ECLI:NL:RBMNE:2015:1985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
16-661844-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne en voorbereiding van de handel in cocaïne

Op 23 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 6 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1976 in Suriname, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. W. Hendrickx. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 9 maart 2015. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en het voorbereiden van de handel in deze drugs. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beschouwd. Tijdens een douanecontrole op Schiphol werd een postzending met cocaïne onderschept. De verdachte werd gezien bij de ontvangst van het pakket en zijn handtekening op de afleverlijst werd vergeleken met zijn handschrift, wat leidde tot de conclusie dat hij het pakket had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en de voorbereiding van de handel in deze stof.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 40 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank benadrukte dat de handel in cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verdachte met zijn handelen bijdroeg aan andere vormen van criminaliteit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. R. Willemsen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661844-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1976] te [geboorteplaats] (Suriname)
thans verblijvende te [adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: in de periode van 2 september 2014 tot en met 9 september 2014 tezamen en in vereniging met een ander of anderen 6.000 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
Feit 1 subsidiair: medeplichtig is geweest aan het in de periode van 2 september 2014 tot en met 9 september 2014 binnen het grondgebied van Nederland brengen van 6.000 gram cocaïne;
Feit 2: in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 9 september 2014 het verhandelen van 6.000 gram cocaïne heeft voorbereid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, omdat er te veel twijfel bestaat. De verdediging heeft daarbij met name aangevoerd dat de observaties niet betrouwbaar zijn, vanwege de discrepanties tussen de verschillende waarnemingen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er te weinig bewijs voorhanden is voor het medeplegen van de invoer van de drugs binnen het grondgebied van Nederland, omdat er uit het dossier geen enkele rolverdeling volgt. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging opgemerkt dat dit om dezelfde drugs als in feit 1 gaat en dat hooguit het in ontvangst nemen bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende. [1]
Op 4 september 2014 is bij een reguliere douanecontrole op Schiphol airport, gemeente Haarlemmermeer, in de vrachtloods van de KLM een postzending onderschept waarin vermoedelijk cocaïne zat. De zending is in beslag genomen. Op de MMC-test gaf de inhoud van het pakket een positieve reactie op cocaïne. Het geschatte gewicht van de cocaïne is 6000 gram. Als verzender staat vermeld [betrokkene 1], [adres], [woonplaats], [eiland], en als ontvanger [betrokkene 2], [adres], [postcode] [woonplaats]. [2]
Uit het pakket wordt een monster genomen en gekenmerkt met [kenmerk]. [3]
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat het onderzoeksmateriaal met kenmerk [kenmerk] cocaïne bevat. [4]
Verbalisant AOT M 12 gaat op 9 september 2014 als postbezorger het pakket bezorgen bij het adres [adres] in [woonplaats]. De postbezorger ziet omstreeks 13.39 uur twee negroïde mannen en een negroïde kind voor de half geopende voordeur staan. Eén van de mannen bevestigt dat hij [betrokkene 2] is en tekent het formulier voor ontvangst met de naam [betrokkene 2]. De man pakt het pakket aan en zet het naast de voordeur op de grond. [5]
Verbalisant E110, werkzaam bij de afdeling Observatie en Techniek, heeft op 9 september 2014 waargenomen dat omstreeks 13.30 uur een man met kleding voorzien van opschrift DHL het tuinpad van de woning aan [adres] te [woonplaats] op loopt en een pakketje met zich draagt. Kort hierna verlaat de man het tuinpad weer en E110 ziet dat de man het pakketje dan niet meer met zich draagt. Omstreeks 13.47 uur ziet E110 dat een onbekende negroïde man, NN2, met voornoemd pakket naar een donkere BMW loopt en als bestuurder in dit voertuig plaatsneemt. NN2 parkeert de auto recht voor de woning. NN2 stapt uit de auto en loopt weer het tuinpad van de woning op in de richting van de voordeur. NN2 heeft het pakketje dan niet meer bij zich. [6]
Tijdens de aanhouding van verdachte krijgt verbalisant AOT M 20 door van verbalisant OT E 118 dat verdachte NN2 betreft die eerder het pakketje in de genoemde BMW heeft gelegd. [7]
Op 10 september 2014 wordt in de kofferbak van de auto van verdachte het postpakket van DHL aangetroffen. [8]
Het NFI heeft de handtekening voor ontvangst op de afleverlijst van DHL onderzocht en vergeleken met het handschrift van verdachte. Uit het onderzoek blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat de ondertekening is geschreven door [verdachte] dan dat deze is geschreven door een willekeurige andere persoon dan [verdachte]. [9]
Met de Nokia van verdachte is op 8 september 2014 om 16.52 uur gebeld met de DHL klantenservice om te vragen wanneer het pakket verzonden zou worden. Door een medewerker van DHL is medegedeeld dat het pakket de volgende dag gedurende de dag afgeleverd zou worden. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 september 2014 voor de deur van de woning aan [adres] te [woonplaats] stond en dat hij het bezorgde pakket in zijn auto heeft gelegd. Verdachte heeft voorts verklaard dat de aangetroffen Nokia en de aangetroffen iPhone in de woning aan [adres] van hem zijn. [11]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die het pakketje van de bezorger in ontvangst heeft genomen.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de observaties merkt de rechtbank op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het observatieteam verdachte heeft gezien en hem als NN2 heeft aangemerkt. Dit wordt tevens bevestigd door de verklaring van verdachte zelf dat hij de man is die het pakketje in de auto heeft gelegd. Het verschil in het signalement dat verbalisanten geven wat betreft de kleur van het T-shirt van verdachte is een enkele discrepantie die naar het oordeel van de rechtbank niet afdoet aan de betrouwbaarheid van de overige waarnemingen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte degene is die het pakket in ontvangst heeft genomen en vervolgens in zijn auto heeft gelegd. Het gegeven dat verschillende observanten verdachte beschrijven als kaal, maakt dat oordeel onder voornoemde omstandigheden, en mede in aanmerking genomen zijn zeer korte haardracht, niet anders.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat er met de telefoon van verdachte naar DHL is gebeld om te vragen naar de levering van het pakket. De volgende dag komt verdachte ter plaatse, bevestigt dat hij [betrokkene 2] is en neemt het pakket in ontvangst. De rechtbank overweegt dat daaruit in ieder geval blijkt dat verdachte de informatie die DHL heeft gegeven in het telefoongesprek heeft doorgekregen, daargelaten het antwoord op de vraag of hij nou zelf degene is die heeft gebeld of niet.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van invoer van cocaïne binnen het grondgebied van Nederland en overweegt daartoe het volgende. In dit geval is er sprake van een verzending van een pakket via de post dat vervolgens vanuit Curaçao met het vliegtuig naar Nederland is gebracht. De verzender en de ontvanger van het pakket spelen in dit proces een essentiële rol en de rechtbank beschouwt hen dan ook als medeplegers van de invoer. Daaraan doet niet af dat de rol van verdachte beperkt is gebleven tot het in ontvangst nemen van het pakket. Bij het invoeren van verdovende middelen door middel van het verzenden van een pakket is immers niet een meer significante rol aan te wijzen dan het verzenden en ontvangen van het pakket.
Gelet op de grote hoeveelheid cocaïne kan het niet anders zijn dan dat de cocaïne voor de handel bedoeld was. De rechtbank acht daarom ook de voorbereiding van de handel wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
in de periode van 2 september 2014 tot en met 9 september 2014 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en te Utrecht en te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 6000
gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 9 september 2014 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en te Utrecht en te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren van ongeveer 6000 gram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden:
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- een hoeveelheid cocaïne aangekocht en/of laten aankopen en/of besteld en/of
laten bestellen en
- een hoeveelheid cocaïne verpakt en/of laten verpakken en
- een hoeveelheid cocaïne verzonden en/of laten verzenden en
- een hoeveelheid cocaïne vervoerd en/of laten vervoeren en
- een hoeveelheid cocaïne in ontvangst genomen en/of in ontvangst laten nemen
en
- een woning (te weten de woning aan [adres] te [woonplaats]) ter
beschikking gesteld voor de aflevering en/of de op- en/of overslag van een
hoeveelheid cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden door zich of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland van 6 kilogram cocaïne. Daarmee heeft verdachte ook de handel van deze cocaïne in Nederland voorbereid. Verdachte heeft deze feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen gepleegd. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de handel. De handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, die verdachte door zijn handelen heeft bevorderd. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
  • een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 november 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
  • een hem betreffend rapport van de reclassering d.d. 4 december 2014, waarin de reclassering zich onthoudt van een strafadvies gelet op de ontkenning van verdachte en de beperkte informatie waarover de reclassering beschikt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten die door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken ((LOVS) zijn vastgesteld en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding zouden geven om hiervan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden is en zij zal deze straf aan verdachte opleggen.

9.Het beslag

De rechtbank zal geen beslissing over het beslag nemen in deze strafzaak omdat er bij separate beslissing op het klaagschrift van heden op wordt beslist.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden door zich of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mrs. A. van Maanen en
K.J. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2014 tot en met 9 september
2014 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of te Utrecht, althans in
Nederland en/of te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 6000
gram cocaïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 3] en/of één of meerdere onbekend
gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 2 september 2014 tot en
met 9 september 2014 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of te Utrecht,
in elk geval in Nederland en/of te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht,
ongeveer 6000 gram cocaïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in of omstreeks
voornoemde periode behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk feit
verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door opzettelijk:
- een hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of
- een woning (te weten de woning aan [adres] te [woonplaats]) ter
beschikking te stellen voor de aflevering en/of de op- en/of overslag van een
hoeveelheid cocaïne en/of
- zorg te dragen voor het vervoer van een hoeveelheid cocaïne
artikel 2 sub A Opiumwet,
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
artikel 48 Wetboek van Strafrecht
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 9 september
2014 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of te Utrecht, althans in
Nederland en/of te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 6000 kilogram
cocaïne, althans een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- één of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd
waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
- een hoeveelheid cocaïne aangekocht en/of laten aankopen en/of besteld en/of
laten bestellen en/of
- een hoeveelheid cocaïne verpakt en/of laten verpakken en/of
- een hoeveelheid cocaïne verzonden en/of laten verzenden en/of
- een hoeveelheid cocaïne vervoerd en/of laten vervoeren en/of
- een hoeveelheid cocaïne in ontvangst genomen en/of in ontvangst laten nemen
en/of
- een woning (te weten de woning aan [adres] te [woonplaats]) ter
beschikking gesteld voor de aflevering en/of de op- en/of overslag van een
hoeveelheid cocaïne;
art 10a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier [vluchtnummer] bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (doorgenummerd van pagina 1 t/m 577). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, pagina 24.
3.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 20 en 21.
4.Het rapport van het NFI, pagina 65 en 67.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 35.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 44 en 45.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 78.
8.Het proces-verbaal van aantreffen pakket in auto, pagina 42.
9.Het rapport onderzoek handtekening voor ontvangst pakketje onder afleverlijst DHL d.d. 26 januari 2015, pagina 126 tot en met 130.
10.Het proces-verbaal telefoongesprek DHL klantenservice, pagina 79 en 80.
11.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2015.