ECLI:NL:RBMNE:2015:1973

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
C-16-353104 - HA ZA 13-719
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in nakoming van vaststellingsovereenkomst door ProRail met betrekking tot erfdienstbaarheden en schadevergoeding

In deze zaak vorderde eiser, een ondernemer met een opslag- en overslagbedrijf, schadevergoeding van ProRail wegens tekortkomingen in de nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Eiser had in 2001 gronden verkocht aan ProRail voor de verbreding van het spoor tussen Utrecht en Amsterdam. In de overeenkomst waren bijzondere voorwaarden opgenomen, waaronder de toegankelijkheid van de nieuw aan te leggen inritten voor vrachtwagens. Door fouten in de aanleg van de onderdoorgang was de inrit van het terrein van eiser niet meer direct toegankelijk, wat leidde tot een inefficiënte benutting van zijn terrein.

Eiser vorderde dat ProRail aansprakelijk was voor de schade die hij had geleden door de niet-nakoming van de overeenkomst. In een eerdere procedure had de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen, maar in hoger beroep werd een schikking bereikt waarbij ProRail een bedrag van € 10.000,- aan eiser betaalde. Echter, de erfdienstbaarheden konden niet worden gevestigd omdat de eigenaren van de achterliggende percelen hun medewerking weigerden. ProRail had weliswaar de afkoopsom betaald, maar de uitvoering van de afspraken bleef uit.

Eiser vorderde in deze procedure dat de rechtbank zou verklaren dat ProRail tekortgeschoten was in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en dat hij recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat ProRail inderdaad tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de overeenkomst, omdat zij de erfdienstbaarheden niet had kunnen vestigen en de grond niet had overgedragen. De rechtbank wees de vordering van eiser toe en veroordeelde ProRail tot vergoeding van de door eiser geleden schade, nader op te maken bij staat. Tevens werd ProRail veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/353104 / HA ZA 13-719
Vonnis van 1 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.M. van Zelm te De Bilt,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en ProRail genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 januari 2015
  • de akte uitlating van ProRail.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser], die een opslag- en overslagbedrijf op zijn grond exploiteert, heeft in 2001 aan (de rechtsvoorganger van) ProRail gronden verkocht, die ProRail nodig had voor de verbreding van het spoor tussen Utrecht en Amsterdam. In de door partijen in juli 2001 ondertekende overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:

Artikel 10. Bijzondere voorwaarden
(…)
2. De nieuw aan te leggen inritten zullen toegankelijk zijn voor (grote) vrachtwagens.”
2.2.
Onderdeel van de spoorverbreding was een onderdoorgang die voor aansluiting op het bestaande weggennet zou zorgen. Bij de aanleg van de onderdoorgang is gebleken dat deze door een fout in de berekeningen te steile hellingen voor voetgangers en fietsers kende. De bouwplannen zijn vervolgens aangepast. Als gevolg hiervan kwam de inrit van het terrein van [eiser] niet meer direct op de Polderweg in Loenersloot uit. In plaats daarvan diende driemaal een haakse bocht genomen te worden (via de omgelegde Polderweg) en kon het terrein van [eiser] ter plaatse niet efficiënt benut worden door de grotere sleeplijnen.
2.3.
[eiser] heeft ProRail vervolgens gedagvaard voor de rechtbank Utrecht, waarbij hij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat ProRail tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ten opzichte van hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst van 30 juli 2001, danwel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Daarnaast heeft hij schadevergoeding van ProRail gevorderd, op te maken bij staat. Bij vonnis van 9 januari 2008 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Uit de stukken komt veeleer naar voren dat partijen nadere overeenstemming hebben bereikt over de inrit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Prorail er vanuit mocht gaan dat daarmee een nadere invulling was gegeven aan de overeenkomst van 2001. Daarbij is voorts van belang dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] Prorail er nadien of na afloop van de werkzaamheden op heeft gewezen dat nog een oplossing moest worden gezocht voor de toegankelijkheid van zijn perceel en dat Prorail haar verplichtingen uit de overeenkomst (nog) niet na was gekomen.
(…)
Een en ander is niet voldoende om te kunnen komen tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatige daad of wanprestatie en van schade die Prorail dient te vergoeden.”
2.4.
[eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Tijdens een plaatsopneming en comparitie op 21 oktober 2009 is de volgende schikking bereikt:
“1. Prorail draagt aan [eiser] om niet over het volgende grondstuk: na de tunnelbak de plint van het trottoir tot de hoogte van de pompput, dan aan het eind van het voetpad het verharde talud tot de grond van [eiser], tot het hek waar het pad overgaat in het nieuwe kadastrale perceel aan de westzijde van de vijver.
2. Er worden nog erfdienstbaarheden gevestigd ten behoeve van de achterliggende kadastrale eigendommen, van weg om te komen en te gaan met alle voertuigen die verband houden met de agrarische bedrijfsuitoefening en het waterbeheer van de achterliggende waterberging.
3. Alle lasten die op het grondstuk rusten accepteert [eiser]. Hij neemt alle rechten en verplichtingen op dat stuk grond over, behoudens het onderhoud van de infiltratiedrain, dat wordt ondergebracht bij het Waterschap.
4. Levering vindt plaats vrij op naam, ten titel van schadevergoeding.
5. Het risico dat de gemeente niet instemt met een bestemmingsplanwijziging of anderszins problemen maakt op grond van publiekrechtelijke voorschriften evenals het Waterschap, koopt Prorail af door betaling van € 10.000,- aan [eiser].
6. [eiser] zal de notaris aanwijzen.
7. Partijen streven ernaar dit alles af te wikkelen voor 31 december 2009.
8. Partijen verlenen elkaar finale kwijting met betrekking tot alle onderwerpen die in deze procedure, in beide instanties, en op deze plaatsopneming aan de orde zijn geweest, in de ruimste zin van het woord. Zij royeren de procedure en dragen in beide instanties de eigen proceskosten.”
2.5.
De eigenaren van de achterliggende percelen, [A] en [B], hebben geweigerd hun medewerking te verlenen aan het vestigen van de in de overeenkomst genoemde erfdienstbaarheden.
2.6.
Begin 2011 heeft ProRail de afkoopsom van € 10.000,00 aan [eiser] betaald.
2.7.
Bij brief van 15 juni 2012 heeft ProRail onder meer het volgende aan de gemachtigde van [eiser] laten weten:
“Na het bereiken van overeenstemming ter zitting heeft ProRail zich vanzelfsprekend ingespannen om voornoemde erfdienstbaarheden te vestigen. Betrokkenen zijn er helaas niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over het vestigen van de erfdienstbaarheden overeenkomstig de afspraken zoals vastgesteld in het proces-verbaal. Aldus is ProRail niet in staat het betreffende perceelsgedeelte in eigendom aan de heer [eiser] over te dragen overeenkomstig de afspraken gemaakt ter zitting van het gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2009.
Wel is ProRail bereid en in staat aan de heer [eiser] een materieel gelijke positie te verschaffen als waarin hij verkeerd zou hebben indien het perceel wel in eigendom geleverd had kunnen worden.
ProRail zal in overleg met en na instemming van de gemeente Stichtse Vecht daartoe het betreffende perceelsgedeelte, als bedoeld onder punt 1 van het proces-verbaal, tot openbare weg laten bestemmen. Voorts zal het betreffende gedeelte door en op kosten van ProRail worden ingericht (lees: aanbrengen verharding) en zal het van gemeentezijde worden onderhouden. Naar alle waarschijnlijkheid zal het betreffende gedeelte van de openbare weg vervolgens in eigendom worden overgedragen aan de gemeente. Dit om het beheer zo efficiënt mogelijk uit te kunnen oefenen.
Het vorenstaande betekent dat de heer [eiser] verzekerd is van het medegebruik van de betreffende strook, waarbij hij weliswaar niet in de eigendom verkrijgt, maar het betreffende gedeelte wel op kosten van een derde wordt ingericht en onderhouden. ProRail is van mening dat hiermee alsnog recht gedaan wordt aan de materiële inhoud van de afspraken zoals die destijds ter zitting zijn gemaakt.
Hoewel ProRail zich hiertoe niet gehouden acht, is zij uit coulance ten slotte bereid om aan de heer [eiser] te vergoeden een bedrag van € 5.000,00 ter zake van de door hem gemaakte kosten van juridische rechtsbijstand.”
2.8.
[eiser] heeft vervolgens in kort geding van ProRail nakoming van de dadingsovereenkomst van 21 oktober 2009 gevorderd, betaling van een voorschot op schadevergoeding en een veroordeling tot verharding van het aan hem verkochte perceel grond, zodanig dat zware vrachtwagens ongehinderd van dit perceel gebruik kunnen maken teneinde zijn bedrijf te kunnen bereiken. Bij vonnis van 7 september 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht alle vorderingen afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [eiser] geen hoger beroep ingesteld.
2.9.
ProRail heeft de gronden die niet meer nodig waren voor de spoorverbreding, aan de gemeente Stichtse Vecht (hierna: de gemeente) en aan derden verkocht en geleverd. Tot de gronden die aan de gemeente zijn verkocht en geleverd, behoort de grond, bedoeld onder punt 1 van de schikking met [eiser] van 21 oktober 2009. In de koopovereenkomst is vastgelegd dat de gemeente aan deze grond een openbare bestemming zal geven, dat zij verharding op de grond zal aanbrengen en dat zij de beheers- en onderhoudskosten voor haar rekening zal nemen. Ter zake van deze beheers- en onderhoudskosten heeft ProRail aan de gemeente een eenmalige vergoeding betaald van € 95.360,00.
2.10.
In deze procedure is ter comparitie van 6 mei 2014 gebleken dat de grond die de gemeente met grasbetontegels heeft laten verharden, niet is gelegen tegenover het terrein van [eiser] maar tegenover het terrein van [A]. Volgens [eiser] is deze verharding bovendien niet geschikt voor zwaar vrachtverkeer. Hij stelde daarom stelconplaten als verharding voor. Afgesproken is dat ProRail opnieuw contact met de gemeente zal opnemen.
2.11.
Bij brief van 24 juni 2014 heeft ProRail aan [eiser] onder meer het volgende laten weten:
“Wij hebben er bij de gemeente op aangedrongen om ter plaatse stelconplaten neer te leggen, nu deze mogelijkheid (ook) tijdens de comparitie naar voren kwam. Voor de gemeente zijn stelconplaten echter niet aanvaardbaar, omdat deze afbreuk doen aan de groene omgeving. Aangezien de betreffende grond in eigendom is van de gemeente, kunnen wij het leggen van stelconplaten niet afdwingen.
Niettemin hebben wij een geschikte (alternatieve) oplossing gevonden: het plaatsen van grasverbandtegels. Deze tegels zijn speciaal ontwikkeld voor verhardingen die het zwaar te verduren krijgen en bieden een oplossing voor het verharden van landbouwwegen en terreinen voor zwaar verkeer. Uit de toelichting (…) blijkt voorts dat de tegels een ideale oplossing zijn voor het verharden van landbouwwegen en parkeerterreinen voor zwaar verkeer. Aangezien een grasverbandtegel een open structuur heeft, komt deze eveneens tegemoet aan het belang van de gemeente tot het behoud van een groene uitstraling. De aannemer heeft laten weten dat de grasverbandtegels op korte termijn kunnen worden gelegd.
Om misverstanden te voorkomen, hebben wij een foto bijgevoegd waarop het te verharden gedeelte inzichtelijk is gemaakt (
bijlage 2). Dit ingetekende stuk grond is tezamen met de reeds aanwezige verharding en toegangsweg, in omvang gelijk aan het gearceerde gedeelte op de tekening die uw advocaat als productie 7 bij dagvaarding heeft overlegd.
ProRail is van mening dat met het bovenstaande een goede oplossing is gevonden voor het gerezen misverstand met betrekking tot de verharding van het aan de gemeente overgedragen perceel en dat de procedure daarmee kan worden beëindigd.”
2.12.
Ter comparitie van 21 oktober 2014 heeft [eiser] dit voorstel geaccepteerd, met dien verstande dat niet alleen het gedeelte wordt verhard dat op bijlage 2 bij die brief met geel is gemarkeerd, maar ook het gedeelte voor het perceel van [A].
2.13.
De gemeente heeft eind 2014 opdracht gegeven de gronden voor de terreinen van [eiser] en [A] aldus met grasverbandtegels te laten verharden. De daarmee gemoeide kosten (ruim € 8.500,00) heeft ProRail voor haar rekening genomen. ProRail is daarnaast met de gemeente overeengekomen dat deze, naast het beheer en onderhoud van de reeds aanwezige (met asfalt verharde) openbare weg, ook het beheer en onderhoud van de aangebrachte grasverbandtegels zal voeren.

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vordert [eiser] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat ProRail is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de dadingsovereenkomst van 21 oktober 2009, danwel vast te stellen dat er sprake is van overmacht aan de zijde van ProRail, ofwel dat ProRail onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
b. ProRail te veroordelen alle door hem geleden schade, waaronder begrepen toekomstige schade, terzake van het sub a weergegevene te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. ProRail te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de tussen partijen ter gelegenheid van de comparitie van 21 oktober 2014 getroffen regeling terzake van de verharding van de gronden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat ProRail hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 200.000,00;
d. ProRail te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de (na)kosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De (grondslagen van de) verschillende onderdelen van de vordering worden hierna weergegeven alsmede het verweer van ProRail daartegen.

4.De beoordeling

Ad vordering sub a

4.1.
Aan zijn vordering sub a legt [eiser] ten grondslag dat door ProRail ten tijde van de dadingsovereenkomst geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van het al of niet kunnen realiseren van de overeengekomen erfdienstbaarheden (toegangsweg voor landbouwvoertuigen). Eerst in een aanzienlijk later stadium, na vele correspondentie, besprekingen en ingebrekestellingen, heeft ProRail aangegeven geen akkoord te kunnen bereiken met betrekking tot de erfdienstbaarheden voor de achterliggende percelen. Nog later bleek dat ProRail terzake andere overeenkomsten had afgesloten. Gedurende die periode werd nimmer een beroep gedaan op de niet-uitvoerbaarheid van de dadingsovereenkomst. Evenmin werd aangegeven dat het niet om een resultaatsverplichting, maar om een inspanningsverplichting zou gaan. Een dergelijke verplichting valt ook niet in de dadingsovereenkomst te lezen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat hier sprake is van een resultaatsverbintenis, waaraan ProRail niet heeft kunnen voldoen.
Daarnaast is volgens [eiser] van belang dat van inspanningen zijdens ProRail niet is gebleken. In het kader van deze procedure heeft hij aangegeven te aanvaarden dat er sprake is (geweest) van overmacht zijdens ProRail. Uitgaande van zowel een overmachtssituatie, het ontbreken van de nodige inspanningen, danwel het ontbreken van het resultaat, kan slechts vastgesteld worden dat de gevolgen daarvan volledig binnen de risicosfeer van ProRail liggen, aldus [eiser].
Nadat de gronden met grasverbandtegels waren verhard, stelt [eiser] nog dat hij moet constateren dat het, ondanks afspraken en toezeggingen van ProRail in vier gevoerde juridische procedures, veertien jaar heeft geduurd voordat ProRail zich zijn belangen heeft aangetrokken door de gronden te verharden. Hij persisteert dan ook in zijn standpunt dat met acceptatie en uitvoering van het gewijzigde voorstel geen sprake is van tijdige en volledige nakoming van de verplichtingen van ProRail uit hoofde van de dadingsovereenkomst van 21 oktober 2009. De door hem geleden nadelen dienen te worden vergoed.
wanprestatie
4.2.
ProRail voert daartegen aan dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Zij is van mening dat geen sprake is van een resultaatsverbintenis. Dat dit niet expliciet is benoemd in de vaststellingsovereenkomst, maakt dit niet anders. Beide partijen waren zich welbewust van de inhoud en strekking daarvan: de grond zou aan [eiser] worden overgedragen op de voorwaarde dat er erfdienstbaarheden zouden zijn gevestigd ten behoeve van de ontsluiting van de achterliggende percelen, waarbij op haar een inspanningsverplichting rust uitvoering te geven aan de door haar bedongen voorwaarde. Tijdens de plaatsopneming heeft zij (in de persoon van de heer [C]) uitdrukkelijk te kennen gegeven dat niet uitgesloten kon worden dat de voorwaarde van het vestigen van deze erfdienstbaarheden ten behoeve van de achterliggende percelen problemen zou (kunnen) opleveren. Naast dit risico bestond tevens het risico dat de gemeente niet zou instemmen met de bestemmingsplanwijziging. Afgesproken is dat zij aan [eiser] een bedrag van € 10.000,00 zou betalen ter afkoop van dit risico. Dat één van deze risico’s zich uiteindelijk heeft verwezenlijkt, is niet iets dat haar kan worden aangerekend, maar komt voor rekening en risico van [eiser]. Zij heeft aan de op haar rustende inspanningsverplichting voldaan.
4.3.
Aldus verschillen partijen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst van 21 oktober 2009. Volgens vaste jurisprudentie geldt bij de uitleg van overeenkomsten dat, ook indien groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft aldus de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltex-maatstaf).
4.4.
In de bewoordingen van de punten 1 en 2 van de vaststellingsovereenkomst leest de rechtbank geen inspanningsverplichtingen maar resultaatsverplichtingen van ProRail: ProRail draagt een stuk grond aan [eiser] over en er worden erfdienstbaarheden van weg gevestigd ten behoeve van de achterliggende kadastrale eigendommen. Nu volgens ProRail tijdens de plaatsopneming/comparitie onder ogen is gezien dat daarbij de medewerking van derden noodzakelijk was, is onbegrijpelijk dat het risico van het ontbreken van die medewerking niet in de overeenkomst is verdisconteerd, waar dat voor de publiekrechtelijke risico’s wel is gebeurd. Dit geldt temeer nu, zoals [eiser] onweersproken heeft gesteld, de overeenkomst door de raadsheer-commissaris is geformuleerd in het bijzijn van de advocaten van partijen, directieleden en hun adviseurs. Als het de bedoeling van partijen was geweest dat het ging om inspanningsverplichtingen, dan valt niet in te zien dat die niet als zodanig in de overeenkomst zijn vastgelegd. Dat dit niet is gebeurd, dient voor rekening en risico van ProRail te komen. Nu vast staat dat ProRail deze resultaatsverplichtingen niet is nagekomen, is sprake van toerekenbare tekortkomingen aan haar zijde. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat ProRail jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 21 oktober 2009 zal dus worden toegewezen.
overmacht en onrechtmatige daad
4.5.
Nu de gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van wanprestatie van ProRail, wordt toegewezen, kunnen de overige verklaringen voor recht onbesproken worden gelaten.
Ad vordering sub b
4.6.
Aan zijn vordering sub b legt [eiser] ten grondslag dat zijn schade is ontstaan, althans actueel is geworden in 2004, toen bleek dat hij ten gevolge van de werken die ProRail heeft uitgevoerd, zonder toegangsweg voor grote vrachtwagens kwam te zitten. Dit betekent dat hij sindsdien de door hem aangelegde en verharde terreinen niet kon gebruiken en exploiteren voor de opslag en overslag met grote vrachtwagens. Door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is de claim beperkt tot de periode vanaf 1 januari 2010 (ProRail had conform de overeenkomst nog tot ultimo 2009 om een en ander uit te voeren). De opgetreden vertragingsschade dient ProRail te vergoeden. Hij is van mening dat met de acceptatie en uitvoering van het gewijzigde voorstel (de verharding van de gronden) geen sprake is van tijdige en volledige nakoming van de verplichtingen van ProRail uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst van 21 oktober 2009. De door hem geleden nadelen dienen te worden vergoed. Als schade noemt [eiser] eveneens het niet in eigendom kunnen verwerven van de toegangsweg en het (aanpalende) gedeelte. Hij verwijst in dat verband naar zijn als productie 22 bij dagvaarding overgelegde brief van makelaar [D] van 2 december 2006. Deze heeft de schade ten aanzien van de niet-overgedragen gronden begroot op € 135.000,00. Voorts stelt [eiser] dat hij aanzienlijke juridische kosten heeft moeten maken teneinde ProRail te bewegen een vervangend voorstel te doen, nu ProRail de door hem voorgelegde alternatieven, waaronder overname van de grond zonder verharding en zonder beperkende erfdienstbaarheden, niet wenste te accepteren om haar moverende, voor hem volledig onduidelijke, redenen. Dit is naar zijn mening voldoende aanleiding om het niet in eigendom kunnen verkrijgen van de gronden (en de weg) te compenseren. Het ter beschikking stellen van de uitweg en de gronden om te keren was immers onderdeel van de oorspronkelijke koopovereenkomst (en van de vaststellingsovereenkomst) en diende ter compensatie van onteigeningsschade. Indien ProRail had dienen te onteigenen, zou hij aanspraak kunnen maken op vergoeding van de schade naast de te ontvangen koopprijs.
4.7.
ProRail voert daartegen primair aan dat de door [eiser] gestelde schade niet voor vergoeding door haar in aanmerking komt nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. De vaststellingsovereenkomst biedt daarvoor geen grondslag. Bovendien heeft [eiser] niet aangetoond dat er causaal verband bestaat tussen de verweten gedragingen van haar en de vermeende schade. Zij betwist dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het feit dat zijn perceel niet toegankelijk zou zijn (geweest) voor (grote) vrachtwagens. Het perceel was óók voor de inmiddels aangebrachte verharding bereikbaar voor alle verkeer via de toegangsweg. Dit klemt volgens haar temeer nu het perceel van [eiser] tot 2008 kennelijk voldoende toegankelijk was (omdat hij in die periode huurinkomsten heeft gegenereerd) en de feitelijke situatie ter plaatse vanaf 2008 niet verschilde van de periode daarvoor. Volgens ProRail kan de stelling van [eiser] dat hij aanspraak had kunnen maken op vergoeding van schade, indien zij had moeten onteigenen, hem niet baten. Een onteigeningsprocedure had er in de eerste plaats niet toe geleid dat [eiser] de eigendom van de betreffende grond had verkregen. Bovendien had hij ook in een dergelijke procedure (om aanspraak te maken op aanvullende schadevergoeding) moeten aantonen dat hij schade heeft geleden als gevolg van de vermeende niet-toegankelijkheid van zijn perceel. Nu [eiser] daar in de onderhavige procedure niet in is geslaagd, is het volgens ProRail niet aannemelijk dat dat in een onteigeningsprocedure anders zou zijn geweest. ProRail verwijst verder naar hetgeen zij ten aanzien van de gestelde schade heeft aangevoerd in de paragrafen 4.3 tot en met 4.12 van de conclusie van antwoord. Daarin stelt zij onder meer dat [eiser] met de brief van [D] niet (genoegzaam) heeft aangetoond dat hij een bedrag van € 135.000,00 aan inkomsten heeft gederfd als gevolg van het feit dat de grond niet aan hem in eigendom is overgedragen. Ook ten aanzien van deze schade stelt zij dat [eiser] zijn schade niet nader heeft onderbouwd. Verder is zij van mening dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden, nu hij niet heeft meegewerkt aan een (tijdelijke) oplossing.
4.8.
Zoals hiervoor is overwogen, is ProRail jegens [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 21 oktober 2009. ProRail heeft het betreffende stuk grond niet aan [eiser] overgedragen en er zijn geen erfdienstbaarheden van weg gevestigd ten behoeve van de achterliggende percelen. De als gevolg van deze toerekenbare tekortkomingen door [eiser] geleden schade dient ProRail te vergoeden.
4.9.
[eiser] heeft zijn vordering beperkt tot schade die hij heeft geleden vanaf 1 januari 2010. De rechtbank houdt het er verder voor dat geen schade meer is opgetreden nadat eind 2014 het terrein voor het perceel van [eiser] en dat van Kragt met grasverbandtegels was verhard. Toen was het perceel van [eiser] immers weer toegankelijk voor zwaar vrachtverkeer, zoals hij in de koopovereenkomst van juli 2001 had bedongen. Met de afspraken die ProRail in 2013 en 2014 met de gemeente heeft gemaakt, is [eiser] in een in materieel opzicht gelijke of (financieel) betere positie gebracht als waarin hij zou hebben verkeerd wanneer ProRail de grond wel aan hem had overgedragen en de erfdienstbaarheden waren gevestigd.
4.10.
Naast de schade doordat tussen 1 januari 2010 en eind 2014 geen zwaar vrachtverkeer het perceel van [eiser] kon bereiken, acht de rechtbank aannemelijk dat [eiser] schade in de vorm van buitengerechtelijke kosten als gevolg van de tekortkomingen van ProRail heeft geleden.
4.11.
Voor de vaststelling en omvang van de schade zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure. In die procedure zal ook het causaal verband tussen de tekortkomingen van ProRail en de door [eiser] gestelde schade en voorts de schadebeperkingsplicht van [eiser] aan de orde komen. Verder zal daarbij kunnen worden meegenomen in hoeverre ProRail [eiser] reeds is tegemoetgekomen.
Ad vordering sub c
4.12.
Nu de gronden gedurende de procedure overeenkomstig de wensen van [eiser] zijn verhard, heeft hij geen belang meer bij onderdeel c van de vordering. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Ad vordering sub d
4.13.
De rechtbank merkt ProRail aan als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht 274,00
- salaris advocaat
1.356,00(3 punten × tarief € 452,00)
totaal € 1.722,82.
4.14.
De na het vonnis nog vallende kosten (nakosten) worden voor wat betreft het salaris advocaat (nasalaris) forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening. De wettelijke rente over de nakosten zal als hierna vermeld worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat ProRail jegens [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 21 oktober 2009,
5.2.
veroordeelt Prorail tot vergoeding van alle door die tekortkoming door [eiser] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3.
veroordeelt ProRail in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.722,82,
5.4.
veroordeelt ProRail, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: GB