ECLI:NL:RBMNE:2015:2055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
3542401 UC EXPL 14-17153
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door Direktbank jegens echtgenote van kredietaanvrager en gevolgen voor aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Defam BV. De eiseres, de toenmalige echtgenote van de kredietaanvrager, stelde dat Direktbank onrechtmatig had gehandeld door haar handtekening op een kredietovereenkomst niet te verifiëren. De kredietovereenkomst was gesloten door haar echtgenoot, [A], zonder haar medeweten en toestemming. Eiseres vorderde onder andere terugbetaling van de door haar gedane betalingen aan Defam, de rechtsopvolger van Direktbank, en stelde dat zij geen contractspartij was bij de kredietovereenkomst.

De feiten wezen uit dat eiseres en [A] in gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat de kredietovereenkomst was gesloten in 2002. Eiseres had in 2004 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen [A] en stelde dat haar handtekening op de overeenkomst vervalst was. De kantonrechter oordeelde dat Direktbank haar zorgplicht had geschonden door de handtekening van eiseres niet te verifiëren. Hierdoor was de kredietovereenkomst niet tot stand gekomen, en kon eiseres niet als contractspartij worden aangemerkt.

De kantonrechter wees de vorderingen van eiseres tot terugbetaling af, omdat de betalingen die zij had gedaan niet als onverschuldigd konden worden beschouwd. De rechter concludeerde dat eiseres op grond van het huwelijksvermogensrecht aansprakelijk was voor de helft van de schulden die tijdens het huwelijk waren aangegaan. De vorderingen van Defam in reconventie werden eveneens afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. De uitspraak bevestigde dat eiseres geen contractspartij was en dat de onrechtmatige daad van Direktbank niet aan Defam kon worden toegerekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3542401 UC EXPL 14-17153 JvdB/866
Vonnis van 15 april 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. D.H. Sloof,
tegen:
de besloten vennootschap
DEFAM BV,
gevestigd te Bunnik,
verder ook te noemen Defam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. D.M. Penders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 december 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging eis tevens houdende akte in het geding brengen producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf [1986] in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [A] (hierna: [A]). Op [2003] is dit huwelijk door echtscheiding ontbonden. Bij beschikking voorlopige voorzieningen tijdens de echtscheidingsprocedure heeft de rechter bepaald dat [A] en [eiser] ieder de op dat moment bestaande lasten bij helfte dienden te dragen.
2.2.
Tijdens het huwelijk heeft [A] door bemiddeling van AFAB Geldservice BV (hierna: AFAB Geldservice) een kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met Direktbank NV (hierna: Direktbank) met een kredietlimiet van € 40.000,- en een rente van 9,1% effectief per jaar. Gedurende de eerste vijf jaar van de looptijd van de kredietovereenkomst hoefde alleen rente te worden betaald over het uitstaande krediet. Op het kredietcontract, gedateerd 8 maart 2002 (hierna: de kredietovereenkomst), zijn [A] en [eiser] vermeld als de contractspartijen van Direktbank. Op het onderste gedeelte van het voorblad van het contract, waar [A] is aangeduid als ‘Cliënt 2A’ en [eiser] als ‘Cliënt 2B’, staan twee handtekeningen.
2.3.
Op de kredietovereenkomst is vermeld dat het totale kredietbedrag van € 40.000,- zal worden betaald aan respectievelijk een bankrekening die op naam stond van [A] en [eiser] (€ 4.900,-), aan Postbank Card (€ 2.500,-), nogmaals aan Postbank Card inzake een ander contract (€ 3.500,-), aan Postbank (€ 27.000,-), aan Wehkamp (€ 1.900,-) en aan Neckermann (€ 400,-). Deze betalingen hebben ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
2.4.
Tot en met januari 2003 zijn betalingen van ongeveer € 293,- per maand betalingen aan Direktbank gedaan. Met ingang van februari 2003 heeft [eiser] ongeveer € 148,- per maand aan Direktbank betaald. Eind 2003 zijn Direktbank en [eiser] overeengekomen dat [eiser] € 150,- per maand ging betalen. [eiser] heeft in ieder geval tot en met oktober 2014 betalingen verricht in het kader van de kredietovereenkomst.
2.5.
In augustus 2004 heeft [eiser] telefonisch aan Direktbank meegedeeld dat de handtekening op de kredietoverenkomst die door moet gaan voor haar handtekening vervalst is en dat zij daarvan aangifte ging doen.
2.6.
Op 14 augustus 2004 heeft [eiser] bij de politie tegen [A] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. Daarbij heeft [eiser] tegen de politie verklaard dat [A] tijdens het huwelijk altijd de financiële administratie had gedaan, dat hun huwelijk in de periode vanaf september 2002 onder spanning is komen te staan, dat [eiser] [A] in januari 2003 heeft verzocht de echtelijke woning te verlaten, en dat zij daarna de financiële administratie is gaan controleren. Ook heeft zij toen verklaard dat zij bij die controle was gestuit op kredietcontracten en creditcardovereenkomsten waarvan zij daarvoor niet op de hoogte was geweest en dat zij met zekerheid kon zeggen dat op vier contracten haar naam was vermeld met een valse handtekening. In het kader van die aangifte heeft [eiser] aan de politie de kredietovereenkomst en diverse kredietcontracten die waren gesloten met Postbank verstrekt.
2.7.
Op 18 november 2005 heeft Direktbank haar consumptief kredietportefeuille en daaraan verwante rechten verkocht aan Direktbank Financieringen BV. Op 26 september 2006 is de naam van laatstgenoemde gewijzigd in Defam Plus BV. In 2009 is Defam Plus BV door middel van juridische fusie opgegaan in Defam.
2.8.
Tot februari 2007 heeft [eiser] haar betalingen in het kader van de kredietovereenkomst gedaan op de haar bekende bankrekening van Direktbank. Op 7 februari 2007 heeft een medewerker van Direktbank [eiser] meegedeeld dat zij voortaan moest betalen op een bankrekening die op naam stond van Defam.
2.9.
Bij brief van 15 april 2007 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] aan Direktbank meegedeeld dat [A] tijdens het huwelijk buiten haar medeweten en zonder haar toestemming de kredietovereenkomst heeft gesloten en dat zij de kredietovereenkomst niet heeft ondertekend. Ook is Direktbank in die brief aansprakelijk gesteld voor de schade van [eiser] wegens schending van de op haar rustende zorgplicht doordat zij [eiser] niet voor het sluiten van de overeenkomst om de daarvoor vereiste toestemming heeft gevraagd. In de brief is meegedeeld dat deze tevens dient ter stuiting van de verjaring en dat [eiser] zich niet gehouden acht rente en/of aflossing te betalen. Defam heeft [eiser] vervolgens in een brief van 5 juni 2007 meegedeeld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [eiser] niet op de hoogte is geweest van het sluiten van de kredietovereenkomst.
2.10.
Vanaf 1 juli 2007 heeft Defam geen rente meer over het krediet in rekening gebracht. De maandelijkse betalingen van [eiser] van € 150,- hebben vanaf die datum volledig plaatsgevonden ter aflossing van het krediet.
2.11.
In 2007 is [A] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.12.
In een brief van 3 januari 2012 heeft [eiser] Defam gevraagd om terugbetaling van het door haar in totaal betaalde bedrag en heeft zij erop gewezen dat er, behalve de mogelijkheid van een minnelijke regeling, ook nog diverse andere mogelijkheden bestaan om dit contract met de bijbehorende problematiek aanhangig te maken.
2.13.
Op 14 september 2012 heeft [eiser] in verband met de kredietovereenkomst een klacht ingediend bij het Kifid tegen Defam. Bij brief van 15 maart 2013 heeft het Kifid deze klacht ongegrond verklaard.
2.14.
[eiser] heeft [B] Bedrijfsrecherche (hierna: [B]) opdracht gegeven een handschriftonderzoek te laten verrichten. Vervolgens heeft in opdracht van [B] handschriftdeskundige de heer drs. P.L. Zevenbergen (hierna: Zevenbergen) twee handtekeningen op echtheid onderzocht: de handtekening die op de kredietovereenkomst is gezet onder ‘Cliënt 2B’ (waarmee is bedoeld [eiser], zie 2.2) en een handtekening op een aanvraag voor een krediet van € 15.000,- van Postbank (hierna: het handschriftonderzoek). In een brief van 29 maart 2013 aan [B] heeft Zevenbergen geconcludeerd dat beide handtekeningen geen echte handtekening zijn van [eiser] maar betrekkelijk slecht gelukte nabootsingen daarvan.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
[eiser] vordert (samengevat), na wijziging van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. voor recht verklaart dat [eiser] niet kan worden aangemerkt als contractspartij in de kredietovereenkomst van 8 maart 2002, gesloten met Direktbank door tussenkomst van AFAB Geldservice
II. Defam veroordeelt om aan [eiser] terug te betalen al hetgeen [eiser] tot aan de datum van het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan aan Defam en/of aan haar rechtsvoorgangers
III. Defam te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.815,-, zijnde de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het doen uitvoeren van het handschriftonderzoek
IV. Defam veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten conform de kantonrechtersstaffel dan wel conform het rapport Voorwerk II, althans tot een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen
subsidiair:
V. Voor recht verklaart dat [eiser] niet kan worden aangemerkt als contractspartij in de kredietovereenkomst van 8 maart 2002, gesloten met Direktbank door tussenkomst van AFAB Geldservice
VI. Defam veroordeelt om aan [eiser] terug te betalen al hetgeen [eiser] tot aan de datum van het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan aan Defam en/of aan haar rechtsvoorgangers, voor zover hetgeen [eiser] heeft betaald meer bedraagt dan de helft van het door Defam en/of haar rechtsvoorgangers onder de werking van de kredietovereenkomst uitbetaalde bedrag
VII. Defam te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.815,-, zijnde de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het doen uitvoeren van het handschriftonderzoek
VIII. Defam veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten conform de kantonrechtersstaffel dan wel conform het rapport Voorwerk II, althans tot een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen
Zowel primair als subsidiair:
IX. Defam veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat zij onverschuldigd heeft betaald omdat zij geen contractspartij is. Volgens [eiser] is zij geen contractspartij omdat [A] bij de ondertekening van de kredietovereenkomst haar handtekening heeft vervalst. Ook betoogt [eiser] dat Direktbank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door de handtekening van [eiser] op de kredietovereenkomst niet te verifiëren. Indien Direktbank dat wel had gedaan zou de kredietovereenkomst niet tot stand zijn gekomen. Deze schending van de zorgplicht door Direktbank kan volgens [eiser] aan Defam als rechtsopvolger van Direktbank worden toegerekend. Met betrekking tot haar subsidiaire vordering onder VI neemt [eiser] het standpunt in dat voor zover artikel 1:102 (oud) BW van toepassing is, [eiser] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor meer dan de helft van de hoofdsom van het krediet.
3.3.
Defam voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 15e dag na het vonnis tot de dag van algehele voldoening (uitvoerbaar bij voorraad). Defam betoogt samengevat dat:
[eiser] haar recht heeft verwerkt om te klagen over haar gebondenheid aan de kredietovereenkomst, althans aan de afspraak die zij eind 2003 met Direktbank heeft gemaakt om maandelijks € 150,- te betalen, welke afspraak zij met Defam heeft voortgezet
de vorderingen van [eiser] zijn verjaard
subsidiair, voor het geval geen sprake is van rechtsverwerking of verjaring, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] terugbetaling vordert
geen sprake is van onverschuldigde betaling op grond van de kredietovereenkomst, althans de nadere betalingsafspraak van eind 2003, althans artikel 1:102 BW in verbinding met artikel 1:85 BW
Defam niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] die het gevolg is van een eventuele schending van de zorgplicht van Direktbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie:
3.5.
Defam vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht verklaart dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is jegens Defam voor de hele gemeenschapsschuld per 8 oktober 2003 (de datum van ontbinding van het huwelijk), zijnde een bedrag van € 43.298,-
te bepalen dat het uitstaande bedrag waarvoor [eiser] aansprakelijk is per 6 oktober 2014 € 27.764,17 bedraagt, althans een in goede justitie te bepalen bedrag met inachtneming van het gestelde onder a)
subsidiair:
voor recht verklaart dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is jegens Defam voor de helft van de gemeenschapsschuld per 8 oktober 2003, zijnde een bedrag van € 21.649,-
bepaalt dat het uitstaande bedrag waarvoor [eiser] aansprakelijk is per 6 oktober 2014 € 19.781,21 bedraagt
of
bepaalt dat het uitstaande bedrag waarvoor [eiser] aansprakelijk is wordt berekend door uit te gaan van een schuld per 8 oktober 2003 van € 21.649,-, te vermeerderen met de van tijd tot tijd geldende contractuele maandrente over deze schuld en te verminderen met de door [eiser] gedane maandelijkse betalingen
meer subsidiair:
in goede justitie een bedrag bepaalt en daarbij bepaalt dat daarover de van tijd tot tijd geldende contractuele maandrente verschuldigd is, dan wel de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening
In alle gevallen:
[eiser] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag na het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.6.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Defam, met veroordeling van Defam in de proceskosten (uitvoerbaar bij voorraad).
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

Beroep op rechtsverwerking
4.1.
Volgens Defam is sprake van rechtsverwerking. In verband daarmee voert zij aan dat Defam in 2005 de rechten uit de kredietovereenkomst en daarmee de betalingsafspraak tussen [eiser] en Direktbank van eind 2003 heeft overgenomen, dat [eiser] maandelijkse overzichten ontving en iedere maand de afgesproken € 150,- heeft betaald en dat Defam in 2007 een rentestop ten gunste van [eiser] heeft ingevoerd. Volgens Defam heeft [eiser] onder deze omstandigheden haar schuld erkend en mocht Defam er gerechtvaardigd op vertrouwen dat enige discussie over de vraag of [eiser] bij de kredietovereenkomst contractspartij is daarmee was afgedaan. Dit verweer slaagt niet. De kantonrechter licht dit hieronder toe.
4.2.
Nadat [eiser] eind 2003 de betalingsafspraak met Direktbank had gemaakt heeft zij in 2004 aan Direktbank gemeld dat zij inmiddels had geconstateerd dat haar handtekening onder de kredietovereenkomst vervalst was. [eiser] heeft daarmee kennelijk willen aangegeven dat zij geen contractspartij was bij de kredietovereenkomst. Dat de vorderingen van Direktbank uit hoofde van de kredietovereenkomst in 2005 zijn overgedragen aan Defam is pas in februari 2007 aan [eiser] meegedeeld. Kort daarna, bij brief van 15 april 2007, heeft de toenmalige advocaat van [eiser] Direktbank meegedeeld dat [eiser] de kredietovereenkomst niet heeft ondertekend, dat zij zich niet gehouden achtte rente en aflossing te betalen, dat Direktbank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en dat deze brief mede diende ter stuiting van de verjaring (zie 2.9). Uit de omstandigheid dat Defam vervolgens bij brief van 5 juni 2007 zich op het standpunt heeft gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [eiser] niet op de hoogte is geweest van het sluiten van de kredietovereenkomst kan worden afgeleid dat Defam voor 5 juni 2007 op de hoogte is geraakt van de inhoud van voornoemde brief van 15 april 2007. Gelet op het voorgaande kan de omstandigheid dat [eiser] eind 2003 met Direktbank een betalingsafspraak heeft gemaakt en dat zij € 150,- per maand aan Direktbank respectievelijk Defam is blijven betalen niet worden aangemerkt als een erkenning van een schuld op grond van de kredietovereenkomst en heeft Defam er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiser] geen aanspraak (meer) zou maken op haar (vorderings)rechten met betrekking tot de kredietovereenkomst.
Beroep op verjaring
4.3.
Met betrekking tot het beroep van Defam op verjaring overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4.
Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart niet eerder dan vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden (artikel 3:309 BW). Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijk persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW).
4.5.
Nog afgezien van omstandigheid dat een aanzienlijk deel van de maandelijkse betalingen van [eiser] heeft plaatsgevonden in de afgelopen vijf jaar (wat van belang kan zijn voor de vordering op grond van onverschuldigde betaling) geldt dat de verjaring steeds tijdig is gestuit. Uit hetgeen [eiser] bij de politie heeft verklaard toen zij aangifte deed tegen [A] (zie 2.6) volgt dat [eiser] in ieder geval niet eerder dan in januari 2003 op de hoogte is geraakt van de vervalsing van haar handtekening op de kredietovereenkomst. De verjaringstermijn van haar vordering tot terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling en tot schadevergoeding is dan ook niet eerder dan in januari 2003 gaan lopen. Als gevolg van de brief van de advocaat van [eiser] van 15 april 2007 aan Direktbank, waarvan Defam destijds kennis heeft genomen, is de verjaring tijdig gestuit en is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen. Ook daarna is de verjaring tijdig gestuit omdat de brief van [eiser] aan Defam van 3 januari 2012 (zie 2.12) immers ook kan worden beschouwd als een stuitingshandeling, waardoor een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen. [eiser] heeft Defam vervolgens op 21 oktober 2014, en dus tijdig, gedagvaard. Het beroep op verjaring wordt dan ook verworpen. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat een bevoegdheid tot verrekening ook na verjaring van de rechtsvordering blijft bestaan (artikel 6:131 lid 1 BW).
Beroep op redelijkheid en billijkheid
4.6.
Volgens Defam brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat [eiser] geen beroep meer kan doen op haar vorderingsrechten omdat Defam vanaf juli 2007 geen rente meer in rekening heeft gebracht en [eiser] wist, althans had moeten weten van het krediet terwijl zij van het krediet heeft geprofiteerd. Ook dit verweer slaagt niet. De door Defam aangevoerde omstandigheden brengen niet mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] aanspraak maakt op haar rechten op grond van onverschuldigde betaling of een zorgplichtschending van Direktbank.
[eiser] geen contractspartij
4.7.
Volgens Defam moet [eiser] als contractspartij onder de kredietovereenkomst worden aangemerkt. Ter onderbouwing hiervan voert Defam aan dat [eiser] in augustus 2004 tegenover de politie heeft verklaard niet exact te weten wat zij wel en niet heeft getekend en dat de brief van Zevenbergen van 29 maart 2013 - die heeft geconcludeerd dat de handtekening van [eiser] op de kredietovereenkomst niet haar echte handtekening is - niet overtuigt. Volgens Defam is onduidelijk waar het vergelijkingsmateriaal van afkomstig is en of dit echte handtekeningen van [eiser] zijn. In ieder geval, zo betoogt Defam, is de informatie waarop de conclusie van Zevenbergen is gebaseerd meer dan 10 jaar oud, zodat het de vraag is in hoeverre die informatie betrouwbaar is.
4.8.
Dit verweer slaagt ook niet. De suggestie van Defam dat [eiser] valse handtekeningen van zichzelf aan Zevenbergen ter beschikking kan hebben gesteld is in het geheel niet onderbouwd. Naar aanleiding van de stelling van Defam dat het onduidelijk is waar het vergelijkingsmateriaal van afkomstig is en of dit echte handtekeningen van [eiser] zijn heeft [eiser] de aanvankelijk (bij dagvaarding) ontbrekende stukken die door [B] ten behoeve van het handschriftonderzoek aan Zevenbergen ter beschikking zijn gesteld alsnog in het geding gebracht, waaronder diverse stukken met handtekeningen die volgens [eiser] van haarzelf zijn. Ter zitting heeft Defam niet betoogd dat die handtekeningen niet van [eiser] zijn maar ook los daarvan heeft de kantonrechter geen reden om aan de echtheid van die handtekeningen te twijfelen nu ook Zevenbergen niet aan de echtheid van die handtekeningen heeft getwijfeld. Zevenbergen is een autoriteit op het gebied van handschriftonderzoeken en wordt door de kantonrechter vaak als deskundige ingeschakeld om vast te stellen of een handtekening echt is.
Verder heeft Zevenbergen geen bezwaar gezien in de omstandigheid dat het vergelijkingsmateriaal meer dan 10 jaar oud was, zodat de kantonrechter ook aan dat deel van het verweer van Defam voorbijgaat. Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat de handtekening van [eiser] op de kredietovereenkomst vervalst is. Hieruit volgt dat [eiser] niet de wil heeft gehad om de kredietovereenkomst te sluiten. Hierboven heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [eiser] de schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst ook niet heeft erkend. De conclusie luidt dan ook dat [eiser] geen contractspartij is in het kader van de kredietovereenkomst. De in dit verband door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
4.9.
De opmerking van [eiser] tegenover de politie in 2004 dat het haar niet bekend was waar ze precies voor getekend zou kunnen hebben leidt niet tot een ander oordeel. [eiser] heeft toen immers ook stellig verklaard dat onder vier contracten een handtekening staat die niet door haar is gezet en dat die handtekeningen vals zijn. Ook de ongegrondverklaring van de klacht door het Kifid leidt niet tot een ander oordeel. De conclusie van Zevenbergen dat de handtekening op de kredietovereenkomst niet van [eiser] zelf is dat dateert immers van na de ongegrondverklaring van de klacht, zodat vast staat dat het Kifid deze belangrijke omstandigheid niet bij haar beoordeling van de klacht heeft betrokken.
Beroep op onverschuldigde betaling
4.10.
De omstandigheid dat [eiser] geen contractspartij is brengt in dit geval niet automatisch mee dat de betalingen van [eiser] onverschuldigd zijn gedaan. [eiser] en [A] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Op grond van artikel 1:102 BW, zoals dat gold tot 1 januari 2012, en het toepasselijke overgangsrecht, in verbinding met artikel 1:85 BW en artikel 1:94 lid 5 BW is [eiser] na de ontbinding van het huwelijk voor het geheel aansprakelijk voor de schulden die [A] tijdens het huwelijk heeft gemaakt, voor zover deze schulden (verbintenissen) ten behoeve van de gewone gang van de huishouding zijn aangegaan. Voor zover het om schulden gaat die niet ten behoeve van de gewone gang van de huishouding zijn aangegaan, is [eiser] aansprakelijk voor de helft.
4.11.
Direktbank heeft haar kredietportefeuille op 18 november 2005 verkocht aan (de rechtsvoorganger) van Defam. Anders dan [eiser] betoogt kan Defam hierdoor niet worden beschouwd als de rechtsopvolger van Direktbank. Hieruit volgt dat het bedrag dat [eiser] in totaal aan Direktbank heeft betaald niet kan worden beschouwd als een onverschuldigde betaling aan Defam, nog afgezien van de gevolgen van het huwelijksvermogensrecht in de verhouding [eiser]-Direktbank. [eiser] heeft een overzicht van betalingen aan Direktbank en Defam overgelegd. Defam heeft niet gesteld dat dit overzicht niet klopt, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van dit overzicht. Uit dit overzicht blijkt dat [eiser] tot en met 18 november 2005 in totaal € 7.124,94 aan Direktbank heeft betaald. Daarbij is inbegrepen de helft van het bedrag dat tijdens het huwelijk aan Direktbank is overgemaakt. Gelet op het voorgaande kan dit bedrag hoe dan ook niet van Defam worden teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling.
4.12.
De schuld van de huwelijksgemeenschap ter zake van de kredietovereenkomst bestond op de datum van de ontbinding van het huwelijk (8 oktober 2003) uit een hoofdsom, de verplichting tot aflossing (ingaande vijf jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst door [A] en eventueel op verzoek te verlengen met nog eens vijf jaar) en de verplichting tot betaling van rente. In een door Defam overgelegd overzicht is vermeld dat de hoofdsom op 8 oktober 2003 € 43.298,- bedroeg. [eiser] heeft vervolgens een bankafschrift van Direktbank in het geding gebracht waaruit blijkt dat de hoofdsom op dat moment € 40.600,- bedroeg. Defam heeft ter zitting aangegeven dat zij ervan uitgaat dat het bedrag op dit bankafschrift klopt. De kantonrechter gaat daar ook van uit. Volgens het door Defam overgelegde overzicht bedroeg de hoofdsom op 18 november 2005 € 39.986,-. Met inachtneming van het overzicht van [eiser] stelt de kantonrechter de hoofdsom op die datum op € 37.288,- (39.986 - (43.298 - € 40.600 =) 2.698 = 37.288). Op grond van het huwelijksvermogensrecht was [eiser] op 18 november 2005 dus in ieder geval € 18.644,- aan Defam verschuldigd (de helft van € 37.288,-), en mogelijk € 37.288,-. Uit het door [eiser] overgelegde betalingsoverzicht blijkt dat zij sinds 18 november 2005 aan Defam in totaal
€ 16.350,- heeft betaald. Dit leidt tot de conclusie dat van onverschuldigde betaling aan Defam geen sprake is. De daarmee verband houdende vordering van [eiser] tot terugbetaling zal daarom worden afgewezen.
Schending zorgplicht door Direktbank
4.13.
[eiser] betoogt dat Direktbank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door de handtekening van [eiser] op de kredietovereenkomst niet te verifiëren en dat, indien Direktbank dat wel had gedaan, de kredietovereenkomst niet tot stand zou zijn gekomen. De kantonrechter gaat er van uit dat [eiser] deze stelling in conventie mede ten grondslag legt aan haar vordering tot terugbetaling en dat zij zich in reconventie in verband hiermee beroept op verrekening.
4.14.
Anders dan [eiser] kennelijk bedoelt te stellen is Defam bij de overdracht van de kredietportefeuille door Direktbank aan de rechtsvoorganger van Defam niet getreden in alle rechten en verplichtingen van Direktbank. Een onrechtmatige daad van Direktbank jegens [eiser] kan daardoor niet worden toegerekend aan Defam, zodat Defam niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] die daarvan het gevolg is. Voor zover [eiser] met haar vordering tot terugbetaling van al hetgeen zij aan Direktbank en Defam heeft betaald ook heeft bedoeld schadevergoeding te vorderen, moet deze dan ook worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen verband houdend met de kosten van het handschriftonderzoek en de buitengerechtelijke kosten, ook omdat de vaststelling dat [eiser] geen contractspartij is niet leidt tot de conclusie dat [eiser] onverschuldigd aan Defam heeft betaald.
4.15.
Op grond van artikel 6:130 BW mag [eiser] echter wel haar nu nog bestaande schuld aan Defam verrekenen met haar eventuele tegenvordering op Direktbank tot vergoeding van haar schade uit hoofde van een door Direktbank jegens haar gepleegde onrechtmatige daad. Als gevolg van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] uit hoofde van het huwelijksvermogensrecht, welke aansprakelijkheid een rechtstreeks gevolg is van het contract dat [A] met Direktbank heeft gesloten, vloeit de tegenvordering van [eiser] immers voort uit dezelfde rechtsverhouding als de van Direktbank op Defam overgegane vordering. Daarom zal de kantonrechter hieronder beoordelen of Direktbank onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.16.
De zorgplicht van een bank in het geval van een kredietaanvraag op gezamenlijk verzoek van twee gehuwden strekt zich niet alleen uit tot een onderzoek om na te gaan of de rente- en aflossingsverplichtingen met het gezamenlijk inkomen kunnen worden nagekomen. Mede in verband met de vergaande hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van het huwelijksvermogensrecht (zie 4.10) is de bank ook verplicht om te controleren of bij beide echtgenoten wel daadwerkelijk de wil bestaat tot het sluiten van de kredietovereenkomst.
4.17.
[eiser] betoogt dat een medewerker van Defam haar op 2 januari 2012 telefonisch heeft meegedeeld dat er ‘in het systeem’ van Defam geen handtekening van [eiser] ter verificatie aanwezig is, dat [eiser] van de wederpartij een kopie heeft ontvangen van de identiteitsbewijzen die bij het sluiten van de overeenkomst ter beschikking zijn gesteld en dat daarop wel de handtekening van [A] zichtbaar is maar geen handtekening van [eiser]. Defam heeft deze stellingen niet weersproken. Ter onderbouwing heeft [eiser] in het geding gebracht een pagina met daarop een kopie van de paspoorten van [A] en haarzelf. Uit de brief van [eiser] aan Defam van 3 januari 2012 blijkt dat [eiser] dit document desgevraagd bij brief van 10 september 2004 van Direktbank heeft ontvangen. Op het document is alleen de handtekening van [A] zichtbaar. De pagina op het paspoort van [eiser] waarop [eiser] bij afgifte van de paspoort haar handtekening heeft gezet lag bij het kopiëren van de beide paspoorten (op één A-4) onder het paspoort van [A]. Uit deze omstandigheden volgt dat Direktbank de handtekening van [eiser] op de kredietovereenkomst niet heeft kunnen verifiëren aan de hand van de kopie van haar paspoort. Niet gesteld of gebleken is dat Direktbank contact heeft gezocht met [eiser] om te controleren of zij, ondanks het ontbreken van een kopie van het paspoort van [eiser] waarop haar handtekening zichtbaar was, contractspartij wilde worden. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat Direktbank haar zorgplicht om na te gaan of bij [eiser] wel de wil bestond om de kredietovereenkomst te sluiten heeft geschonden. Hierdoor heeft Direktbank onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
4.18.
Defam betwist de stelling van [eiser] dat Direktbank, als zij wel bij [eiser] had geverifieerd of zij contractspartij wilde worden, de kredietovereenkomst niet had gesloten. In verband daarmee voert zij aan dat Direktbank aan de hand van een kopie van het legitimatiebewijs van [eiser] heeft vastgesteld dat de handtekening van [eiser] op de kredietovereenkomst overeenkwam met de handtekening op het legitimatiebewijs. Dit standpunt valt echter niet te rijmen met de omstandigheid dat Direktbank niet de beschikking heeft gehad over een handtekening ter verificatie (zie 4.14), zodat dit standpunt wordt verworpen. Defam voert ook aan dat bij de kredietaanvraag informatie was verstrekt over de gezamenlijke lasten en inkomsten, waaronder bankafschriften en een salarisstrook van [eiser]. Ook dit argument gaat niet op. Als Direktbank aan [eiser] had gevraagd of zij de kredietovereenkomst wilde sluiten had [eiser] (toen al) ontdekt dat [A] haar handtekening had vervalst en zou zij dat ook kenbaar hebben gemaakt aan Direktbank. Aangenomen moet worden dat dit tot een vertrouwensbreuk tussen [eiser] en [A] enerzijds en Direktbank en [A] anderzijds had geleid. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de kredietovereenkomst niet zou zijn gesloten.
4.19.
In de situatie zonder onrechtmatige daad van Direktbank zou [eiser] niets aan Direktbank en Defam verschuldigd zijn geweest. Daarom bestaat de schade van [eiser] als gevolg van die onrechtmatige daad uit het totaal van a) de helft van de bedragen die tot en met januari 2003 (zie 2.4) aan Direktbank zijn betaald, b) alle bedragen die [eiser] met ingang van februari 2003 (zie ook 2.4) aan Direktbank en Defam heeft betaald, c) de kosten van het handschriftonderzoek, d) haar buitengerechtelijke incassokosten, e) het totaal van de achterstallige betalingen, ook voor zover [eiser] op grond van het huwelijksvermogensrecht volledig aansprakelijk is, en f) alle vorderingen van Defam op [eiser] die in het kader van de kredietovereenkomst in de toekomst opeisbaar zullen worden, ook voor zover [eiser] op grond van het huwelijksvermogensrecht volledig aansprakelijk is. Over de hoogte van de kosten e) en f) bedrag hebben partijen zich nog niet uitgelaten. Het totaal van de schadeposten a) tot en met e) kan [eiser] onmiddellijk verrekenen met haar schuld ter hoogte van het totaal van de achterstallige betalingen. Verder zal [eiser] haar vordering tot schadevergoeding, voor zover deze bestaat uit schadepost f), steeds in gedeelten kunnen verrekenen met elke termijn die nog opeisbaar wordt.
4.20.
Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat niet hoeft te worden vastgesteld of [eiser] met inachtneming van het hierboven besproken huwelijksvermogensrecht volledig dan wel voor de helft aansprakelijk is voor de schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst en dat Defam geen belang meer heeft bij haar reconventionele vorderingen. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.21.
Omdat de in conventie af te geven verklaring voor recht niet leidt tot een terugbetalingsverplichting voor Defam en alle overige vorderingen van [eiser] in conventie zullen worden afgewezen, terwijl in reconventie alle vorderingen van Defam zullen worden afgewezen, zal de kantonrechter de proceskosten in conventie en in reconventie compenseren op de hierna weergegeven wijze.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
4.22.
verklaart voor recht dat [eiser] niet kan worden aangemerkt als contractspartij in de kredietovereenkomst van 8 maart 2002, gesloten met Direktbank door tussenkomst van AFAB Geldservice;
4.23.
wijst de overige vorderingen af;
4.24.
compenseert de proceskosten in die zin, dat elk van partijen haar eigen kosten draagt;
in reconventie:
4.25.
wijst de vorderingen af;
4.26.
compenseert de proceskosten in die zin, dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.