ECLI:NL:RBMNE:2015:1991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
382084 / HA RK 14-272
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

Op 23 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker tegen de rechters mr. L.E. Verschoor-Bergsma, mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere procedure tussen verzoeker en de SSH, waarbij verzoeker zich niet gehoord voelde en stelde dat de rechters geen rekening hadden gehouden met zijn verhinderdata. Verzoeker had eerder een conditioneel en onconditioneel wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de wrakingskamer, maar deze verzoeken werden ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 18 maart 2015 was verzoeker afwezig vanwege gezondheidsredenen en werd hij vertegenwoordigd door A.C.M. Hopmans. De wrakingskamer besloot de behandeling niet aan te houden, omdat verzoeker niet voldoende medische onderbouwing had gegeven voor zijn afwezigheid. De rechtbank oordeelde dat de gewraakte rechters niet partijdig waren en dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker niet in behandeling zouden worden genomen, gezien de herhaalde verzoeken die de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmerden.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer: 382084 / HA RK 14-272
beslissing van 23 maart 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken op het verzoek tot wraking door:
[verzoeker](verder: verzoeker),
wonende te [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 29 oktober 2014 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. Krepel in de procedure tussen de SSH en verzoeker met rolnummer 3195833 UC EXPL 14-10421. De behandeling van dat wrakingsverzoek stond aanvankelijk gepland voor de zitting van de wrakingskamer van 21 november 2014, maar is op verzoek van verzoeker verzet en vervolgens gepland op de zitting van 2 december 2014. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer 379978 / HA RK 14-250.
1.2.
Per brief van 1 december 2014 heeft verzoeker een conditioneel wrakingsverzoek ingediend jegens de rechters van de wrakingskamer van 2 december 2014, te weten
mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter en mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard als leden. Per e-mailbericht van 2 december 2014 heeft verzoeker een onconditioneel wrakingsverzoek ingediend jegens deze wrakingsrechters. De betreffende rechters hebben niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3.
De behandeling van het wrakingsverzoek tegen mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard stond gepland voor de zitting van de wrakingskamer op
14 januari 2015. Voorafgaand aan deze behandeling heeft verzoeker per e-mail van
14 januari 2015 een verzoek tot wraking van de huidige wrakingskamer ingediend.
Dat verzoek, geregistreerd onder zaaknummer 384567 / HA RK 15-11, is bij beslissing van de wrakingskamer van 3 maart 2015 (kennelijk) ongegrond verklaard.
1.4.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek tegen mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard heeft vervolgens op 18 maart 2015 plaatsgevonden. Verzoeker heeft zich kort voor de zitting afgemeld voor de zitting in verband met zijn gezondheidssituatie. Verzoeker heeft om die reden A.C.M. Hopmans gemachtigd om hem te vertegenwoordigen ter zitting. De rechters zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
1.5.
Ter zitting heeft Hopmans namens verzoeker de wrakingskamer verzocht de behandeling aan te houden, gezien het feit dat verzoeker als gevolg van zijn medische situatie nu niet in staat is zijn eigen zaak te behartigen. Aan het verzoek om aan te houden, legt hij ook ten grondslag dat hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de vorige wrakingskamer van 3 maart 2015. Subsidiair wraakt Hopmans namens verzoeker de leden van deze wrakingskamer, in het geval aan zijn verzoek geen gehoor zal worden gegeven.
De voorzitter heeft daarop de behandeling ter zitting voor een korte tijd geschorst voor beraadslaging.
1.7.
Na de schorsing heeft de voorzitter meegedeeld dat de behandeling niet wordt aangehouden vanwege het gegeven dat hoger beroep zou zijn ingesteld. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van 3 maart 2015 en ziet niet op het wrakingsverzoek dat thans ter beoordeling voorligt. Vanwege het niet onderbouwen van verzoekers huidige gezondheidssituatie met medische stukken kan evenmin gehoor worden gegeven aan het verzoek om de behandeling aan te houden vanwege verzoekers gezondheidssituatie. Het subsidiaire verzoek tot wraking van deze wrakingskamer wordt buiten behandeling gesteld onder verwijzing naar hetgeen op dat punt is overwogen in de beslissing van 3 maart 2015 en omdat thans niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 10.2 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland.
1.8.
De rechtbank heeft vervolgens ter zitting de behandeling van het verzoek tot
wraking van de wrakingsrechters mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard hervat.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat door de behandeling van zijn verzoek op 2 december 2014 te laten plaatsvinden, de wrakingsrechters geen rekening hebben gehouden met zijn verhinderdata en zij zijn verzoek om een andere zittingsdatum te bepalen ten onrechte hebben afgewezen. Daardoor is geen sprake van het in de gelegenheid stellen dat hij en de rechters worden gehoord, zoals is gewaarborgd in artikel 39 Rv. Daarmee is voorts geen rekening gehouden met artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR en het landelijk wrakingsprotocol.
2.2.
De gewraakte rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat de door verzoeker genoemde gronden aspecten van processuele aard betreffen, waaruit op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat bij de leden van de wrakingskamer sprake is van enige vorm van partijdigheid.
2.3.
Ter zitting heeft verzoeker in reactie daarop nadere gronden aangevoerd, te weten:
- er is geen sprake van onpartijdigheid daar in de afweging, die heeft geleid tot het geen rekening houden met de door hem opgegeven verhinderdata, blijkbaar ook de belangen van SSH en van de gewraakte kantonrechter zijn meegewogen;
- er is geen sprake van hoor en wederhoor, aangezien de gewraakte rechters niet ter zitting aanwezig zijn. Dit betekent dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR en dat artikel 39 Rv niet wordt toegepast;
- de regels van het wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland zijn niet nageleefd, waarbij als voorbeeld wordt genoemd dat de zitting van heden niet plaatsvindt op een reguliere zittingsdag van de wrakingskamer.
Verzoeker heeft ter zitting benadrukt dat het grootste belang erin is gelegen dat zich in de hoofdzaak nog geen onomkeerbare situatie mag voordoen, aangezien thans hoger beroep is ingediend tegen de beslissing van 3 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de leden van de wrakingskamer jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de leden van de wrakingskamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 37, lid 3 Rv is bepaald dat alle feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. De rechtbank merkt de ter zitting aangevoerde gronden met betrekking tot de belangenafweging, de afwezigheid van de rechters ter zitting en het niet naleven van het wrakingsprotocol als nieuwe gronden aan. De rechtbank laat deze om die reden buiten beschouwing. De aangevoerde grond dat hoger beroep is aangetekend tegen de beslissing van 3 maart 2015 laat de rechtbank eveneens buiten beschouwing, aangezien die niet ziet op het onderhavige wrakingsverzoek. Op grond van artikel 37, lid 3 Rv beperkt de rechtbank zich in haar oordeel dan ook tot de wrakingsgronden, zoals geformuleerd in de brief van verzoeker van 1 december 2014.
3.5.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om ondanks opgegeven verhinderdata een zitting te bepalen een processuele beslissing is. Volgens vaste jurisprudentie vallen beslissingen van procedurele aard binnen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van een rechter en leveren deze geen grond op voor twijfel aan diens onpartijdigheid, tenzij een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat die een ernstige aanwijzing oplevert voor partijdigheid van die rechter.
Dat de gewraakte rechters in het onderhavige geval dergelijke (onbegrijpelijke) beslissingen hebben genomen, is gesteld noch gebleken.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat de gewraakte rechters partijdig zijn dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
3.7.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Vaststaat dat verzoeker in de kantonprocedure waarbij hij partij is meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend en dat hij herhaaldelijk wrakingsverzoeken indient tegen de wrakingskamer die daarover moet oordelen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank belast met de behandeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer 379976 / HA RK 14-249 niet in behandeling zullen worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van leden van de
rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met rekestnummer zaaknummer 379978 / HA RK 14-250 niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en aan de rechters Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard, alsmede aan de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. H.A. Gerritse als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. M.S.D. de Weerd, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.
Deze beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter en de jongste rechter alleen door de oudste rechter en de griffier ondertekend.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open