in de woning van mevrouw [medeverdachte]? V: Eten en dergelijke? A: Boodschappen ook ja. [33]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [medeverdachte]. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden dit gegeven moeten melden bij de gemeente Houten, omdat dit van invloed kan zijn op het voortduren van de uitkering van [medeverdachte], dan wel de hoogte van die uitkering. Dat getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat [verdachte] bij hen woonachtig was in genoemde periode, behoeft – gelet op het voorgaande – dan ook geen bespreking.
Het standpunt van de verdediging dat het opzet op het benadelen van de gemeente ontbreekt, volgt de rechtbank niet. Zoals hij zelf heeft verklaard wist verdachte dat [medeverdachte] een uitkering ontving en heeft hij redelijkerwijs moeten weten dan wel vermoeden dat zij daarvoor alle gegevens moest doorgeven die van invloed konden zijn op deze uitkering. Nu verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerden heeft hij daarmee samen met de medeverdachte de gemeente opzettelijk benadeeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair
in de periode 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011 te Houten,
tezamen en in vereniging met een ander,
in strijd met een zijn mededader, te weten [medeverdachte], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting,
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het college van Burgemeester en Wethouders en/of de Gemeentelijke Sociale Dienst te Houten,
immers heeft zijn mededader in die periode en op die plaats geheel of gedeeltelijk voor genoemde dienst verzwegen dat hij en zijn mededader een gezamenlijke huishouding voerden en/of hadden gevoerd
zijnde dit gegevens waarvan hij en zijn mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming -namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand-, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit feit kon strekken en had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 1 jaar en een werkstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu verdachte reeds in juni 2012 is verhoord door de recherche. Het tijdsverloop dient tot strafvermindering te leiden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] gedurende een lange tijd schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voerden met elkaar. De gemeente Houten heeft het fraudebedrag vastgesteld op € 135.547,62. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 21 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Uit het de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 28 oktober 2014 blijkt dat verdachte en de medeverdachte inmiddels weer officieel samenwonen. Sinds verdachte in Nederland een werkvergunning heeft gekregen, heeft hij altijd bij hetzelfde bedrijf als koerier gewerkt. Sinds februari 2013 zit hij echter in de ziektewet, waardoor hij minder salaris ontvangt. Verdachte en zijn vrouw betalen maandelijks € 100,- aan de gemeente terug vanwege de onterecht ontvangen uitkering. Voor reclasseringscontact ziet de reclassering geen aanknopingspunten. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf.
Ten aanzien van het tijdsverloop in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een korte overschrijding van de redelijke termijn. De eerste melding dat verdachte en de medeverdachte mogelijk bijstandsfraude pleegden kwam reeds in 2010 bij de gemeente binnen. In juni 2012 zijn verdachte en de medeverdachte door de sociale recherche gehoord. Op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen heeft de vervolging van verdachte twee jaren en 9 maanden in beslag genomen. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de strafoplegging en, hoewel het fraudebedrag daartoe aanleiding geeft, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank weegt voorts mee dat verdachte en de medeverdachte de onterecht ontvangen bijstandsuitkering inmiddels maandelijks aan het terugbetalen zijn aan de gemeente. Echter, gezien het hoge bedrag en het beperkte inkomen van het gezin is het de vraag of een volledige terugbetaling mogelijk zal zijn.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden geen aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 9, 22c, 22d, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
- Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. A.M. Verhoef en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij in de periode 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011 te Houten, in elk
geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,
in strijd met een hem en/of zijn mededader, te weten [medeverdachte],
bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene
bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde
verplichting,
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken [aan
(het college van) Burgemeester en Wethouders en/of de Gemeentelijke Sociale
Dienst te Houten],
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader (in die periode en op die plaats)
geheel of gedeeltelijk voor genoemde dienst verzwegen dat hij en/of zijn
mededader samenwoonde(n) en/of hadden samengewoond en/of een gezamenlijke
huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd
zijnde dit/deze gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang
was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of
tegemoetkoming -namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet
en/of Wet werk en bijstand-, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde
verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling
van zichzelf of een ander;
art 227b Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in de periode van 14 mei 2003 tot en met 28 december 2011 te Houten,
in elk geval in Nederland, op een of meer tijdstippen
(telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen
voorwerp voordeel heeft getrokken,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk gebruik gemaakt van de
woning(en) aan [adres] te [woonplaats] en/of aan [adres] te
[woonplaats] en/of in die woning(en) aanwezige voorzieningen zoals gas /water
/elektriciteit en/of levensmiddelen en/of boodschappen en/of meubilair,
wetende, althans terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze
voorzieningen en/of dit/deze goed(eren) geheel of gedeeltelijk werd(en)
betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand,
welke door [medeverdachte] -met wie hij, verdachte op bovengenoemd adres in
gezindsverband samenwoonde-
door valsheid in geschrifte, door oplichting of verduistering, althans door
enig misdrijf was/waren verkregen;
art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraagformulier Abw, ondertekend op 22 mei 2003, p. 180.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraagformulier Abw, ondertekend op 22 mei 2003, p. 200.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraagformulier Abw, ondertekend op 22 mei 2003, p. 205.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van de Gemeente Houten, d.d. 17 juni 2003, p. 221.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van de Gemeente Houten, d.d. 17 juni 2003, p. 222.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten het proces-verbaal van onderzoek, d.d. 24 augustus 2012, p. 8.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, d.d. 23 juni 2003, p. 175.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, d.d. 23 juni 2003, p. 175.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, d.d. 23 juni 2003, p. 176.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een statusformulier van de Gemeente Houten, d.d. 5 februari 2008, p. 93.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een statusformulier van de Gemeente Houten, d.d. 5 februari 2008, p. 94.
13.Een schriftelijk bescheid, te weten een rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB, d.d. 11 mei 2011, p. 45.
14.Een schriftelijk bescheid, te weten een rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB, d.d. 11 mei 2011, p. 46.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten het proces-verbaal van onderzoek, d.d. 24 augustus 2012, p. 7.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten het proces-verbaal van onderzoek, d.d. 16 april 2012, p. 434.
17.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van analyse verkeersgegevens telefonie, d.d. 24 augustus 2012, p. 441.
18.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van analyse verkeersgegevens telefonie, d.d. 24 augustus 2012, p. 442.
19.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 3 april 2012, p. 390.
20.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 3 april 2012, p. 390.
21.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 2 april 2012, p. 402.
22.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 2 april 2012, p. 403.
23.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte]. d.d. 26 juni 2012, p. 464.
24.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte], d.d. 26 juni 2012, p. 465.
25.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte], d.d. 26 juni 2012, p. 466.
26.De verklaring van verdachte [medeverdachte], zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
27.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 2 april 2012, p. 478.
28.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 2 april 2012, p. 479.
29.De verklaring van verdachte [verdachte], zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
30.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 2 april 2012, p. 480.
31.De verklaring van verdachte [verdachte], zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
32.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van [verdachte], d.d. 2 april 2012, p. 483.
33.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 27 juni 2012, p. 486.