ECLI:NL:RBMNE:2015:196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
2178003
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een au pair tot betaling van minimumloon en vakantiedagen na beëindiging van de au-pairovereenkomst

In deze zaak vordert [eiseres], een au pair, betaling van het minimumloon en vakantiedagen van [gedaagden], haar voormalige gastgezin. [Eiseres] is op 15 maart 2011 als au pair begonnen bij [gedaagden] zonder schriftelijke overeenkomst. Na de au-pairperiode heeft zij enkele jaren bij hen gewerkt, maar ontving zij een lager loon dan het wettelijk minimum. [Eiseres] heeft haar vorderingen onderbouwd met bewijsstukken, waaronder e-mails en berekeningen van gewerkte uren. [Gedaagden] betwistten de vorderingen en stelden dat er geen arbeidsovereenkomst was ontstaan na de au-pairperiode. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat [eiseres] recht heeft op het minimumloon en vakantiedagen. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] grotendeels toe, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Tevens wordt [gedaagden] veroordeeld tot het teruggeven van een auto en fiets die [eiseres] bij haar vertrek heeft meegenomen, op straffe van dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2178003 UC EXPL 13-10731 PK/1097
Vonnis van 21 januari 2015
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.A. Korver,
tegen:

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen: [gedaagde 1],

2.[gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],
hier ook te noemen: [gedaagde 2],
verder ook tezamen in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagden],
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. M.B. Bruinsma.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juli 2013
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 19 maart 2014
  • het tussenvonnis van 9 april 2014 waarbij een comparitie na antwoord is gelast
  • het faxbericht van mr. Korver van 20 augustus 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte eisvermeerdering in conventie van [eiseres] van 22 augustus 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2014
  • de brieven van mr. Korver van 15 en 19 september 2014
  • de brief van mr. Bruinsma van 16 september 2014
  • de akte van [gedaagden] van 17 september 2014.
De beide gemachtigden hebben in hun laatstgenoemde brieven opmerkingen gemaakt over het (buiten hun aanwezigheid opgemaakte) proces-verbaal. Zonodig zal de kantonrechter op die opmerkingen in het navolgende ingaan.
1.2.
[gedaagden] is niet ter comparitie verschenen. Zijn verzoek om aanhouding van de comparitie vanwege
"verblijf in het buitenland"(de reden van dat verblijf is niet nader toegelicht) heeft de kantonrechter afgewezen. Vervolgens heeft [gedaagden] bij brief van zijn gemachtigde van 16 september 2014 verzocht de zaak voor re- en dupliek naar de rol te verwijzen, en indien de kantonrechter daartoe niet bereid is heeft hij om pleidooi verzocht. De kantonrechter zal niet op deze verzoeken ingaan. Dat [gedaagden] ervoor gekozen heeft niet ter comparitie te verschijnen is zijn keuze geweest. De noodzaak voor het verblijf in het buitenland is niet nader onderbouwd. De datum van de comparitie is vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de namens [gedaagden] opgegeven verhinderdata. Voorts is zijn gemachtigde wel ter zitting verschenen, en is [gedaagden] na de comparitie nog in de gelegenheid gesteld een antwoordakte te nemen met betrekking tot de eisvermeerdering van [eiseres]. Gelet op de aard van de zaak (een loonvordering over een lange periode, terwijl [eiseres] onbetwist heeft gesteld dat zij thans niet over inkomsten beschikt) zou inwilliging van dit verzoek tot een onaanvaardbare vertraging van de procedure opleveren.

2.De feiten

2.1.
Het bureau Au Pair Worldwide bemiddelt bij het plaatsen van au pairs bij gastgezinnen. De website van Au Pair World vermeldt onder meer:
"Een au pair is een jong volwassene tussen 18 en 30 jaar. Hij of zij is nog ongehuwd en zonder kinderen en reist naar een vreemd land om daar voor een beperkte duur bij een gastgezin te verblijven. De au pair wordt als volwaardig gezinslid beschouwd en ondersteunt daarbij het gezin bij het zorgen voor de kinderen en het verrichten van licht huishoudelijk werk. Als tegenprestatie krijgt de au pair gratis kost en inwoning en zakgeld van het gastgezin. Een au pair is echter noch een dienstbode noch een kinderoppas.
Het doel van het au pair verblijf is de culturele uitwisseling. Bovendien kan de au pair hiermee ook zijn/haar taalkennis verbeteren. Hiervoor volgt de au pair een taalcursus in het gastland. Hij/zij zou echter reeds voor het vertrek over een basis kennis van de vreemde taal beschikken. Wie voor de taalcursus moet betalen is voor elk land verschillend. Hetzelfde geldt ook voor de verzekerings- en reiskosten.
Wordt er van een Au Pair verwacht huishoudelijk werk te verrichten?
Het Gastgezin kan enig licht huishoudelijk werk van de Au Pair verwachten, de navolgende taken vallen hier jedoch niet onder:

Strijken van delicate was, zoals overhemden en pantalons.

Voorjaars schoonmaak, maakt niet uit in welk seizoen.

Als de kleding wassen één van de taken is, valt hier niet het sorteren van vuile ondergoed onder. Wellicht het opvouwen en ophangen van schone kleding.

Het reinigen van toiletten, tenzij de au pair hier de enigste gebruikster van is.
De meeste Au Pairs kunnen (nog) niet koken, wanneer dit een noodzaak is moet dit op voorhand uitgemaakt worden.
Wat zijn de werkuren van een au pair?
(…)
Nederland niet meer dan 30 uur/week.
(…)
Verder behoort het babysitten in de meeste landen ook bij de werkzaamheden (1-2 avonden in de week)
(…)
au pair contract
Sluit een au pair contract af. In jullie overeenkomst worden de werkuren en werkzaamheden van de au pair opgenomen alsook het zakgeldbedrag en alle tegenprestaties".
2.2.
Een door [gedaagden] bij het bureau Au Pair Worldwide ingediend
"Host Family application form"vermeldt onder meer:
"Your home
Please give a short description of your home (no of rooms) We live in a great ancient house (build in 1873). It has downstairs the dining room, living room, kitchen and study. First floor 3 bedrooms and bathroom. At the attic are 2 guestrooms and 1 aupairroom.
(…)
Type of Au Pair: Regular working hours 30 per week
Duties of au pair: We need help in housekeeping (separte payment)
Free days per week: 2 days, but it depends on the week which day it can be
Duration of stay: Permanent (12 months)
Pocket money per month: € 340,- (additional fee for help in housekeeping (hooving, mopping, cleaning etc.. we prefer to discuss a fixed task and fixed price for it.)
Would you accept a male Au Pair? No
(…)
Do you require a driver? Yes, we absolutely need someone with driver licence!
Is a car available of duty as well as on duty? Yes
(…)
Is the Au Pair able to invite friends (within reason) to your house? No, but we can discuss it after a few weeks, it depends the it will go on with the kids
Distance to nearest language course: few kilometers
Costs per term of local language course: EUR 145,00
(…)
Agreement
I have read and accept the terms and conditions of business as specified in the brochure. I understand and accept that an Au Pair/Elder pair introduced to me by Au Pairs Worldwide will be treated as a member of my family. (…) I understand that, if my Au Pair's stay with me is extended, I must inform Au Pairs Worldwide immediately and I am then liable to pay any difference in fees arising from such an extension".
2.3.
[eiseres], geboren op [1983], is met ingang van 15 maart 2011 (zij was dus op dat moment 28 jaar oud) als au pair bij [gedaagden] begonnen. Er is geen schriftelijke overeenkomst opgesteld, zoals de website van Au Pair World instrueert.
2.4.
Een handgeschreven berekening (overgelegd als prod. 4 dagvaarding) vermeldt:
"52 weeks a year
÷
12 months
→ 4.33 week each month
↓ x
30 hrs a week
130hrs amonth
153
more → 23 x 450 = 103.50
340,00
443,50
450".
2.5.
Op 18 augustus 2011 e-mailt [gedaagden] aan [eiseres]:
"Hoi [eiseres],
Zojuist heb ik [gedaagde 2] gesproken over jouw status.
Haar advies is om je uit te schrijven bij de Gemeente [woonplaats]. Dat betekent dat je naar de gemeente moet (ik ga wel mee) en daar aangeeft dat je teruggaat naar Bulgarije.
Op datzelfde moment kom je bij ons 'terug' als gast.
Omdat je Bulgaarse nationaliteit hebt, mag je onbeperkt in Nederland zijn. Je mag officieel niet werken.
Wij moeten nu een nieuwe verzekering regelen, omdat aupair niet meer geldig is.
Tot zover. We hebben het er nog wel over als ik weer thuis ben, ok?
Groeten,
[gedaagde 1]".
2.6.
Op of omstreeks 22 februari 2013, het gezin [gedaagden] was toen met vakantie, heeft [eiseres] de woning van [gedaagden] verlaten, met achterlating op de keukentafel van een brief van haar advocaat aan [gedaagden], gedateerd 22 februari 2013. In deze brief maakt zij aanspraak op betaling van € 88.951,37 bruto ter zake van loon, wettelijke verhoging, wettelijke rente, vakantiedagen, kosten rijbewijs en boeken, immateriële schade (€ 25.000,--) en kosten rechtsbijstand (€ 5.000,--).
2.7.
Deze brief vermeldt verder:
"Cliënte berichtte mij voorts dat de hele situatie voor haar zeer belastend is geweest en dat zij arbeidsongeschikt is op dit moment. Cliënte heeft u hierover reeds mondeling geïnformeerd en thans bevestig ik schriftelijk dat cliënte zich ziek meldt. Cliënte houdt zich bereid en beschikbaar voor onderzoek van de Arbodienst. Indien uw Arbo-dienst contact met mij opneemt, zal ik aan de bedrijfsarts de huidige verblijfgegevens van cliënten verstrekken.
Ik wijs u erop dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt en dat verzoek u en voor zover noodzakelijk sommeer u om aan cliënte het loon (gebaseerd op minimaal het wettelijk minimumloon) door te blijven betalen.
Teneinde er zeker van te zijn dat deze brief u bereikt, heeft cliënte deze brief op uw keukentafel achtergelaten".
2.8.
Bij kortgedingvonnis van 2 oktober 2013 is [gedaagden] veroordeeld om aan [eiseres] vanaf 22 februari 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd het minimumloon te betalen (€ 1.469,40 bruto per maand, vanaf 1 juli 2013 € 1.477,80 bruto per maand).
2.9.
Bij beschikking van 27 februari 2014 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen voor zover deze bestaat (het dictum vermeldt dit laatste niet met zoveel woorden, maar het ontbindingsverzoek is wel onder deze voorwaarde ingediend) wordt ontbonden met ingang van 1 maart 2014. Daarbij is geen aan [eiseres] te betalen ontbindingsvergoeding bepaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert na vermeerdering van eis veroordeling van [gedaagden]:
tot betaling van:
een bedrag van € 2.486,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de voldoening, wegens het verrichten van additionele werkzaamheden;
een bedrag van € 24.905,30, te vermeerderen met de vertragingsrente (de kantonrechter leest: de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW) over de periode april 2009 - april 2013 ten bedrage van € 12.452,65, in totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de voldoening, wegens achterstallig loon;
een bedrag van € 2.519,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de voldoening, wegens de wettelijke verhoging over reeds gedane loonbetalingen;
een bedrag van € 1.875,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de voldoening, wegens niet betaald loon over de maanden februari tot en met juni 2013;
en bedrag van € 750,-- wegens de wettelijke verhoging voor de maanden februari tot en met mei 2013 en voor de maand mei 2013 conform artikel 7:625 BW tot de voldoening, het totaal bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de voldoening;
een bedrag van € 4.515,20, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ten bedrage van € 2.257,60, in totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de voldoening, wegens overuren;
een bedrag van € 5.289,84, te vermeerderen met de vertragingsrente (de kantonrechter leest: de wettelijke verhoging) over de jaren 2009 - 2011 ten bedrage van € 1.939,61, in totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de algehele voldoening, wegens vakantiegeld;
een bedrag van € 2.938,80, vermeerderd met de wettelijke verhoging ten bedrage van € 2.204,10, te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van verzuim tot de voldoening, wegens niet genoten vakantiedagen;
een bedrag van € 2.369,65, te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van inhouding tot de algehele voldoening, voor de kosten van rijbewijs en boeken;
(hoofdelijk) de proceskosten, met wettelijke rente vanaf de 15e dag na de betekening van het vonnis tot de voldoening;
(hoofdelijk) de nakosten;
en tot:
het overleggen van schriftelijk bewijs aan de raadsman van [eiseres] dat hij de politie of althans het Openbaar Ministerie schriftelijk heeft bericht dat [eiseres] de auto en de fiets heeft teruggegeven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van € 25.000,--;
medewerking aan de teruggave van de auto en de fiets door bergingsbedrijf Bergnet of een door de rechtbank aan te wijzen bergingsbedrijf door de auto en de fiets zonder verdere voorwaarden in ontvangst te nemen;
betaling van de gehele rekening van het door de rechtbank in het vonnis te noemen bergingsbedrijf ten aanzien van de kosten voor het retourneren van de auto en de fiets;
afgifte aan de raadsman van [eiseres] van de jaaropgaven en loonstroken over de jaren die [eiseres] voor [gedaagden] heeft gewerkt;
het doen van aangifte bij de Belastingdienst met betrekking tot loonheffingen, met toepassing van de loonheffingskorting en zonder toepassing van de bijdrage van de auto, ten behoeve van [eiseres], binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 25.000,--;
afgifte aan de raadsman van [eiseres] van een kopie van de aangiftes die [gedaagden] ten behoeve van [eiseres] heeft ingediend bij de Belastingdienst, binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 25.000,--;
betaling van het te weinig betaalde salaris, de achterstallige wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente over de periode 22 februari 2013 tot 1 maart 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente en de vertragingsrente, binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.
in reconventie
[gedaagden] vordert veroordeling van [eiseres] tot:
(terug-) betaling van al hetgeen [gedaagden] op grond van het kortgedingvonnis van 2 oktober 2013 aan haar heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de voldoening;
afgifte van de auto merk VW, type Polo, kenteken [kenteken], binnen 5 dagen na het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag tot een maximum van € 2.000,--, met veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 1.500,-- indien zij niet binnen 14 dagen na het vonnis de auto heeft afgegeven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis tot de voldoening, met gelijktijdige bepaling dat [eiseres] zowel de dwangsommen (maximaal € 2.000,--) als genoemd bedrag van € 1.500,-- verschuldigd is;
afgifte van de fiets, merk Batavus, binnen 5 dagen na het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag tot een maximum van € 1.000,-- en met veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 500,-- indien zij niet binnen 14 dagen na het vonnis de auto (de kantonrechter leest: de fiets) aan [gedaagden] heeft afgegeven, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,-- vanaf 14 dagen na het vonnis tot de voldoening, met gelijktijdige bepaling dat zij zowel dwangsommen (maximaal € 1.000,--) verschuldigd is als genoemd bedrag van € 500,--;
betaling van de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
[eiseres] legt samengevat het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
Zij is op 15 maart 2008 in Nederland aan de slag gegaan als au pair, vanaf 1 oktober 2008 bij [gedaagden]. Vanaf 15 maart 2009 was er daarom sprake van een arbeidsovereenkomst tussen haar en [gedaagden]. Op dat moment was immers de maximaal toegestane duur van één jaar voor het verrichten van werkzaamheden als au pair verstreken. Ook aan de overige vereisten voor een arbeidsovereenkomst was voldaan: zij verrichtte gedurende zekere tijd arbeid tegen betaling van loon, en er was sprake van een gezagsverhouding.
De
"additionele werkzaamheden"vielen niet onder de au-pairovereenkomst, om welke reden voor die werkzaamheden reeds een arbeidsovereenkomst bestond vanaf 1 oktober 2008.
Minimumloon
4.2.
Met betrekking tot de periode 1 oktober 2008 tot 15 maart 2009 stelt [eiseres] dat zij recht had op betaling van het minimumloon voor de
"additionele werkzaamheden", en vanaf 15 maart 2009 op het minimumloon voor al haar werkzaamheden. Zij heeft echter (veel) minder betaald gekregen, te weten € 340,-- netto per maand (vanaf 1 januari 2013 € 375,-- per maand) voor de
"au‑pairwerkzaamheden"en € 4,50 (vanaf 1 januari 2013 € 5,) netto per uur voor de
"additionele werkzaamheden".
Hiernaast genoot [eiseres] (gedeeltelijk) kost en inwoning. De waarde daarvan schat zij op € 500,-- per maand.
Ter zake van het te weinig betaalde loon maakt zij aanspraak op wettelijke rente en de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW. De bedragen die zij wel heeft ontvangen werden vaak te laat betaald. Ook met betrekking tot die betalingen maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke verhoging.
De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.
De "additionele werkzaamheden" gedurende het eerste jaar van het au-pairschap
4.3.
Volgens [eiseres] eindigde het au-pairjaar reeds op 15 maart 2009, omdat zij op 15 maart 2008 bij een ander gezin als au pair was begonnen. Volgens [gedaagden] eindigde de au-pairperiode pas op 1 oktober 2009, omdat [eiseres] pas op 1 oktober 2008 bij hem begonnen was en er op 1 maart 2009 dus nog geen jaar was verstreken. Naar aanleiding van dit verweer van [gedaagden] heeft [eiseres] haar stellingen niet nader geconcretiseerd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan. De au-pairperiode bij [gedaagden] liep dus van 1 oktober 2008 tot 1 oktober 2009.
4.4.
[gedaagden] betwist dat op enig moment een arbeidsovereenkomst is ontstaan. Het voortgezette verblijf na de volledige duur van 12 maanden als au pair doet geen arbeidsovereenkomst ontstaan.
4.5.
Verder betwist [gedaagden] (naar de kantonrechter begrijpt met betrekking tot de periode tot 1 oktober 2009) dat [eiseres] de door haar gestelde
"additionele werkzaamheden"heeft verricht. Ieder bewijs daarvoor ontbreekt volgens hem. De vermelding op het aanvraagformulier en de erkenning van [eiseres] dat hierover geen afspraken zijn gemaakt vormen afdoende bewijs dat van [eiseres] in die periode niet meer te verwachten viel dan enig licht huishoudelijk werk zoals vermeld in de algemene informatie van het au‑pairbureau.
Voor zover [eiseres] meer tijd heeft besteed aan oppas- respectievelijk lichte huishoudelijke activiteiten zijn deze door [gedaagden] vergoed. Het door [eiseres] overgelegde overzicht kan niet als bewijs dienen. Volstrekt onduidelijk is door wie en wanneer dit is opgesteld. [gedaagden] heeft dit overzicht nooit eerder gezien. Dat [eiseres] een overzicht van de bestede tijd bijhield was haar eigen keuze, kennelijk teneinde regelmaat te scheppen in haar tijd en voor zichzelf dagen te plannen waarop zij van zichzelf niets hoefde te doen.
Voorts is onduidelijk waarop [eiseres] haar standpunt baseert dat deze werkzaamheden overeenkomstig het minimumloon zouden moeten worden vergoed, aangezien partijen het erover eens zijn dat in die periode geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst.
4.6.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Uit het door [gedaagden] bij Au Pairs Worldwide ingediende aanvraagformulier (
"Host Family application form") blijkt dat [gedaagden] een au pair zocht die in ieder geval ook huishoudelijk werk zou doen, en dat deze daarvoor naast het zakgeld van € 340,-- per maand apart betaald zou worden (
"We need help in housekeeping (separte payment)",en:
"additional fee for help in housekeeping (hooving, mopping, cleaning etc.. we prefer to discuss a fixed task and fixed price for it").
4.7.
Bij conclusie van antwoord (punt 16) heeft [gedaagden] volstaan met het verweer dat de door [eiseres] overgelegde overzichten niet als bewijs kunnen dienen, omdat volstrekt onduidelijk is door wie en wanneer deze zijn opgesteld. [gedaagden] heeft die overzichten niet eerder gezien. Ter comparitie heeft de gemachtigde van [gedaagden] in dit verband verklaard dat hij
"niet (weet)"of de in 2.4 vermelde berekening van [gedaagde 1] afkomstig is, en dat [gedaagden] hem
"niet (heeft) bevestigd"dat de door [eiseres] overgelegde maandoverzichten aan hem zijn overhandigd. Aldus heeft hij onvoldoende gemotiveerd betwist dat de in 2.4 vermelde berekening bij de aanvang van het au-pairschap door [gedaagde 1] is opgesteld, dat de als productie 8 en 10 bij dagvaarding overgelegde overzichten aan hem zijn overhandigd, en dat de daarop onderaan (in een ander handschrift) geplaatste berekeningen door [gedaagde 1] zijn geplaatst. Deze gang van zaken is door [eiseres] ter comparitie uiteengezet.
De kantonrechter neemt verder in aanmerking dat [gedaagden] ten onrechte niet concreet is ingegaan op de in laatstgenoemde overzichten vermelde data en tijdstippen.
4.8.
Uit de in 2.4 weergegeven berekening kan worden afgeleid dat partijen bij de aanvang van het au-pairschap hebben afgesproken dat [eiseres] voor haar werkzaamheden, voor zover deze boven de 130 uur per maand uitkwamen, € 4,50 per uur zou ontvangen. Verder kan uit de door [eiseres] overgelegde urenoverzichten (prod. 8 en 10 dagvaarding) worden afgeleid dat zij per maand een overzicht gaf van de door haar gewerkte uren (uitgesplitst per dag en tijdstip), dat zij daarop aangaf hoeveel uren zij in die maand meer had gewerkt dan 130 uur, dat [gedaagden] vervolgens op het overzicht aantekende om hoeveel extra uren het ging, en dat [gedaagden] op dat overzicht een berekening schreef waaruit bleek op welk bedrag [eiseres] in totaal recht had. Zo vermeldt het overzicht met betrekking tot december 2011 bijvoorbeeld dat [eiseres] 131 uur had gewerkt. In het handschrift van [gedaagde 1] is vervolgens bijgeschreven dat zij naast € 340,-- recht had op € 4,50 (het loon voor 1 uur werken, namelijk het verschil tussen 131 en 130, kantonrechter), dus op € 344,50 te verminderen met € 233,75 = € 110,75. Het bedrag van € 233,75 is (in het handschrift van [eiseres]) berekend als de som van € 160,80 in verband met het rijbewijs en € 72,95 in verband met boeken.
4.9.
Verder heeft [gedaagden] geen specifiek verweer gevoerd tegen de stelling van [eiseres] dat de werkzaamheden boven de 130 uur per maand gedurende het jaar van het au-pairschap niet op basis van een arbeidsovereenkomst zijn verricht. Hij heeft niet gesteld hoe de overeenkomst met betrekking tot deze werkzaamheden anders gekwalificeerd zou moeten worden, en in de processtukken zijn er ook geen aanknopingspunten te vinden voor zo'n andersoortige kwalificatie.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter stelt [eiseres] terecht dat zij deze werkzaamheden heeft verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst. Het betreft immers (schoonmaak)werkzaamheden tegen betaling op instructie (en dus in dienst) van [gedaagden]. Uit het aanvraagformulier blijkt ook dat dit de bedoeling was van [gedaagden]. De werkzaamheden betreffen onder meer ook werkzaamheden waarvan de website van Au Pair World vermeldt dat deze niet onder de taken van een au pair vallen. Zo heeft [eiseres] ter comparitie (punt 7) verklaard dat de werkzaamheden bestonden uit ramen wassen, dweilen, toiletten schoonmaken, strijken, stoffen, stofzuigen, wassen en afwassen. Door niet ter comparitie te verschijnen heeft [gedaagden] dit niet kunnen weerspreken, en ook zijn gemachtigde heeft deze verklaringen ter comparitie niet weersproken.
Hieruit volgt tevens dat [gedaagden] gehouden was [eiseres] het minimumloon te betalen (art. 4 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, hierna: WMM). Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat [gedaagden] niet aan die verplichting heeft voldaan (los van de omstandigheid dat de wettelijk verplichte inhoudingen niet zijn gedaan). Zo ontving [eiseres] bijvoorbeeld in de periode juli-december 2012 € 4,50 (netto) per uur, terwijl het brutominimumuurloon bij een 38-urige werkweek € 336,05 : 38 = € 8,84 bedroeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een dergelijk (laag) loon men netto meer
"overhoudt"dan de helft van het brutobedrag. [gedaagden] heeft ook geen berekening overgelegd die tot een andere conclusie zou kunnen leiden.
4.11.
[eiseres] heeft recht op betaling van het minimumloon voor de door haar uitgevoerde
"additionele werkzaamheden"met betrekking tot de periode 1 oktober 2008 tot 1 oktober 2009. Met betrekking tot de periode 1 oktober 2008 tot 15 maart 2009 heeft [eiseres] onbetwist door [gedaagden] gesteld (dagvaarding punt 20 en 21) dat zij gemiddeld gedurende 10 uur per week
"additionele werkzaamheden"heeft verricht. Met betrekking tot de periode 15 maart 2009 tot 1 oktober 2009 heeft zij slechts gegevens verstrekt met betrekking tot de maand september 2009: zij zou toen 21 uur hebben gewerkt naast haar au‑pairwerkzaamheden. Over de periode 1 oktober 2008-1 oktober 2009 heeft zij daarom recht op betaling van het minimumuurloon over 241 uur.
Op grond van art. 8 WMM bedroeg het uurloon in die periode bij een werkweek van 38 uur:
  • 1 oktober 2008 tot 1 januari 2009: € 313,05 : 38 = € 8,24 bruto;
  • 1 januari 2009 tot 1 juli 2009: € 318,75 : 38 = € 8,39 bruto;
  • 1 juli 2009 tot 1 oktober 2009: € 322,75 : 38 = € 8,49 bruto.
Dit leidt tot de volgende opstelling:
1 oktober 2008 tot 1 januari 2009: 13,5 weken x 10 uur = 135 uur x € 8,24 = € 1.112,40
1 januari tot 15 maart 2009: 10 weken x 10 uur = 100 uur x € 8,39 = € 839,
15 maart 2009 tot 1 oktober 2009: 21 uur x € 8,49 =
€ 178,29
totaal bruto € 2.129,69.
4.12.
Voorts heeft [eiseres] recht op 8% vakantiebijslag over het totaal verschuldigde loon met betrekking tot deze periode: € 2.129,69 x 1,08 = € 2.300,06 bruto.
4.13.
De wettelijke verhoging met betrekking tot de betalingen over deze periode die wel zijn gedaan zal worden afgewezen, nu [eiseres] niet, althans onvoldoende duidelijk, heeft gesteld in hoeverre die betalingen te laat zijn gedaan.
[gedaagden] heeft verzocht de eventueel verschuldigde wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Met betrekking tot het over deze periode te weinig betaalde bedrag van € 2.300,06 bruto zal de kantonrechter niet aan dat verzoek voldoen. Hij neemt daartoe in aanmerking dat het [gedaagden] van meet af aan duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een arbeidsovereenkomst nu hij zelf in het aanvraagformulier al aangaf dat deze schoonmaakwerkzaamheden naast de
"normale"au-pairwerkzaamheden zouden worden verricht en dat hij daarvoor een aparte prijs wilde afspreken. Ten tweede neemt de kantonrechter in aanmerking dat het door [gedaagden] in deze periode betaalde bedrag van € 4,50 per uur wel heel erg veel lager is (de helft of minder) dan hetgeen, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, in het algemeen voor dergelijke schoonmaakwerkzaamheden wordt betaald. Ook voor het overige ziet de kantonrechter geen aanleiding de wettelijke verhoging met betrekking tot deze periode te matigen.
De wettelijke verhoging zal daarom in het eindvonnis aldus worden toegewezen: € 2.300,06 x 150% = € 3.450,10 bruto.
Dit bedrag dient verminderd te worden met de nettobetalingen die [gedaagden] met betrekking tot deze periode aan [eiseres] heeft gedaan, volgens de eigen stellingen van [eiseres] € 4,50 netto per uur, dus 241 x € 4,50 = € 1.084,50 netto.
De periode vanaf 1 oktober 2009: van au-pairovereenkomst naar arbeidsovereenkomst?
4.14.
Volgens [eiseres] zijn de werkzaamheden in de periode na het verstrijken van de au‑pairperiode verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst. Er was immers sprake van betaalde werkzaamheden en ook van een gezagsverhouding.
4.15.
Ook met betrekking tot de periode vanaf 1 oktober 2009 betwist [gedaagden] dat voldaan is aan de elementen van een arbeidsovereenkomst. Er is geen sprake van dat [eiseres] arbeid heeft verricht door de zorg voor de kinderen op zich te nemen of door
"huishoudelijke werkzaamheden"te hebben verricht. Zij maakte deel uit van het gezin van [gedaagden]. Voor zover zij activiteiten ontplooide die mogelijk in een andere context als
"werkzaamheden"zouden kunnen worden aangemerkt, betrof het incidentele activiteiten die normalerwijs door gezinsleden plegen te worden verricht. Dit geldt eveneens voor het incidenteel oppassen op de kinderen van [gedaagden] bij gelijktijdige afwezigheid van de beide echtelieden.
Verder stelt [gedaagden] dat [eiseres] geen recht heeft op betaling van het minimumloon, omdat zij tegelijkertijd (en terecht) stelt dat zij niet mocht werken (naar de kantonrechter begrijpt: op grond van de vreemdelingenwetgeving).
[gedaagden] heeft [eiseres] in de periode dat zij deel uitmaakte van het gezin in financieel opzicht ondersteund. Dit kon zowel de verstrekking van zak- en kleedgeld betreffen als het betalen van door of ten behoeve van [eiseres] gemaakte kosten of te maken uitgaven. Hier stond echter geen enkele tegenprestatie tegenover en deze bijdragen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als loon.
Volgens [gedaagden] is geen sprake geweest van een gezagsverhouding. Het is pertinent onjuist dat [eiseres] instructies zou hebben ontvangen van [gedaagden] en dat zij gehouden zou zijn geweest deze op te volgen. Evenmin is sprake geweest van werkzaamheden
"gedurende zekere tijd". Immers, er werden geen werkzaamheden verricht, er waren geen afspraken gemaakt omtrent de duur van het verblijf van [eiseres] of anderszins. Naar de bedoeling van partijen waren de activiteiten van [eiseres] gericht op het uitbreiden van haar eigen kennis en ervaring en wel zodanig dat niet gesproken kan worden van een arbeidsovereenkomst. Voor zover zij oppasactiviteiten verrichtte bestonden deze veelal uit niet meer dan het opvangen van de kinderen als deze uit school kwamen en het fysiek in de woning aanwezig zijn. Zij hoefde zich niet constant met de kinderen bezig te houden.
4.16.
[gedaagden] wijst er verder op dat noch de kortgedingrechter noch de ontbindingsrechter heeft vastgesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.
4.17.
[gedaagden] beschouwde [eiseres] wel degelijk als gezinslid. Tijdens de langdurige verbouwing van zijn woning heeft hij voor ander onderdak gezorgd. Het stond [eiseres] vrij om eten en drinken te pakken uit de gezinsvoorraad. Was zij op dieet, dan paste [gedaagden] het eten aan. [gedaagden] heeft haar meermalen uitgenodigd om de rest van het gezin te vergezellen op vakantie, weekendjes weg of stedentrips, maar zij heeft dit steeds afgeslagen. In dat geval zorgde [gedaagden] ervoor dat er voldoende eten en drinken in huis was. Wanneer het gezin uit eten ging mocht [eiseres] altijd mee. Zij mocht haar verjaardag vieren met gasten op kosten van [gedaagden], en zij kreeg cadeaus, zo ook met kerst. Wanneer zij neerslachtig of verdrietig was heeft [gedaagden] zich over haar ontfermd. Indien zij medische hulp of gebitsonderhoud nodig had, heeft hij de kosten hiervan voor zijn rekening genomen. Hij heeft een fiets gekocht die zij mocht gebruiken, en zelfs een auto die zij onbeperkt mocht gebruiken. [gedaagden] betaalde de verzekering, onderhoud en brandstof. Door [eiseres] veroorzaakte schade bij een derde en aan de auto heeft [gedaagden] niet op haar verhaald.
4.18.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Partijen zijn het erover eens dat de au-pairperiode maximaal een jaar heeft geduurd, en dat deze na dat jaar is geëindigd. [gedaagden] was zich er verder van bewust dat het niet de bedoeling was (en het op grond van de Nederlandse regelgeving ook niet was toegestaan) dat [eiseres] ook na het eerste jaar nog betaalde werkzaamheden voor hem verrichtte. Hij heeft immers zelf voorgesteld (in het hierboven in 2.5 vermelde e-mailbericht) om [eiseres] bij de gemeente uit te schrijven, waarna zij als
"gast"bij hem zou terugkomen, en hij schrijft dat zij
"officieel niet (mag) werken".
4.19.
Nu [gedaagden] verder zoals in voorgaande reeds overwogen de door [eiseres] overgelegde overzichten niet, maar in ieder geval onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist, staat vast dat [eiseres] wel degelijk werkzaamheden voor [gedaagden] is blijven verrichten, en wel in een mate die in geen geval als
"incidenteel"kan worden aangemerkt: de overzichten maken melding van werkweken van tussen de 24 en 61 uur.
Dat het van aanvang af de bedoeling was dat [eiseres] meer dan incidenteel werkzaamheden zou gaan verrichten blijkt al uit de eerdergenoemde handgeschreven berekening die [gedaagden] bij de aanvang van het au-pairschap heeft opgesteld. Voorts heeft [gedaagden] de door [eiseres] overgelegde maandoverzichten (prod. 5 dagvaarding) niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De kantonrechter acht de overzichten ook geloofwaardig. Zij stemmen overeen met de handgeschreven aantekeningen die [eiseres] (voor zover zij deze nog in bezit had, de andere waren volgens haar nog in het bezit van [gedaagden]) heeft overgelegd (prod. 8 dagvaarding). Er zijn ook geen aanwijzingen dat [eiseres] de door haar gestelde uren heeft
"opgeklopt". [gedaagden] heeft niet betwist dat de handgeschreven overzichten steeds met [eiseres] werden besproken. Op de door [eiseres] overgelegde overzichten is te zien dat [gedaagden] daarop handgeschreven berekeningen maakte van het bedrag dat aan [eiseres] volgens hem voor de betreffende maand toekwam. Door niet ter comparitie te verschijnen heeft hij zich verder de gelegenheid ontnomen om te betwisten dat hij de overige overzichten nog in zijn bezit had (en dat hij deze ondanks het verzoek daartoe van [eiseres] niet aan haar heeft willen verstrekken, zoals [eiseres] stelt).
De kantonrechter zal daarom van de juistheid van de overzichten van [eiseres] uitgaan.
Bij een dergelijke omvang van werkzaamheden is bovendien voldaan aan het rechtsvermoeden van artikel 7:610 a BW: [eiseres] verrichtte tegen beloning werkzaamheden voor [gedaagden] gedurende 3 opeenvolgende maanden en gedurende tenminste 20 uren per maand. Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagden] dit rechtsvermoeden niet heeft ontzenuwd. Aanknopingspunten voor een andersoortige kwalificatie van de overeenkomst, bijvoorbeeld een overeenkomst van opdracht, heeft [gedaagden] niet gesteld en deze zijn ook niet gebleken. Onder deze omstandigheden, mede gelet op de duidelijke begindatum van 1 oktober 2009, verzet de rechtszekerheid zich er dan ook niet tegen dat de au-pairovereenkomst geruisloos is vervangen door een arbeidsovereenkomst (vgl. HR 5 april 2002, JAR 2002,100 ([naam]/ABN Amro)).
4.20.
Met betrekking tot de door haar uitgevoerde werkzaamheden heeft [eiseres] ter comparitie zakelijk weergegeven onder meer verklaard:
  • de werkzaamheden bestonden uit ramen wassen, dweilen, toiletten schoonmaken, strijken, stoffen, stofzuigen, wassen en afwassen;
  • na de verbouwing heb ik instructies gekregen hoe ik de tegels moest schoonmaken, namelijk met een speciaal soort wasmiddel;
  • ik kookte eenmaal per week, soms twee- of driemaal; ik moest de boodschappen doen; als ik kookte mocht ik niet meer uitgeven dan € 10,--; toen ik een keer € 12,-- had uitgegeven heeft [gedaagde 2] tegen mij gezegd dat het echt niet meer dan € 10,-- mocht zijn;
  • op de website van het au-pairbureau stond dat een au pair 120 uur per maand lichte werkzaamheden zou moeten doen, maar [gedaagde 1] heeft mij gezegd dat iedere au pair in Nederland 130 uur per maand werkte, en dat ik dat dus ook moest doen; ik verwijs daartoe naar de berekening van [gedaagde 1] (prod. 4 dagvaarding);
  • welke werkzaamheden ik moest doen werd steeds wisselend aan mij doorgegeven, per sms of mondeling; ik schreef dan de uren en de werkzaamheden dezelfde dag in mijn agenda en aan het eind van de maand maakte ik op verzoek van [gedaagde 1] een schema op, zoals de schema's die ik als productie 8 heb overgelegd; de aantekeningen onderaan dat schema in het andere handschrift zijn van [gedaagde 1]; ik heb maar 4 schema's overgelegd; de andere zijn bij [gedaagde 1]; hij wilde mij geen kopie geven; de schema's werden met hem besproken; hij, en ook wel [gedaagde 2], vroeg regelmatig aan mij: jij was toen en toen toch niet thuis? op die manier werd dus gecontroleerd of mijn opgaven juist waren;
  • vanaf het moment dat ik mijn rijbewijs had zijn de kinderen niet meer met de taxi gegaan; ik haalde en bracht hen dan, soms deden hun ouders dat; soms deed ik dat twee keer per week, soms iedere dag;
  • 's ochtends was er ook geen tijd om te ontbijten; ik moest het ontbijt van de kinderen maken, hen klaarmaken voor school en wegbrengen; ik mocht zelf geen ontbijt pakken, en zij gaven het mij niet;
  • ik ben gebleven omdat ik afhankelijk was geworden; ik moest immers mijn schuld terugbetalen; ik werd bovendien vaak te laat betaald;
  • vanaf eind 2011 ging [gedaagde 2] oproepdiensten draaien; zij zei toen dat ik wel in de buurt moest blijven; daarmee bedoelde zij volgens mij in [woonplaats], ik durfde ieder geval niet bijvoorbeeld naar Utrecht te gaan; ik ben bij die gelegenheden niet vaak, maar ook niet weinig opgeroepen;
  • er werd steeds gecontroleerd waar ik was; [gedaagde 2] belde mij dan op; ook als ik thuiskwam werd gevraagd waar ik geweest was;
  • met betrekking tot de kinderen kreeg ik instructies over wanneer zij naar bed moesten worden gebracht, of zij wel of geen huiswerk moesten maken, wanneer zij wel of niet in bad moesten enz.
4.21.
Door niet ter comparitie te verschijnen heeft [gedaagden] zich de gelegenheid ontnomen commentaar te leveren op hetgeen [eiseres] ter comparitie heeft verklaard. Ook zijn gemachtigde heeft deze verklaringen onvoldoende betwist. Die verklaring wijst op alle fronten op het bestaan van een gezagsverhouding. Werkzaamheden van deze aard en omvang kunnen in geen geval aangemerkt worden als
"incidentele activiteiten die normalerwijze door gezinsleden plegen te worden verricht". Uit deze verklaring blijkt verder voldoende duidelijk dat [eiseres] instructies kreeg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden (bijvoorbeeld wanneer zij wat moest doen).
4.22.
Het verweer van [gedaagden] dat de werkzaamheden van [eiseres] waren gericht op het uitbreiden van haar eigen kennis en ervaring op zodanige wijze dat niet gesproken kan worden van een arbeidsovereenkomst, gaat niet op. [gedaagden] heeft dit verweer onvoldoende nader toegelicht. Dit had wel op zijn weg gelegen omdat sprake was van schoonmaakwerkzaamheden. Daarbij ligt het uitbreiden van kennis en ervaring bepaald niet voor de hand.
4.23.
[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] uit het oog verliest (conclusie van antwoord punt 33) dat zij in Nederland verbleef zonder dat het haar als Bulgaarse was toegestaan om te werken. Om zich te kunnen
"ontwikkelen"door het volgen van een opleiding had zij zelf in haar onderhoud moeten voorzien. Dat zij daarvoor niet over de middelen beschikten kan ze [gedaagden] niet verwijten. Zonder [gedaagden] zou zij vermoedelijk al lang Bulgarije zijn teruggekeerd.
Dit verweer faalt. Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst zijn deze omstandigheden niet relevant.
Het gevorderde over de periode 1 oktober 2009 tot 22 februari 2013
4.24.
Nu sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, had [gedaagden] [eiseres] voor de gewerkte uren het minimumloon dienen te betalen. [gedaagden] heeft in dit verband aangevoerd (conclusie van antwoord punt 50) dat uitgaande van de door [eiseres] zelf gestelde 30 uur per week de door haar ontvangen vergoeding (naar de kantonrechter begrijpt: het zakgeld van € 340,-- resp. € 375,-- per maand en de bijbetaling voor de schoonmaakwerkzaamheden van € 4,50 resp. € 5,-- per uur) zelfs meer zou hebben bedragen dan waarop zij recht zou hebben. [gedaagden] verwijst daartoe naar de door hem als productie 4 en 5 bij conclusie van antwoord overgelegde pro-formasalarisspecificaties.
[gedaagden] stelt op zichzelf uiteraard terecht dat er rekening dient worden gehouden met de betaalde nettobedragen. Er zijn echter voldoende aanwijzingen dat [eiseres] niettemin minder dan het minimumloon heeft ontvangen. In de salarisspecificaties is immers steeds het bijzonder tarief van 52% (het zgn. anoniementarief) toegepast in plaats van de arbeidskorting. [gedaagden] motiveert deze wijze van berekening met de stelling dat de arbeidskorting alleen mag worden toegepast als de werknemer daarom heeft gevraagd, hetgeen niet het geval is geweest.
Indien [eiseres] om toepassing van de arbeidskorting zou hebben gevraagd, zou [gedaagden] daaraan gevolg hebben moeten geven. Dit zou bijvoorbeeld met betrekking tot de maand maart 2012 tot de volgende opstelling hebben geleid: 148 (uur) x € 8,79 (minimumuurloon) = € 1.300,26 bruto.
Bij toepassing van de arbeidskorting zou dit volgens de rekenmodule op loonwijzer.nl ongeveer zijn neergekomen op € 1.110,-- netto. Na aftrek van de nettobetalingen van € 500,-- (kosten en inwoning) + € 340,-- (zakgeld) + € 81,-- (
"additionele schoonmaakwerkzaamheden") zou [eiseres] nog recht hebben op een nettonabetaling van € 189,--.
Voldoende aannemelijk is dat [eiseres] ook voor de andere maanden recht heeft op een nabetaling.
4.25.
Bij de berekening van haar vordering is [eiseres] ten onrechte steeds uitgegaan van een volledige werkweek. Uit de door haar overgelegde overzichten blijkt dat het aantal door haar gewerkte uren sterk fluctueerde (zij vermeldt werkweken van 24 uur maar ook van 61 uur). Haar gemachtigde heeft ter comparitie verklaard dat de berekening aan de hand van de overzichten niet helemaal is uitgeschreven (uitgerekend), omdat [eiseres] niet over de middelen beschikt om naast een advocaat ook nog een salarisadministrateur te schakelen. De kantonrechter kan de gemachtigde hier niet volgen. Het betreft immers slechts een berekening van het aantal gewerkte uren, te vermenigvuldigen met het minimumuurloon. Een advocaat die een arbeidszaak aanneemt behoort die berekening te (kunnen) maken. [eiseres] zal deze berekening alsnog in het geding moeten brengen. Daarbij dient zij uit te gaan van de volgende uitgangspunten:
  • de gewerkte uren die zijn vermeld op de door haar als productie 5 bij dagvaarding overgelegde overzichten;
  • de volgende brutominimumuurlonen:
o oktober 2009 tot en met december 2009: € 322,75 : 38 = € 8,49 bruto
o januari 2010 tot en met juni 2010: € 324,85 : 38 = € 8,55 bruto
o juli tot en met december 2010: € 326,75 : 38 = € 8,60 bruto
o januari tot en met juni 2011: € 328,70 : 38 = € 8,65 bruto
o juli tot en met december 2011: € 331,10 : 38 = € 8,71 bruto
o januari tot en met juni 2012: € 333,85 : 38 = € 8,79 bruto
o juli tot en met december 2012: € 336,05 : 38 = € 8,84 bruto
o januari tot en met juni 2013: € 339,10 : 38 = € 8,92 bruto
o juli tot en met december 2013: € 341,05 : 38 = € 8,98 bruto
o januari tot 1 maart 2014: € 342,85 : 38 = € 9,02 bruto.
4.26.
[eiseres] heeft geen urenoverzichten overgelegd met betrekking tot de periode 1 januari 2013 tot 22 februari 2013 (de datum waarop zij de woning verlaten heeft). Haar vordering met betrekking tot deze periode zal daarom worden afgewezen.
Periode van arbeidsongeschiktheid: 22 februari 2013 tot 1 maart 2014
4.27.
Met betrekking tot de periode 22 februari 2013 tot de ontbindingsdatum 1 maart 2014 overweegt de kantonrechter het volgende.
In haar akte van 22 augustus 2014 heeft [eiseres] haar vordering vermeerderd met het loon over de periode 22 februari 2013 tot 1 maart 2014. Naar de kantonrechter begrijpt grondt zij deze vordering op de loondoorbetalingsverplichting tijdens arbeidsongeschiktheid (zoals zij dat kennelijk ook in de kortgedingprocedure heeft gedaan).
[gedaagden] heeft hiertegen ingebracht (conclusie van antwoord punt 38) dat de oorzaak voor het stopzetten van de loonbetaling bij [eiseres] ligt, die zonder overleg en zonder vooraankondiging met de noorderzon vertrok, en dat - voor zover er sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst - zij deze aldus met onmiddellijke ingang heeft beëindigd (conclusie van antwoord punt 41).
4.28.
Dit verweer faalt. In de brief van haar gemachtigde die [eiseres] op 22 februari 2013 op de keukentafel achterliet is immers duidelijk vermeld dat zij zich ziek meldde, dat zij via deze gemachtigde bereikbaar was en dat zij bereid was door een arbodienst onderzocht te worden. Zij hield zich dus niet onbereikbaar zoals [gedaagden] stelt (conclusie van antwoord punt 36). Volgens [gedaagden] is de bewuste brief voor een ziekmelding volstrekt onvoldoende. Hij wijst erop dat het [gedaagde 1] uit hoofde van zijn functie als directeur van een arbodienst genoegzaam bekend is dat ook in het arbeidsrecht een enkele mededeling dat iemand ziek is, niet automatisch recht geeft op ziekteverlof. [gedaagden] heeft een en ander dan ook niet als zodanig opgevat.
Ook dit verweer gaat niet op. In de brief was vermeld dat de situatie voor [eiseres] zeer belastend is geweest. Het had daarom op de weg van [gedaagden] gelegen haar, zoals [eiseres] ook had aangeboden, voor onderzoek door een arbodienst te laten oproepen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn risico. Onder deze omstandigheden mocht evenmin in redelijkheid van [eiseres] worden verlangd dat zij een deskundigenoordeel bij het instellen van haar loonvordering had overgelegd, zoals artikel 7:629a BW voorschrijft. Uit de door [eiseres] overgelegde verklaring (prod. 15 conclusie van antwoord in reconventie) van de gezondheidspsycholoog drs. [A] kan overigens worden opgemaakt dat [eiseres] zich in mei 2013 bij hem heeft gemeld, en dat sprake was van vrij sterke klachten. Het moet er daarom voor gehouden worden dat [eiseres] tot het einde van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt is geweest.
4.29.
In haar akte dient [eiseres] daarom tevens een onderbouwing te geven van het aantal uren waarvoor zij gedurende deze periode van arbeidsongeschiktheid doorbetaling van loon vordert, uitgesplitst per maand. Zij heeft dit ten onrechte niet gedaan ([gedaagden] beroept zich daar ook op, antwoordakte punt 33).
4.30.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat aldus door een kennelijk onjuiste inschatting van de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie door [gedaagden] [eiseres] gedurende bijna een jaar recht heeft op doorbetaling van loon, zonder dat er sprake is geweest van re‑integratiepogingen en/of arbeid. [gedaagden] heeft echter geen omstandigheden gesteld die de gevolgtrekking zouden kunnen rechtvaardigen dat toekenning van deze aanspraak in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zo heeft hij bijvoorbeeld niet gesteld of, en zo ja wanneer en op welke wijze, hij op enig moment contact met [eiseres] of haar gemachtigde heeft opgenomen, en wat haar reactie toen was. Verder heeft hij na het kortgedingvonnis kennelijk geruime tijd gewacht met het indienen van een ontbindingsverzoek.
Nettobetalingen in verband met zakgeld en kost en inwoning
4.31.
Op de in het eindvonnis toe te wijzen door [gedaagden] te betalen brutobedragen met betrekking tot de periode 1 oktober 2009 tot 1 maart 2014 zullen in mindering moeten strekken de nettobetalingen die [gedaagden] aan [eiseres] heeft gedaan: € 340,-- respectievelijk € 375,-- per maand aan
"zakgeld", de betalingen voor de
"additionele werkzaamheden"alsmede een bedrag van € 500,-- per maand
voor kost en inwoning (over welke laatste bedrag partijen het eens zijn).
Wettelijke rente en wettelijke verhoging
4.32.
[eiseres] heeft bij dagvaarding (punt 37 e.v.) een uiteenzetting gegeven van de berekening van de volgens haar verschuldigde wettelijke verhoging met betrekking tot hetgeen aan haar betaald is over de periode juli 2010 tot en met december 2012, neerkomend op een bedrag van € 2.519,40. Afgezien van een verzoek tot matiging (waarover hieronder meer) is [gedaagden] niet op deze berekening ingegaan. Dit bedrag is daarom toewijsbaar. Voor het overige heeft [eiseres] haar vordering met betrekking tot de wettelijke verhoging over de wél aan haar betaalde bedragen (inclusief de bedragen die op grond van het kortgedingvonnis zijn betaald) niet met feiten onderbouwd. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.33.
[gedaagden] verzoekt de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Gelet op de omstandigheden van dit geval ziet de kantonrechter daartoe geen reden. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [gedaagden] zich er terdege van bewust was dat het niet de bedoeling was van de au-pairovereenkomst dat [eiseres] langer dan een jaar bij het gezin zou verblijven en werkzaamheden ten behoeve van het gezin zou verrichten, waarbij de kantonrechter voorts de hiervóór in 4.20 vermelde omstandigheden in aanmerking neemt.
Met betrekking tot hetgeen met betrekking tot deze periode [gedaagden] te weinig aan [eiseres] heeft betaald ziet de kantonrechter in de omstandigheden van het geval aanleiding deze te matigen tot 25% (bruto) voorzover voor het overige aan de maatstaf van artikel 7:625 BW is voldaan.
4.34.
In haar akte dient [eiseres] tevens te vermelden welke bedragen op grond van het kortgedingvonnis aan haar bruto en netto zijn betaald.
4.35.
Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente voert [gedaagden] aan (conclusie van antwoord punt 39) dat deze niet verschuldigd is omdat hij niet in gebreke is gesteld. Dit verweer faalt, omdat voor loonbetalingen als hier aan de orde geen ingebrekestelling vereist is.
Afgezien van de hiervóór in 4.32 vermelde periode heeft [eiseres] onvoldoende duidelijk gesteld dat en wanneer zij diverse betalingen te laat heeft ontvangen. De wettelijke rente over de wél betaalde bedragen zal dus alleen met betrekking tot eerstgenoemde periode worden toegewezen. Voor het overige zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop de dagvaarding uitgebracht, 8 juli 2013.
Vakantiebijslag
4.36.
Op grond van het bepaalde in de WMM heeft [eiseres] recht op vakantiebijslag over de verschuldigde loonbetalingen (ook) met betrekking tot de periode 1 oktober 2009 tot 1 maart 2014.
Zij dient dit bij haar berekeningen met betrekking tot de gehele periode 1 oktober 2009 tot 1 maart 2014 te betrekken.
Kosten rijbewijs
4.37.
[eiseres] stelt dat [gedaagden] op het formulier van Au Pairs Worldwide had aangegeven dat hij een au pair zocht die in het bezit is van een rijbewijs. [eiseres] voldeed niet aan dit vereiste, maar [gedaagden] is er desalniettemin mee akkoord gegaan dat zij als au pair bij hem aan de slag ging. Op nadrukkelijk verzoek van [gedaagden], die aldus taxikosten kon besparen, heeft zij alsnog haar rijbewijs gehaald. [eiseres] stelt dat deze kosten niet voor haar rekening mochten worden gebracht, omdat zij zelf niet over een auto beschikte en in verband met haar beperkte financiële middelen ook geen uitzicht had op het kopen van een auto. [gedaagden] heeft een aantal rijlessen voor haar betaald, en het restant van € 2.275,-- voorgeschoten. Vervolgens heeft hij die kosten op de maandelijkse betalingen ingehouden. [eiseres] maakt aanspraak op terugbetaling van dit bedrag.
4.38.
[gedaagden] betwist dat [eiseres] op verzoek van hem haar rijbewijs zou hebben behaald. Dit is volgens hem onjuist en onzinnig. Alleen al het feit dat [eiseres] per 1 oktober 2008 zonder rijbewijs bij [gedaagden] kwam en eerst in 2010 met haar opleiding is gestart bewijst dit. Dat zij bij aanvang niet voldeed aan de op het formulier geuite wens, dan wel dat het [gedaagden] goed zou uitkomen als zij alsnog een rijbewijs haalde, kan nimmer tot enige aanspraak op vergoeding leiden. Partijen hebben slechts afgesproken dat de eerste 5 rijlessen en de kosten van het (eerste) praktijkexamen door [gedaagden] zouden worden betaald. De verdere kosten bleven voor haar rekening. Voor zover deze kosten door [gedaagden] werden voldaan, geldt dat hij gerechtigd was deze achteraf met het zakgeld te verrekenen.
4.39.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Op 31 mei 2011 e-mailt [eiseres] aan [gedaagden]:
"Hier geef ik je informatie over de bankrekening van Autorijschool S(…):
(…)
Bedankt dat je dat voor mij doet. Dat betekent veel voor mij. Ik kan vanaf juni aan jou terugbetalen. In juni doe maar de hele salaris en de volgende maanden zullen we zien hoe we veder gaan.
Bedankt nog een keer en fijne dag verder!".
4.40.
Uit deze e-mail kan worden afgeleid dat [gedaagden] het restant van de kosten van het behalen van het rijbewijs van € 2.275,-- heeft voorgeschoten, en dat [eiseres] daarmee instemde (en hem daarvoor zelfs bedankte). De vraag ligt dus voor of zij achteraf op deze overeenkomst kan terugkomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is deze overeenkomst aan te merken als een studiekostenregeling. Deze regeling is door [gedaagden] echter aangegaan in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. De kantonrechter neemt hiertoe de volgende omstandigheden in aanmerking:
[gedaagden] betwist dat [eiseres] het rijbewijs op zijn verzoek heeft behaald; hij heeft echter geen details verstrekt over de wijze waarop de afspraak tussen partijen is gemaakt; ter comparitie heeft [eiseres] verklaard dat [gedaagde 2] steeds tegen haar zei dat het handig zou zijn als zij haar rijbewijs haalde, en dat zij ([eiseres]) zich daarover schuldig voelde; [gedaagden] heeft dit niet kunnen weerspreken door niet ter comparitie te verschijnen; gelet op de omstandigheid dat [gedaagden] in het aanvraagformulier heeft aangegeven:
"Yes, we absolutely need someone with driver licence!"maakt het ook niet erg waarschijnlijk dat niet op het behalen van het rijbewijs is aangedrongen;
[gedaagden] heeft niet weersproken dat [eiseres] na het behalen van het rijbewijs de kinderen regelmatig naar school bracht (soms 2 keer per week, soms iedere dag), en dat zij vanaf dat moment niet meer met de taxi zijn gehaald en gebracht (in de periode daarvóór werden zij of door de heer of [gedaagde 2] of door een taxi gehaald en gebracht); dat [eiseres] haar rijbewijs had gehaald heeft [gedaagden] dus duidelijk tot voordeel gestrekt;
door de inhoudingen hield [eiseres] per maand wel heel erg weinig over: blijkens het door [eiseres] overgelegde overzicht (prod. 7 dagvaarding) werden per maand bedragen tussen de € 100,-- en € 500,-- verrekend met betalingen van tussen de € 340,-- en € 435,;
[gedaagden] heeft niet gesteld dat [eiseres] buiten werktijd op grote schaal privé gebruik maakte van de auto; wel is aannemelijk dat zij enig voordeel geniet van de omstandigheid dat zij een rijbewijs heeft kunnen behalen, maar dit weegt niet op tegen de andere hiervoor genoemde argumenten.
4.41.
Gelet op deze omstandigheden had [gedaagden] de kosten van het rijbewijs niet op de betalingen in mindering mogen brengen.
Boeken
4.42.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagden] een bedrag van € 94,65 in verband met de aanschaf van boeken voor de cursus Nederlands en de examentraining betaald en vervolgens op de betalingen ingehouden. Deze kosten komen in redelijkheid echter voor zijn rekening.
4.43.
[gedaagden] voert aan dat tussen partijen nooit gesproken is over de aanschaf van studieboeken.
4.44.
Aldus heeft [gedaagden], op wie de stelplicht en bewijslast rust, de grondslag van zijn vorderingsrecht op [eiseres] onvoldoende onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan. Hij dient de ingehouden bedragen aan [eiseres] alsnog te betalen.
Vergoeding niet genoten vakantiedagen
4.45.
[eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat zij slechts 10 vakantiedagen (2 weken) per jaar doorbetaald kreeg, en daarnaast nog een week onbetaald verlof opnam. Zij heeft echter per 15 maart 2009 recht op vakantie met behoud van salaris voor de duur van 120 uur per jaar, in haar geval dus 4 weken (naar de kantonrechter begrijpt: uitgaande van een 30‑urige werkweek). Zij maakt aanspraak op betaling van vakantiedagen over de jaren 2009‑2012, in totaal 4 (jaar) x 2 weken = 8 weken, hetgeen op basis van het
"huidige"minimumloon neerkomt op een bedrag van € 2.938,80 (naar de kantonrechter aanneemt: bruto). Met betrekking tot de vakantiedagen over 2009-2011 vordert [eiseres] de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, hetgeen volgens haar neerkomt op € 2.204,10.
4.46.
[gedaagden] brengt tegen deze vordering in (conclusie van antwoord punt 53) dat voor zover er al sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst, [eiseres] jaarlijks vakantie heeft genoten. Voor zover dit anders mocht zijn geldt dat de vakantieaanspraken over de jaren tot en met 2012 vervallen zijn op grond van het bepaalde in artikel 7:640a BW. De wettelijke verhoging is niet van toepassing omdat deze vergoeding niet valt onder het loon begrip van artikel 7:625 BW.
4.47.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Genoten vakantiedagen
4.48.
[gedaagden] heeft volstaan met de stelling dat [eiseres] jaarlijks vakantie heeft genoten.
Hiermee heeft hij onvoldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagden] heeft gesteld dat zij 2 weken per jaar betaalde vakantie heeft genoten, en één week per jaar onbetaalde vakantie. Het had op de weg van [gedaagden] gelegen aan te geven op welke dagen [eiseres] in afwijking van haar stelling nog meer doorbetaalde vakantie heeft genoten. Ook op de door [eiseres] overgelegde overzichten blijkt dat zij 3 weken per jaar vakantie heeft gehad. De kantonrechter zal er dus van uitgaan dat [eiseres] in de door haar genoemde periode 2010-2012 steeds 2 weken (10 werkdagen) doorbetaalde vakantie heeft genoten. Omdat uit haar overzichten niet blijkt dat zij na 1 oktober 2009 (de datum waarop de arbeidsovereenkomst een aanvang nam) tot en met 31 december 2009 vakantie heeft opgenomen, gaat de kantonrechter er vanuit dat dit ook niet het geval is geweest.
Verjaring/verval
4.49.
Met betrekking tot het beroep op verjaring overweegt de kantonrechter het volgende.
Tot 1 januari 2012 bedroeg de verjaringstermijn voor niet genoten vakantiedagen 5 jaar na het einde van het betreffende kalenderjaar. De vanaf de aanvang van het dienstverband op 1 oktober 2009 opgebouwde vakantiedagen zijn dus op 1 oktober 2014 verjaard. Nu deze verjaring op 22 februari 2013 door de brief van de gemachtigde van [eiseres] is gestuit, is de vordering met betrekking tot vakantiedagen over de periode 1 oktober 2009 tot 1 januari 2012 niet verjaard.
Op grond van het per 1 januari 2012 gewijzigde artikel 640a BW vervallen de in enig jaar opgebouwde vakantiedagen na 6 maanden na afloop van het betreffende jaar. Omdat het een vervaltermijn betreft kan deze niet worden gestuit. Dit brengt mee dat eventueel niet opgenomen vakantiedagen die in 2012 zijn opgebouwd, op 1 juli 2013 zijn vervallen. De dagvaarding is immers eerst op 8 juli 2013 uitgebracht.
Hieruit volgt tevens dat de in het tijdvak 1 januari 2013 tot 1 maart 2014 opgebouwde en niet opgenomen vakantiedagen niet zijn vervallen.
Omvang vakantieaanspraken
4.50.
Met betrekking tot de omvang van de aan [eiseres] toekomende vakantieaanspraken overweegt de kantonrechter het volgende.
[eiseres] heeft per jaar recht op vakantie van tenminste viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week, en bij een kortere periode op een evenredig deel daarvan.
Indien de door [eiseres] in haar als productie 5 overgelegde overzichten vermelde uren per kwartaal worden gedeeld door het aantal gewerkte weken (uit praktische overwegingen is de kantonrechter steeds uitgegaan van 13 weken per kwartaal), heeft [eiseres] in 2009 (oktober tot en met december) gemiddeld ruim 36,5 uur per week gewerkt, in 2010 gemiddeld ruim 34 uur per week, in 2011 gemiddeld ruim 35 uur per week en in 2012 gemiddeld 33 uur per week. Uit praktische overwegingen zal de kantonrechter daarom uitgaan van een gemiddelde gewerkte (en dus kennelijk overeengekomen) arbeidsduur van 34 uur per week.
In 2009 heeft [eiseres] in het geheel geen vakantie genoten, zodat zij recht heeft op 3/12 (oktober-januari) x 4 (aanspraak per jaar) x 34/38 (deeltijdfactor) x € 336,05 (het bruto minimumloon per week dat gold aan het einde van de periode 2009-2012) = € 300,68.
Met betrekking tot 2010 en 2011 heeft [eiseres] per jaar nog recht op uitbetaling van 2 weken vakantie, dus op 2 (jaar) x 2 (weken) x 300,68 (weekloon) = € 1.202,72 bruto.
In totaal heeft [eiseres] dus aanspraak op betaling van € 300,68 + € 1.202,72 = € 1.503,40 bruto.
Wettelijke verhoging over vergoeding niet genoten vakantiedagen
4.51.
Volgens [gedaagden] is hierover geen wettelijke verhoging verschuldigd, omdat artikel 7:625 BW toepassing mist. Dit standpunt is onjuist (HR 6 maart 1998, JAR 1998,126 ([naam])).
Op grond van eerdergenoemde overwegingen zal de kantonrechter de wettelijke verhoging matigen tot 25%. Ook de wettelijke rente met betrekking tot de vakantiedagen en de wettelijke verhoging is toewijsbaar.
De door [eiseres] meegenomen auto en fiets
4.52.
In conventie vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagden] tot (l) het overleggen van bewijs van bericht aan de politie dat [eiseres] de auto en de fiets heeft teruggegeven, (m) medewerking aan de teruggave van de auto en de fiets zonder verdere (naar de kantonrechter begrijpt: financiële) voorwaarden, en (n) tot betaling van de gehele rekening van het bergingsbedrijf ten aanzien van de kosten van het retourneren van de auto en de fiets, een en ander deels op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.53.
In reconventie vordert [gedaagden] afgifte van de auto en de fiets op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.54.
De kantonrechter overweegt het volgende.
[eiseres] stelt dat zij de auto en de fiets bij haar vertrek in februari 2013 heeft meegenomen, omdat zij voorzag dat er strijd tussen partijen zou ontstaan, om welke reden zij
"ter zekerheidstelling van enige vordering"de auto heeft meegenomen.
Naar de kantonrechter begrijpt beroept [eiseres] zich aldus op een retentierecht. Zoals uit het voorgaande reeds is gebleken, heeft zij inderdaad een vordering op [gedaagden]. Voor het kunnen uitoefenen van het retentierecht is echter vereist dat de betrokkene houder van de zaak is in ruime zin, dat wil zeggen dat hij daarover direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht uitoefent (Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI, 2010/502). [eiseres] heeft geen feiten gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat voldaan is aan het kenbaarheidsvereiste: voor derden moest kenbaar zijn dat [eiseres] de auto en de fiets voor [gedaagden] hield. Ook overigens zijn hiervoor in de processtukken geen aanwijzingen te vinden. Dit betekent dat [eiseres] de auto en de fiets ten onrechte heeft meegenomen en niet heeft teruggegeven.
Hieraan doet niet af dat zij stelt (antwoordakte punt 28) dat zij bereid was de auto en de fiets terug te geven, mits [gedaagden] aan de politie kenbaar zou maken dat de auto in de fiets weer terecht waren. Zij wil namelijk nadien niet nog worden geconfronteerd met een eventuele vervolging. Zij heeft geen onredelijke voorwaarde voor de teruggave gesteld, zo meent zij.
Naar het oordeel van de kantonrechter was deze voorwaarde wél onredelijk, nu zij de auto en de fiets ten onrechte heeft weggenomen.
4.55.
De reconventionele vordering tot afgifte van de fiets en auto is dus toewijsbaar op de wijze die in het te zijner tijd te wijzen eindvonnis zal worden aangegeven. De dwangsom zal worden bepaald op € 250,-- per dag met een maximum van € 2.000,--. Ook de vordering om [eiseres] te veroordelen om een bedrag van € 1.500,-- te betalen indien zij de auto niet tijdig afgeeft, is toewijsbaar. Zij heeft niet betwist dat de auto (kennelijk volgens [gedaagden]) € 1.500,-- waard is/was.
4.56.
Op grond van dezelfde overwegingen zal [eiseres] worden veroordeeld tot afgifte van de fiets, op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- iedere dag dat zij gebreke blijft met een maximum van € 1.000,--, en tot betaling van een bedrag van € 500,-- indien zij de fiets niet tijdig heeft teruggegeven.
4.57.
[gedaagden] heeft afgifte gevorderd binnen 14 dagen na de datum van het vonnis. Uit het oogpunt van rechtszekerheid zal de kantonrechter een termijn van 14 dagen vaststellen na de betekening van het vonnis.
4.58.
Uit deze beslissingen volgt, dat de vorderingen in conventie van [eiseres] met betrekking tot de fiets en auto niet toewijsbaar zijn.
Jaaropgaven en loonstroken
4.59.
[eiseres] vordert veroordeling tot afgifte door [gedaagden] aan haar gemachtigde van jaaropgaven en loonstroken over de jaren die zij voor [gedaagden] heeft gewerkt.
4.60.
Nu uit het voorgaande blijkt dat [eiseres] in de periode 1 oktober 2009 tot 1 maart 2014 in loondienst voor [gedaagden] heeft gewerkt, is de vordering tot het verstrekken van loonstroken op de voet van art. 7:626 BW toewijsbaar. [eiseres] heeft ook belang bij deze vordering, en wel in verband met (de afwikkeling van) haar belastingaangifte over de afgelopen jaren.
4.61.
Met betrekking tot de vordering van [eiseres] om jaaropgaven te verstrekken voert [gedaagden] nog aan (antwoordakte punt 22) dat, voor zover [eiseres] zich beroept op artikel 28 lid 1 sub e van de Wet op de loonbelasting 1964, hij eerst tot het verstrekken van jaaropgaven zal overgaan indien onherroepelijk is vastgesteld dat tussen partijen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst.
Voorshands is de kantonrechter voornemens een eventuele veroordeling tot betaling van achterstallig loon uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In dat geval zal de kantonrechter de vordering tot het verstrekken van jaaropgaven eveneens toewijzen.
4.62.
[gedaagden] heeft in dit verband nog aangevoerd dat [eiseres] niet heeft onderbouwd waarom zij belang zou hebben bij verstrekking van jaaropgaven, omdat zij reeds in het bezit is van de
"pro forma"-salarisspecificaties. Dit verweer faalt. Indien [gedaagden] wordt veroordeeld tot het doen van een nabetaling, heeft [eiseres] belang bij de daarbij behorende loonstroken en jaaropgave(n).
4.63.
[gedaagden] stelt verder (conclusie van antwoord punt 59 en antwoordakte punt 35) nog dat hij het restitutierisico van eventueel ten onrechte afgedragen inhoudingen draagt, indien op enig moment komt vast te staan dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Hij verzoekt daarom een eventuele toewijzing van de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Subsidiair verzoekt hij aan een eventuele veroordeling die wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard de voorwaarde van voorafgaande zekerheidstelling te verbinden. Gelet op de aard van de zaak is de kantonrechter voorshands voornemens een eventuele veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Op het verzoek van [gedaagden] om in dat geval de voorwaarde van voorafgaande zekerheidstelling te verbinden heeft [eiseres] niet expliciet in de processtukken gereageerd, maar uit haar proceshouding blijkt dat zij zich tegen een dergelijke voorwaarde verzet. Nu er geen aanwijzingen zijn dat [eiseres] voornemens is Nederland binnen afzienbare tijd te verlaten, en voorts het stellen van de gevraagde voorwaarde het instellen van een loonvordering in zaken als de onderhavige illusoir zou maken, is de kantonrechter voornemens de voorwaarden tot het stellen van zekerheid niet te stellen. Indien [gedaagden] het met een eventuele veroordeling niet eens is, zal hij daarvan in hoger beroep kunnen gaan en op de voet van artikel 235 Rv alsnog zekerheidstelling kunnen vorderen..
Het doen van aangifte door [gedaagden] bij de belastingdienst met betrekking tot het aan [eiseres] toekomende salaris
4.64.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagden] om aangifte te doen bij de belastingdienst van het loon dat aan haar is betaald. Zij verwijst daartoe naar een door haar overgelegde brief van de Belastingdienst (akte eisvermeerdering prod. 16), waarin is vermeld dat haar loongegevens over 2013 niet bij de Belastingdienst bekend zijn. Zij neemt aan dat ook over de andere jaren geen aangifte is gedaan.
4.65.
[gedaagden] brengt hier voor zover van belang tegen in (antwoordakte punt 25) dat aangifte van loonheffing, het al dan niet toepassen van de arbeidskorting en bijtelling privégebruik auto bij de wet zijn geregeld, en dat de uitvoering van deze regelingen buiten de competentie van de kantonrechter valt.
4.66.
Dit verweer treft doel. Bij de executie van een eventueel veroordelend vonnis (welk in brutobedragen zal zijn geformuleerd) dient [gedaagden] de wettelijk voorgeschreven inhoudingen af te dragen. Het moet er voor gehouden worden dat [eiseres] vervolgens zelf aangifte kan doen voor de inkomstenbelasting, waarbij zij zonodig kopie van het vonnis kan overleggen. De belastingdienst zal zonodig zelf maatregelen treffen om de eventueel ten onrechte niet afgedragen inhoudingen te incasseren. Voor zover [gedaagden] bij de berekening van het netto aan [eiseres] te betalen bedrag geen arbeidskorting heeft toegepast en/of wél een bijtelling privégebruik auto, kan [eiseres] dit via haar eigen aangifte laten herstellen. Voor zover zij door het daarmee gemoeide tijdsverloop nadere (rente)schade lijdt, kan zij trachten deze in een aparte procedure op [gedaagden] te verhalen.
4.67.
De vorderingen van [eiseres] op dit punt zullen daarom worden afgewezen.
Bewijsaanbod [gedaagden] (antwoordakte punt 47)
Gelet op de bovenstaande overwegingen en beslissingen ziet de kantonrechter geen aanleiding in te gaan op het algemene bewijsaanbod van [gedaagden].
Slotsom
4.68.
In deze stand van de procedure staat het partijen niet langer vrij de grondslagen van hun vorderingen te vermeerderen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 18 februari 2015 te 9.30 uur, waar
- [eiseres] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen in 4.25, 4.29, 4.34 en 4.36 is vermeld;
[gedaagden] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op de akte van [eiseres];
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.