Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 19 februari 2014
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie van 2 april 2014
- het tussenvonnis van 9 april 2014, waarbij een comparitie van partij is gelast
- de conclusie van antwoord in reconventie van 14 mei 2014
- de brief van [gedaagde] van 16 mei 2014
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 21 mei 2014
- de akte van [eiser] van 2 juli 2014
- de antwoordakte van [gedaagde] van 20 augustus 2014.
2.De feiten
3.Het geschil
"de vordering"van [gedaagde] ongegrond is, dan wel een verklaring voor recht dat
"de vordering"van [gedaagde] wordt ontzegd, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
"opgelegde"(de kantonrechter begrijpt: vooraf door [eiser] geformuleerde) verklaringen betreft.
dagvaardingschetst [eiser] de volgende gang van zaken.
"shoulder surfing". De tweede keer dat zij hem ontmoette was ook in januari 2013, in Utrecht op het station. [B] heeft toen de gebruikte consumpties betaald. De derde keer was 5 april 2013, ook in Utrecht. Zij zijn toen op de Neude wat gaan drinken. Zij is op een gegeven moment naar het toilet gegaan. Haar pinpas en ID-bewijs bewaart zij altijd in haar portemonnee, in haar zak of tas. De pincode zit in haar hoofd en thuis op papier in een map. Verder heeft zij de pincode niet opgeschreven. Zij weet niet hoe [B] aan haar pincode is gekomen. Alleen tijdens hun eerste ontmoeting heeft zij pintransacties gedaan. Die transacties heeft zij destijds op haar rekeningafschrift gezien. Zij kan nog nakijken of zij die transacties kan achterhalen.
aktena de comparitie stelt [eiser] het volgende.
"shoulder surfen"niet in januari 2013 maar in maart 2013 heeft plaatsgevonden. Het opladen van de chipknip op het station is contant geschied. Zij heeft wel sigaretten bij de Bruna in Nieuwegein gekocht, maar niet in het bijzijn van [B]. Zij verwijst naar een bankafschrift met een pintransactie van 22 maart 2013 om 20:55 uur.
aangifteverklaart [eiser] dat zij [B] omstreeks januari 2013 heeft leren kennen via een chatsite, dat zij op 5 april 2013 met hem had afgesproken, en dat zij hem daarvóór nog wel 3 of 4 keer eerder heeft gezien. Ter comparitie verklaart [eiser] dat zij [B] voor het eerst in januari 2013 in Nijmegen heeft ontmoet, een tweede keer in januari 2013 in Utrecht en de derde keer op de bewuste 5 april 2013 in Utrecht. Ter comparitie verklaart zij verder dat [B] de pincode moet hebben afgekeken bij hun eerste ontmoeting, en wel bij het opladen van een haar ov-kaart op het station en/of het kopen van sigaretten bij de Bruna (naar de kantonrechter begrijpt: in beide gevallen in Nijmegen). Bij de tweede en de derde ontmoeting heeft zij geen pinbetalingen gedaan.