ECLI:NL:RBMNE:2015:197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
2833681
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de geldigheid van telefoonabonnementen en de gevolgen van identiteitsfraude

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2015, staat de geldigheid van vier telefoonabonnementen centraal die op naam van eiser zijn afgesloten. Eiser betwist de overeenkomsten en stelt dat haar identiteit is misbruikt door een onbevoegde derde, die gebruik heeft gemaakt van haar ID-bewijs, bankpas en pincode. De vorderingen van gedaagde, die de vordering van KPN heeft overgenomen, zijn gebaseerd op de niet-betaling van facturen door eiser. Eiser heeft de handtekeningen op de overeenkomsten betwist en stelt dat zij op het moment van ondertekening niet in Arnhem was, maar in [plaats]. De kantonrechter heeft de getuigenverklaringen van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat de omstandigheden rondom de ondertekening ongeloofwaardig zijn. De bewijslast ligt bij gedaagde om aan te tonen dat eiser medewerking heeft verleend aan het afsluiten van de abonnementen. De kantonrechter concludeert dat eiser, door haar gegevens ter beschikking te stellen, aan de overeenkomsten gebonden is. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de vorderingen in reconventie, waarbij gedaagde wordt uitgenodigd om zich uit te laten over de gevolgen van een recent arrest van de Hoge Raad met betrekking tot telefoonabonnementen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2833681 UC EXPL 14-3149 PK/1097
Vonnis van 21 januari 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: GGN Gerechtsdeurwaarders Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2014
  • de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie van 2 april 2014
  • het tussenvonnis van 9 april 2014, waarbij een comparitie van partij is gelast
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 14 mei 2014
  • de brief van [gedaagde] van 16 mei 2014
  • het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 21 mei 2014
  • de akte van [eiser] van 2 juli 2014
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 20 augustus 2014.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

Op 6 april 2013 zijn op naam van [eiser] 4 telefoonabonnementen afgesloten in Nijmegen dan wel Arnhem. Deze abonnementen hielden tevens de verstrekking van een telefoon in. Bij het aangaan van deze overeenkomsten is gebruik gemaakt van het ID-bewijs, de bankpas en de pincode van [eiser]. [eiser] heeft facturen met betrekking tot deze overeenkomst onbetaald gelaten. De vorderingen met betrekking tot 2 van deze overeenkomsten
namelijk die met betrekking tot telefoonnummer [nummer] en [nummer], aangegaan op 6 april 2013 om 12:02 uur te Arnhem met Hi/KPN, zijn door KPN aan [gedaagde] verkocht.
[gedaagde] heeft [eiser] aangeschreven tot betaling van een bedrag van € 2.873,61. [eiser] heeft niet aan deze sommaties voldaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat
"de vordering"van [gedaagde] ongegrond is, dan wel een verklaring voor recht dat
"de vordering"van [gedaagde] wordt ontzegd, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Zij legt samengevat het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Zij betwist dat de handtekeningen op de beide overeenkomsten door haar zijn geplaatst. Een onbevoegde derde moet misbruik hebben gemaakt van haar identiteit en bankpas, en heeft aldus in haar naam diverse telefoonabonnement afgesloten. Zij is er niet in geslaagd de overeenkomsten te vernietigen.
Bij beschikking van 8 januari 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland KPN veroordeeld om alle op [eiser] betrekking hebbende gegevens en registraties bij Preventel te verwijderen.
Inmiddels heeft [eiser] de beschikking gekregen over een kopie van de betreffende overeenkomsten. Daarop is te zien dat er 3 verschillende handtekeningen zijn gebruikt. Omdat zij betwist dat zij op 6 april 2013 contractspartij is geweest bij de totstandkoming van de diverse telefoonabonnementen, acht [eiser] zich niet gehouden tot vergoeding van de door [gedaagde] gevorderde som. De bewijslast dat de handtekeningen door haar zijn geplaatst berust bij KPN (en nu dus bij [gedaagde]).
Onder verwijzing naar een aantal door haar overgelegde getuigenverklaringen (prod. 9 dagvaarding) stelt [eiser] dat zij op 6 april 2013 van 11:00 uur tot 20:00 uur op het tennispark [A] te [plaats] aanwezig is geweest, zodat zij onmogelijk de overeenkomsten rond 12:00 uur te Arnhem zelf heeft kunnen ondertekenen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiser] om een bedrag te betalen van € 2.498,79 ter zake van niet betaalde facturen, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 374,82, alsmede de wettelijke rente over € 2.498,79 vanaf 2 april te 2014 tot de voldoening.
3.5.
Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] telefoonabonnementen bij KPN heeft afgesloten en dat zij vervolgens heeft nagelaten de aan haar gezonden facturen te voldoen. Deze vordering heeft KPN aan [gedaagde] verkocht. Subsidiair stelt [gedaagde] (conclusie van antwoord punt 14) dat KPN ervan uit mag gaan dat uitsluitend en alleen de rekeninghouder beschikt over de getoonde bankpas en de daarbij behorende pincode, en voor zover dat niet het geval is en de rekeninghouder de pincode ook aan anderen kenbaar maakt, dient dat geheel voor rekening en risico van die rekeninghouder te blijven.
3.6.
[eiser] voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De kantonrechter zal de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2.
Voor de beoordeling van beide vorderingen gaat het om de vraag of [eiser] de beide telefoonabonnementen door middel van ondertekening van de schriftelijke overeenkomsten heeft afgesloten, of dat zij er haar medewerking aan heeft verleend dat een ander met gebruikmaking van haar gegevens de overeenkomst is aangegaan. In beide gevallen is [eiser] gebonden aan de overeenkomst.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [eiser] is, dat zij de schriftelijke overeenkomsten niet kan hebben ondertekend, omdat deze ondertekening is geschied in Arnhem rond 12:00 uur terwijl zij van 11:00 uur tot 18:00 uur in [plaats] op de tennisbaan aanwezig was. Zij verwijst daartoe naar de door haar overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen van een zestal personen.
[gedaagde] heeft de juistheid van deze getuigenverklaringen betwist, omdat het volgens haar om getuigen gaat die niet onpartijdig zijn en het vooraf
"opgelegde"(de kantonrechter begrijpt: vooraf door [eiser] geformuleerde) verklaringen betreft.
De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [gedaagde] geeft niet aan waarom deze getuigen niet onpartijdig zouden zijn. Verder neemt de kantonrechter aan dat de getuigen beseffen dat zij een strafbaar feit plegen als zij deze verklaring in strijd met de waarheid hebben ondertekend.
De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] ten tijde van de ondertekening van de overeenkomsten niet in Arnhem was. Hieruit volgt dat de handtekeningen niet door haar kunnen zijn geplaatst.
4.4.
Vervolgens dient de vraag worden beantwoord of [eiser] er haar medewerking aan heeft verleend dat de overeenkomsten met gebruikmaking van haar gegevens (ID-bewijs, bankpas en pincode) zijn aangegaan.
De bewijslast met betrekking tot dit punt rust op [gedaagde]. Nu [eiser] zich beroept op een aantal omstandigheden die in haar domein liggen (haar ID-bewijs en haar bankpas zouden zijn ontvreemd, en de pincode zou zijn afgekeken) rust op haar wel een verzwaarde stelplicht met betrekking tot deze omstandigheden. Zij heeft het volgende aangevoerd.
4.5.
Bij
dagvaardingschetst [eiser] de volgende gang van zaken.
4.6.
Op 6 april 2013 constateert zij 's avonds dat zij is bestolen van haar ID-bewijs en bankpas. Na raadpleging van haar bankrekening blijkt dat die middag diverse telefoonabonnementen op haar naam zijn afgesloten. Op 8 april 2013 doet zij aangifte bij de politie.
4.7.
Deze aangifte van [eiser] vermeldt samengevat het volgende.
Op vrijdag 5 april 2013 omstreeks 14.45 uur had zij afgesproken met een zekere [B]. Op het moment van afspreken had zij ongeveer 4 maanden contact met hem gehad via internet. Daarvóór (naar de kantonrechter begrijpt: vóór 5 april 2013) had zij hem nog wel 3 of 4 keer eerder gezien. Hij vertelde dat hij uit Wijchen kwam. Verder weet zij niets van hem. Hij gebruikte steeds een andere naam op de chatsite. Op die 5e april 2013 omstreeks 14.45 uur is zij samen met [B] in Utrecht wat gaan drinken op de Neude. Omstreeks 15.45 uur is zij naar het toilet gegaan. Zij heeft toen haar tas laten staan op de grond en haar portemonnee laten liggen op tafel. Zij weet zeker dat op dat moment haar ID-bewijs en pinpas in haar portemonnee zaten. [B] heeft vervolgens het drinken betaald.
Op 6 april 2013 constateert zij 's avonds dat zij is bestolen van haar ID-bewijs en bankpas. Na raadpleging van haar bankrekening blijkt dat die middag diverse telefoonabonnementen op haar naam zijn afgesloten.
4.8.
Ter comparitieheeft [eiser] onder meer het volgende verklaard.
4.9.
De eerste keer dat zij [B] persoonlijk heeft ontmoet was begin januari 2013. Zij was toen naar Nijmegen gegaan. Zij zijn wat gaan drinken in de stad. Zij heeft de drankjes contant betaald. Verder heeft zij haar ov-chipkaart opgeladen op het station en een pakje sigaretten gekocht bij de Bruna. Zij denkt dat er (naar de kantonrechter begrijpt: bij het opladen van de ov-chipkaart en/of het kopen van sigaretten) sprake is geweest van
"shoulder surfing". De tweede keer dat zij hem ontmoette was ook in januari 2013, in Utrecht op het station. [B] heeft toen de gebruikte consumpties betaald. De derde keer was 5 april 2013, ook in Utrecht. Zij zijn toen op de Neude wat gaan drinken. Zij is op een gegeven moment naar het toilet gegaan. Haar pinpas en ID-bewijs bewaart zij altijd in haar portemonnee, in haar zak of tas. De pincode zit in haar hoofd en thuis op papier in een map. Verder heeft zij de pincode niet opgeschreven. Zij weet niet hoe [B] aan haar pincode is gekomen. Alleen tijdens hun eerste ontmoeting heeft zij pintransacties gedaan. Die transacties heeft zij destijds op haar rekeningafschrift gezien. Zij kan nog nakijken of zij die transacties kan achterhalen.
4.10.
In haar
aktena de comparitie stelt [eiser] het volgende.
4.11.
Na bestudering van haar bankafschriften is zij tot de conclusie gekomen dat het
"shoulder surfen"niet in januari 2013 maar in maart 2013 heeft plaatsgevonden. Het opladen van de chipknip op het station is contant geschied. Zij heeft wel sigaretten bij de Bruna in Nieuwegein gekocht, maar niet in het bijzijn van [B]. Zij verwijst naar een bankafschrift met een pintransactie van 22 maart 2013 om 20:55 uur.
Zij heeft wel een andere pintransactie uitgevoerd in het bijzijn van [B]. Dit betrof een geldopname op 22 maart 2013 om 14:48 uur bij de pinautomaat van de ING te Utrecht. Ook hier verwijst zij naar een door haar overgelegd bankafschrift. Zij komt terug op haar eerdere verklaring dat zij [B] al eerder ontmoet had: op 22 maart 2013 heeft zij hem voor het eerst ontmoet. Daarvóór alleen via de chatsite. Deze discrepantie verklaart zij door te wijzen op het enorme tijdsverloop. Voor niemand is het mogelijk om in detail gebeurtenissen terug te halen die 1½ jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Verder merkt zij op dat zij op 5 april 2013 in bijzijn van [B] meerdere malen haar saldo heeft bekeken. Zij heeft de Rabobank verzocht of kan worden nagegaan of het bekijken van het saldo, waarvoor het invoeren van een pincode vereist is, is geregistreerd. Dit is niet gebeurd, hetgeen de Rabobank aan haar heeft kenbaar gemaakt. [eiser] legt daartoe een e‑mailbericht van de Rabobank over.
4.12.
In haar antwoordakte wijst [gedaagde] op een aantal tegenstrijdigheden in de door [eiser] afgelegde verklaringen.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter vertonen de omstandigheden waar [eiser] zich op beroept dermate veel tegenstrijdigheden dat hij haar betoog ongeloofwaardig acht. De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.
4.14.
In haar
aangifteverklaart [eiser] dat zij [B] omstreeks januari 2013 heeft leren kennen via een chatsite, dat zij op 5 april 2013 met hem had afgesproken, en dat zij hem daarvóór nog wel 3 of 4 keer eerder heeft gezien. Ter comparitie verklaart [eiser] dat zij [B] voor het eerst in januari 2013 in Nijmegen heeft ontmoet, een tweede keer in januari 2013 in Utrecht en de derde keer op de bewuste 5 april 2013 in Utrecht. Ter comparitie verklaart zij verder dat [B] de pincode moet hebben afgekeken bij hun eerste ontmoeting, en wel bij het opladen van een haar ov-kaart op het station en/of het kopen van sigaretten bij de Bruna (naar de kantonrechter begrijpt: in beide gevallen in Nijmegen). Bij de tweede en de derde ontmoeting heeft zij geen pinbetalingen gedaan.
Nadat zij ter comparitie desgevraagd had aangegeven dat de door haar genoemde pintransacties op haar rekeningafschriften te zien zullen zijn, en nadat zij de betreffende bankafschriften had overgelegd, wijzigt zij haar standpunt: zij zou [B] pas voor het eerst op 22 maart 2013 hebben ontmoet, en wel in Utrecht. Zij verklaart deze wijziging in haar betoog door te wijzen op het tijdsverloop van ruim een jaar.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat de aangifte is gedaan slechts 2 dagen nadat [eiser] haar laatste ontmoeting met [B] had gehad, en dat dus aangenomen mag worden dat hetgeen zij in haar aangifte verklaart omtrent hun ontmoetingen accuraat is. Tijdverloop speelde op dat moment immers geen rol. [eiser] verklaart in haar aangifte dat zij [B] vóór 5 april 2013 nog wel 3 of 4 keer eerder heeft gezien, terwijl zij in haar akte na de comparitie verklaart dat hun eerste ontmoeting op 22 maart 2013 is geweest. Als daarvan moet worden uitgegaan, dan zijn dat dus 3 of 4 ontmoetingen geweest in een tijdsbestek van 2 weken. De aangifte vermeldt daar echter niets over, en een dergelijke frequentie past ook niet in de verklaringen van [eiser] ter comparitie.
Voorts leidt de kantonrechter uit de gewijzigde stellingname van [eiser] af, dat zij thans stelt dat zij [B] in het geheel niet in Nijmegen heeft ontmoet, maar slechts in Utrecht, en dat het opladen van haar ov-kaart in het kopen van sigaretten bij de Bruna evenmin in Nijmegen heeft plaatsgevonden, maar in Utrecht. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het tijdsverloop voor deze verkeerde herinnering geen verklaring zijn, nu deze betrekking heeft op een geheel andere plaats, althans [eiser] heeft niet aangevoerd dat zij zich door het tijdsverloop ook in de plaats kan hebben vergist. Ook overigens heeft [eiser] met betrekking tot dit punt niets aangevoerd.
4.16.
De kantonrechter neemt verder in aanmerking dat [eiser] geen concrete feiten heeft gesteld met betrekking tot de gang van zaken bij het opnemen van contant geld bij een pinautomaat op 22 maart 2013. Zo heeft zij niets gesteld over de precieze locatie van die automaat, de overige omstandigheden ter plaatse, en de plaats waar [B] zich bij het ingeven van de pincode bevond.
4.17.
Voor het eerst in haar akte na de comparitie merkt [eiser] op, dat zij op 5 april 2013 in het bijzijn van [B] meerdere malen haar saldo heeft bekeken, waarvoor het invoeren van de pincode een vereiste is. Kennelijk bedoelt zij daarbij te stellen dat [B] (ook) bij die gelegenheden haar pincode kan hebben afgekeken. Zij heeft de Rabobank verzocht of kan worden nagegaan of het bekijken van het saldo is geregistreerd. Helaas is dit niet gebeurd, hetgeen door de Rabobank aan [eiser] is kenbaar gemaakt. Een kopie van het betreffende e-mailbericht heeft zij overgelegd.
De kantonrechter stelt echter vast dat dit bericht van de Rabobank slechts vermeldt dat in april 2013 3 transacties hebben plaatsgevonden. Over de registratie van het bekijken van het saldo vermeldt dit e‑mailbericht niets. Ook hier geldt verder dat [eiser] geen bijzonderheden heeft gesteld met betrekking tot haar suggestie dat [B] de pincode kan hebben afgekeken toen zij haar saldo checkte, zoals waar dat precies gebeurde, wat de omstandigheden ter plaatse waren, en wat de positie van [B] was ten opzichte van haar.
4.18.
Nu [eiser] haar verweer dat [B] op 5 april 2013 haar ID-bewijs en bankpas uit haar portemonnee heeft gehaald, en dat hij op 22 maart dan wel op 5 april 2013 haar pincode heeft afgekeken onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd, faalt het. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat zij er haar medewerking aan heeft verleend dat [B] de beschikking kreeg over haar ID-bewijs, bankpas en pincode. Nu met gebruikmaking van deze gegevens overeenkomsten zijn aangegaan, is zij aan die overeenkomsten gebonden. Onder deze omstandigheden kan [eiser] zich niet op beroepen dat KPN de handtekeningen op de overeenkomst en het ID-bewijs beter had moeten controleren. Er is immers sprake van opzet aan de zijde van [eiser].
Aan de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2014, waarbij KPN is veroordeeld om de registratie van [eiser] bij Preventel te verwijderen, komt in deze zaak geen gewicht toe. KPN had in die zaak nagelaten om een kopie van een legitimatiebewijs van [eiser] over te leggen om aan te tonen dat KPN bij het afsluiten van overeenkomsten de handtekening van [eiser] heeft gecontroleerd. Nu in deze zaak is komen vast te staan dat [eiser] eraan heeft meegewerkt dat haar gegevens door een ander zijn gebruikt, kan [eiser] zich niet op die omstandigheid beroepen.
Voorts
4.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.20.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vorderingen van [gedaagde] overweegt de kantonrechter het volgende.
4.21.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juni 2014 geantwoord op de door de rechtbank Den Haag, sector kanton, bij vonnis van 13 juni 2013 gestelde prejudiciële vragen. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat een telefoonabonnement inclusief toestel ter zake van de verkrijging van de mobiele telefoon in beginsel aangemerkt moet worden als:
een koop en verkoop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 1 BW;
een krediettransactie als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, sub 2e, WCK (oud indien de overeenkomst is gesloten voor 25 mei 2011);
een kredietovereenkomst als bedoeld in artikel 7:57 lid 1, aanhef en onder c. BW indien de overeenkomst is gesloten op of na 25 mei 2011, tenzij sprake is van een krediet zonder rente of kosten als bedoeld in artikel 7:58 lid 2, onder e, BW;
een en ander tenzij de aanbieder stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat de door de consument verschuldigde abonnementskosten niet (mede) strekken tot afbetaling van de telefoon.
Dit arrest is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:2014:1385.
4.22.
[gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de consequenties van dit arrest voor haar vordering en haar stellingen desgewenst aan te passen. Zij wordt verzocht om daarbij tevens in te gaan op het bepaalde in artikel 44 WCK, dat de overeenkomst slechts door rechterlijke tussenkomst kan worden ontbonden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 18 februari 2015 te 9.30 uur, waar [gedaagde] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen in 4.22 is vermeld;
[eiser] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.