ECLI:NL:RBMNE:2015:2092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
16-996016-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en dealen in cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2015 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en het dealen in cocaïne. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in PI Nieuwegein, is op 25 november 2014 aangehouden. Tijdens de zitting op 9 maart 2015 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. B. van Elst. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opslaan van 261 stuks knalvuurwerk en het voorhanden hebben van 157 XTC-pillen en ongeveer 15 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de feiten zoals ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte heeft een deel van de ten laste gelegde feiten bekend, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van een deel van de ten laste gelegde periode onder feit 5, namelijk de periode van januari 2014 tot april 2014. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandelverplichting.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opslaan van illegaal vuurwerk en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid drugs, wat aanzienlijke risico's met zich meebracht voor de gezondheid van anderen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en openstaat voor hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/996016-14 (P)
Vonnis van de meervoudige economische strafkamer van 23 maart 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
thans gedetineerd in PI Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1: op 25 november 2014 al dan niet opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten 261 stuks knalvuurwerk, in zijn woning heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2: op 25 november 2014 al dan niet opzettelijk 261 stuks knalvuurwerk in zijn woning heeft opgeslagen terwijl voornoemd vuurwerk niet voldeed aan het bepaalde bij het Vuurwerkbesluit, immers was het vuurwerk niet voorzien van de aanduiding "geschikt voor particulier gebruik” of “niet geschikt voor particulier gebruik” en niet voorzien van gegevens of aanduidingen die begrijpelijk en duidelijk leesbaar zijn in de Nederlandse taal;
Ten aanzien van feit 3: op 25 november opzettelijk aanwezig heeft gehad 157 XTC-pillen en ongeveer 15 gram cocaïne;
Ten aanzien van feit 4: op 25 november 2014 een elektrisch stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 5: in de periode van januari 2014 tot en met 25 november 2014 XTC-pillen en een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht/afgeleverd/verstrekt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman opgemerkt dat de periode moet worden verkort en dat slechts een bewezenverklaring kan volgen voor de periode vanaf april 2014 tot en met 25 november 2014.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiele vrijspraak ten aanzien van feit 5
Verdachte heeft ten aanzien van feit 5 verklaard dat hij in 2014 is begonnen met het verkopen van drugs. Verdachte heeft verklaard dat dit begonnen is met het verkopen van hennep aan vrienden en dat hij vanaf april 2014 ook XTC en cocaïne aan vrienden heeft verkocht. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte geloofwaardig en in het dossier zijn ook overigens geen aanknopingspunten te vinden voor een langere periode. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van een deel van de ten laste gelegde periode onder feit 5, te weten de periode van januari 2014 tot april 2014.
Bewezenverklaring
Aangezien verdachte de feiten voor het overige heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
- Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van vuurwerk [2] ;
- Het proces-verbaal van onderzoek aan het inbeslaggenomen vuurwerk [3] ;
- De bekennende verklaring van verdachte [4] .
Ten aanzien van feit 2:
- Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van vuurwerk [5] ;
- Het proces-verbaal van onderzoek aan het inbeslaggenomen vuurwerk [6] ;
- De bekennende verklaring van verdachte [7] .
Ten aanzien van feit 3:
- Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van drugs [8] ;
- Het proces-verbaal van onderzoek aan verdovende middelen [9] ;
- Het NFI rapport identificatie van drugs en precursoren van 19 december 2014 [10] ;
- De bekennende verklaring van verdachte [11] .
Ten aanzien van feit 4:
- Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van een elektrisch stroomstootwapen [12] ;
- Het proces-verbaal van categorisering inzake de Wet Wapens en Munitie [13] ;
- De bekennende verklaring van verdachte [14] .
Ten aanzien van feit 5:
- Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van drugs [15] ;
- Het proces-verbaal van onderzoek aan verdovende middelen [16] ;
- Het NFI rapport identificatie van drugs en precursoren van 19 december 2014 [17] ;
- De bekennende verklaring van verdachte, inhoudende dat hij van april 2014 tot en met 25 november 2014 XTC en cocaïne heeft verkocht [18] .
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 25 november 2014 te Utrecht, opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad, immers heeft verdachte
- 261 stuks knalvuurwerk (type: Cobra 6) in zijn woning opgeslagen en voorhanden gehad;
2.
op 25 november 2014 te Utrecht, opzettelijk vuurwerk, te weten:
- 261 stuks knalvuurwerk (type: Cobra 6)
in zijn woning opgeslagen en voorhanden gehad terwijl dit vuurwerk niet voldeed aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit, immers:
- was voornoemd vuurwerk niet voorzien van de aanduiding "Geschikt voor
particulier gebruik" of "Niet geschikt voor particulier gebruik", en;
- was voornoemd vuurwerk niet voorzien van gegevens en aanduidingen die
begrijpelijk en duidelijk leesbaar zijn in de Nederlandse taal;
3.
op 25 november 2014 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 157 xtc-pillen,
- ongeveer 15 gram cocaïne,
zijnde MDMA en cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
op 25 november 2014 te Utrecht een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde medische hulpmiddelen voorhanden heeft gehad;
5.
op tijdstippen in de periode van april 2014 tot en met 25 november 2014 te Utrecht
meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt,
- één of meer xtc-pillen, en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van feiten 1 en 2: telkens: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van feit 5: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 13 februari 2015, te weten een meldplicht, behandelverplichting en drugsverbod.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de straf te matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie. De verdediging heeft daarbij verzocht om rekening te houden met de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is first offender en is zijn huis kwijtgeraakt door de onderhavige feiten. Verdachte heeft hulp nodig en wil daarom meewerken aan de voorwaarden zoals de reclassering die geadviseerd heeft. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van een deel van de ten laste gelegde periode onder feit 5, waardoor dit in de strafmaat dient te worden verdisconteerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opslaan en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid illegaal vuurwerk in zijn eigen woning. Niet voor niets gelden er strenge regels met betrekking tot het voorhanden hebben van dit soort zwaar vuurwerk. Deze regels zijn opgesteld met het doel om fysiek letsel aan personen en materiële schade door het gebruik van vuurwerk zoveel mogelijk te voorkomen. Het vuurwerk dat verdachte voorhanden heeft gehad, voldeed niet aan de Nederlandse vuurwerkvoorschriften. Verdachte heeft hiermee onverantwoorde risico’s genomen en de gezondheid van personen en goederen in gevaar gebracht. Indien het vuurwerk tot ontbranding was gekomen, zouden de gevolgen voor omwonenden en woningen in de buurt van voornoemde percelen desastreus kunnen zijn geweest.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid XTC-pillen en een hoeveelheid cocaïne, alsmede aan de handel in die middelen. Tot slot heeft verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten aan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 23 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 13 februari 2015. Daaruit blijkt dat verdachte arbeidsongeschikt is als gevolg van een vuurwerkongeluk, waarbij hij zijn arm deels verloor. Verdachte heeft sinds jaren geen dagbesteding. Dit heeft hij gecompenseerd door te gamen en drugs te dealen en te gebruiken. Verder heeft verdachte financiële problemen. De reclassering ziet bij verdachte een patroon van grensoverschrijdend gedrag. Voor een groot deel komt dit voort uit het feit dat hij zich wil bewijzen, sinds hij zijn arm verloor. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Verdachte staat open voor hulpverlening. De reclassering adviseert aan verdachte op te leggen een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij een forensische psychiatrische instelling en een drugsverbod.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met het feit dat verdachte weliswaar heeft gehandeld in drugs, maar dat niet is gebleken dat hij op grote schaal drugs aan andere personen dan vrienden heeft verkocht. Voorts houdt de rechtbank in positieve zin rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft van begin af aan meegewerkt aan het onderzoek en bekennende verklaringen afgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zijn huis is kwijtgeraakt als gevolg van de onderhavige feiten.
De hoogte van de door de officier geëiste gevangenisstraf acht de rechtbank - gelet op de ernst van de feiten - passend. De rechtbank is echter van oordeel dat een groter deel van de straf voorwaardelijk dient te worden opgelegd, zodat verdachte een goede stok achter de deur heeft om niet opnieuw strafbare feiten te plegen en de hulp krijgt die hij nodig heeft.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden passend en geboden is een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij een forensische psychiatrische instelling en een drugsverbod.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals beschreven op de beslaglijst die achter dit vonnis is gehecht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen met nummers 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 retour kunnen naar verdachte. Het goed met nummer 4, te weten 3 kladblaadjes over vuurwerk, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft voorts medegedeeld dat nog een aantal goederen onder verdachte in beslag zijn genomen, die niet op de beslaglijst vermeld staan. Het gaat om vuurwerk, drugs en een wapen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft verzocht om de goederen met nummers 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 terug te geven aan verdachte. Over het goed met nummer 4 en de overige goederen die niet op de beslaglijst vermeld staan, heeft de verdediging geen opmerkingen gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de goederen met nummers 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 retour kunnen gaan naar verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het goed met nummer 4, te weten drie kladblaadjes over vuurwerk, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De door de officier van justitie genoemde overige in beslag genomen goederen, te weten vuurwerk, drugs en een wapen, staan niet op de beslaglijst en de rechtbank kan dan ook niet exact vaststellen om welke goederen het gaat. De rechtbank zal derhalve ten aanzien van deze goederen geen beslissing nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2: telkens: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van feit 5: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
9 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich na beëindiging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, binnen twee werkdagen meldt bij Reclassering Victas op het adres A.B.C.-straat 5, 3512 PX te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Victas blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
5. zich ambulant moet laten behandelen bij een forensische psychiatrische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
6. zich onthoudt van het gebruik van verdovende middelen, zoals cocaïne en/of XTC, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan urinecontroles.
Geeft opdracht aan de Reclassering Victas om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1.00 STK Computer
SAMSUNG
Samsung notebook met lader
1.00 STK Computer
SAMSUNG
Samsung Tablet
1.00 STK Telefoon
NOKIA
Nokia telefoon
1.00 STK Telefoon Kl:wit
APPLE IPHONE 6
Apple iPhone 6
1.00 STK Portemonnee Kl:leer
-
Portemonnee met geld
1.00 STK Telefoon
SONY
Sony telefoon
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Document
-
3 kladblaadjes over vuurwerk.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Verhoef, voorzitter,
mrs. A. van Maanen en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Utrecht,
al dan niet opzettelijk
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen
en/of voorhanden heeft gehad, immers heeft verdachte
- 261, althans een of meer, stuks knalvuurwerk (type: Cobra 6) in zijn woning
opgeslagen en/of voorhanden gehad
(strafbaarstelling: artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten
juncto artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer)
art 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit
2.
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Utrecht,
al dan niet opzettelijk
vuurwerk, te weten:
- 261, althans een of meer, stuks knalvuurwerk (type: Cobra 6)
in zijn woning opgeslagen en/of voorhanden gehad terwijl dit vuurwerk niet
voldeed aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit, immers:
- was voornoemd vuurwerk niet voorzien van de aanduiding "Geschikt voor
particulier gebruik" of "Niet geschikt voor particulier gebruik", en/of;
- was voornoemd vuurwerk niet voorzien van gegevens en/of aanduidingen die
begrijpelijk en duidelijk leesbaar zijn in de Nederlandse taal;
(strafbaarstelling: artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten
juncto artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer)
art 1.2.2 lid 4 Vuurwerkbesluit
3.
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Utrecht
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 157 xtc-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA,
- ongeveer 15 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine,
zijnde MDMA en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Utrecht een wapen van categorie II
onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet
zijnde medische hulpmiddelen voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2014 tot
en met 25 november 2014 te Utrecht
meermalen, telkens opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt,
- één of meer xtc-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2014341092 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 november 2014, p. 5-7.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, d.d. 27 november 2014, p. 23-25.
4.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 november 2014, p. 5-7.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, d.d. 27 november 2014, p. 23-25.
7.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 november 2014, p. 5-7.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2014, p. 78-81.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI rapport d.d. 19 december 2014, p. 76-77.
11.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 november 2014, p. 5-7.
13.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 11 december 2014, p. 96.
14.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 november 2014, p. 5-7.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2014, p. 78-81.
17.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI rapport d.d. 19 december 2014, p. 76-77.
18.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.