ECLI:NL:RBMNE:2015:1992

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
382083 / HA RK 14-271
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

Op 31 juli 2014 diende de gemachtigde van verzoeker een wrakingsverzoek in tegen kantonrechter mr. P. Krepel in een procedure tussen de Stichting Studenten Huisvesting (SSH) en verzoeker. Dit verzoek werd op 5 september 2014 ongegrond verklaard. Een nieuw wrakingsverzoek tegen mr. Krepel volgde op 29 oktober 2014, maar werd verzet naar 2 december 2014. Op 1 december 2014 diende verzoeker een conditioneel wrakingsverzoek in tegen de rechters van de wrakingskamer, te weten mr. L.E. Verschoor-Bergsma (voorzitter), mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard. Dit verzoek werd behandeld op 14 januari 2015, maar verzoeker diende op die dag een nieuw wrakingsverzoek in tegen de wrakingskamer zelf. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2015, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de rechters niet. Verzoeker vroeg om aanhouding van de behandeling, omdat hij hoger beroep had ingesteld tegen een eerdere beslissing van de wrakingskamer. De rechtbank besloot de behandeling niet aan te houden en stelde het subsidiaire wrakingsverzoek buiten behandeling, omdat er geen nieuwe feiten waren.

Verzoeker stelde dat de wrakingsrechters geen rekening hadden gehouden met zijn verhinderdata en dat dit in strijd was met zijn recht op een eerlijk proces. De gewraakte rechters stelden echter dat de gronden van verzoeker van processuele aard waren en geen aanwijzingen voor partijdigheid opleverden. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten waren die duidden op partijdigheid van de gewraakte rechters en wees het wrakingsverzoek af. Tevens werd bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker niet in behandeling zouden worden genomen, omdat deze de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmerden.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer: 382083 / HA RK 14-271
beslissing van 23 maart 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken op het verzoek tot wraking door:
[verzoeker](verder: verzoeker),
wonende te [woonplaats],
met als gemachtigde: de heer A.C.M. Hopmans.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 31 juli 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. P. Krepel in de procedure tussen de Stichting Studenten Huisvesting (verder: SSH) en verzoeker. Dat verzoek is bij beslissing van de wrakingskamer op 5 september 2014 ongegrond verklaard. De kantonzaak is geregistreerd onder rolnummer 3195753 UC EXPL 14-10418. De wrakingszaak is geregistreerd onder zaaknummer 374449 / HA RK 14-179.
1.2.
Op 29 oktober 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een nieuw wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. Krepel in de procedure tussen de SSH en verzoeker met rolnummer 3195753 UC EXPL 14-10418. De behandeling van dat wrakingsverzoek stond aanvankelijk gepland voor de zitting van de wrakingskamer van
21 november 2014, maar is op verzoek van de gemachtigde van verzoeker verzet en vervolgens gepland op de zitting van 2 december 2014. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer 379976 / HA RK 14-249.
1.3.
Per brief van 1 december 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een conditioneel wrakingsverzoek ingediend jegens de rechters van de wrakingskamer van
2 december 2014, te weten mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter en mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard als leden. Per e-mailbericht van 2 december 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een onconditioneel wrakingsverzoek ingediend jegens deze wrakingsrechters. De betreffende rechters hebben niet in het wrakingsverzoek berust.
1.4.
De behandeling van het wrakingsverzoek tegen mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard stond gepland voor de zitting van de wrakingskamer op
14 januari 2015. Nadat de gemachtigde van verzoeker op 14 januari 2015 de zittingszaal betrad, heeft hij een schriftelijk verzoek tot wraking van de huidige wrakingskamer ingediend. Dat verzoek, geregistreerd onder zaaknummer 384566 / HA RK 15-10, is bij beslissing van de wrakingskamer op 3 maart 2015 (kennelijk) ongegrond verklaard.
1.5.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek tegen mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard heeft vervolgens op 18 maart 2015 plaatsgevonden. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. De rechters zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
1.6.
Ter zitting heeft verzoeker de wrakingskamer verzocht de behandeling aan te houden, aangezien hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de vorige wrakingskamer van 3 maart 2015. Subsidiair heeft verzoeker, in het geval aan zijn verzoek geen gehoor zal worden gegeven, de leden van deze wrakingskamer gewraakt.
Hierop heeft de voorzitter de behandeling ter zitting voor een korte tijd geschorst voor beraadslaging.
1.7.
Na de schorsing heeft de voorzitter meegedeeld dat de behandeling niet wordt aangehouden vanwege het gegeven dat hoger beroep zou zijn ingesteld. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van 3 maart 2015 en ziet niet op het wrakingsverzoek dat thans ter beoordeling voorligt. Het subsidiaire verzoek tot wraking van deze wrakingskamer wordt buiten behandeling gesteld onder verwijzing naar hetgeen op dat punt is overwogen in de beslissing van 3 maart 2015 en omdat thans niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 10.2 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland.
1.8.
De rechtbank heeft vervolgens ter zitting de behandeling van het verzoek tot
wraking van de wrakingsrechters mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard hervat.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat door de behandeling van zijn verzoek op 2 december 2014 te laten plaatsvinden, de wrakingsrechters geen rekening hebben gehouden met zijn verhinderdata en zij zijn verzoek om een andere zittingsdatum te bepalen ten onrechte hebben afgewezen. Daardoor is geen sprake van het in de gelegenheid stellen dat hij en de rechters worden gehoord, zoals is gewaarborgd in artikel 39 Rv. Daarmee is voorts geen rekening gehouden met artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR en het landelijk wrakingsprotocol.
2.2.
De gewraakte rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat de door verzoeker genoemde gronden aspecten van processuele aard betreffen, waaruit op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat bij de leden van de wrakingskamer sprake is van enige vorm van partijdigheid.
2.3.
Ter zitting heeft verzoeker in reactie daarop nadere gronden aangevoerd, te weten:
- er is geen sprake van onpartijdigheid daar in de afweging, die heeft geleid tot het geen rekening houden met de door hem opgegeven verhinderdata, blijkbaar ook de belangen van SSH en van de gewraakte kantonrechter zijn meegewogen;
- er is geen sprake van hoor en wederhoor, aangezien de gewraakte rechters niet ter zitting aanwezig zijn;
- de regels van het wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland zijn niet nageleefd, waarbij als voorbeeld wordt genoemd dat de zitting van heden niet plaatsvindt op een reguliere zittingsdag van de wrakingskamer.
Verzoeker heeft ter zitting benadrukt dat het grootste belang erin is gelegen dat zich in de hoofdzaak nog geen onomkeerbare situatie mag voordoen, aangezien thans hoger beroep is ingediend tegen de beslissing van 3 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de leden van de wrakingskamer jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de leden van de wrakingskamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 37, lid 3 Rv is bepaald dat alle feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. De rechtbank merkt de ter zitting aangevoerde gronden met betrekking tot de belangenafweging, de afwezigheid van de rechters ter zitting en het niet naleven van het wrakingsprotocol als nieuwe gronden aan. De rechtbank laat deze om die reden buiten beschouwing. De aangevoerde grond dat hoger beroep is aangetekend tegen de beslissing van 3 maart 2015 laat de rechtbank eveneens buiten beschouwing, aangezien die niet ziet op het onderhavige wrakingsverzoek. Op grond van artikel 37, lid 3 Rv beperkt de rechtbank zich in haar oordeel dan ook tot de wrakingsgronden zoals geformuleerd in de brief van
1 december 2014.
3.5.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om ondanks opgegeven verhinderdata een zitting te bepalen een processuele beslissing is. Volgens vaste jurisprudentie vallen beslissingen van procedurele aard binnen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van een rechter en leveren deze geen grond op voor twijfel aan diens onpartijdigheid, tenzij een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat die een ernstige aanwijzing oplevert voor partijdigheid van die rechter.
Dat de gewraakte rechters in het onderhavige geval dergelijke (onbegrijpelijke) beslissingen hebben genomen, is gesteld noch gebleken.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat de gewraakte rechters partijdig zijn dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
3.7.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn.
Vaststaat dat verzoeker in de kantonprocedure waarbij hij partij is meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend en dat hij herhaaldelijk wrakingsverzoeken indient tegen de wrakingskamer die daarover moet oordelen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank belast met de behandeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer 379976 / HA RK 14-249 niet in behandeling zullen worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van leden van de
rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met rekestnummer zaaknummer 379976 / HA RK 14-249 niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en aan de rechters Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard, alsmede aan de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. H.A. Gerritse als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. M.S.D. de Weerd, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.
Deze beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter en de jongste rechter alleen door de oudste rechter en de griffier ondertekend.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.