Op 31 juli 2014 diende de gemachtigde van verzoeker een wrakingsverzoek in tegen kantonrechter mr. P. Krepel in een procedure tussen de Stichting Studenten Huisvesting (SSH) en verzoeker. Dit verzoek werd op 5 september 2014 ongegrond verklaard. Een nieuw wrakingsverzoek tegen mr. Krepel volgde op 29 oktober 2014, maar werd verzet naar 2 december 2014. Op 1 december 2014 diende verzoeker een conditioneel wrakingsverzoek in tegen de rechters van de wrakingskamer, te weten mr. L.E. Verschoor-Bergsma (voorzitter), mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard. Dit verzoek werd behandeld op 14 januari 2015, maar verzoeker diende op die dag een nieuw wrakingsverzoek in tegen de wrakingskamer zelf. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2015, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de rechters niet. Verzoeker vroeg om aanhouding van de behandeling, omdat hij hoger beroep had ingesteld tegen een eerdere beslissing van de wrakingskamer. De rechtbank besloot de behandeling niet aan te houden en stelde het subsidiaire wrakingsverzoek buiten behandeling, omdat er geen nieuwe feiten waren.
Verzoeker stelde dat de wrakingsrechters geen rekening hadden gehouden met zijn verhinderdata en dat dit in strijd was met zijn recht op een eerlijk proces. De gewraakte rechters stelden echter dat de gronden van verzoeker van processuele aard waren en geen aanwijzingen voor partijdigheid opleverden. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten waren die duidden op partijdigheid van de gewraakte rechters en wees het wrakingsverzoek af. Tevens werd bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker niet in behandeling zouden worden genomen, omdat deze de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmerden.