Op 25 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het tonen van zijn geslachtsdeel aan een minderjarige in de trein op 19 mei 2013. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 11 maart 2015 gehouden, waarbij de officier van justitie de verdachte beschuldigde van het primair ten laste gelegde feit van ontucht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het slachtoffer ouder was dan 16 jaar, wat cruciaal was voor de beoordeling van de zaak.
De rechtbank heeft de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit uitgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat het subsidiair ten laste gelegde feit, schennis van de eerbaarheid, wel bewezen was. De verdachte had dit feit bij de politie bekend en er was geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van €500,00, met inachtneming van zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en het strafblad van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de beslissing gezamenlijk hebben genomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar hem wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van schennis van de eerbaarheid.