ECLI:NL:RBMNE:2015:1860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
2117709 MC EXPL 13-6227
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevaststelling in faillissement met betrekking tot investeringen in restaurantexploitatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure over schadevaststelling. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. Madja Wilderink in haar hoedanigheid als curator in het faillissement van een besloten vennootschap, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die betrokken waren bij de exploitatie van een restaurant. De procedure volgde op een tussenvonnis van 12 november 2014, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de eiseres nadere informatie moest verstrekken over de door haar gedane investeringen in het restaurant.

De eiseres heeft in haar akte nadere onderbouwing van de vordering informatie verstrekt over de investeringen die zij had gedaan in het pand en de inventaris van het restaurant. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat een deel van de investeringen als schade voor vergoeding in aanmerking komt. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 59.464,50 voor investeringen in het pand, terwijl de vordering met betrekking tot de inventaris en overige kosten werd afgewezen.

De kantonrechter heeft de koopovereenkomst en de huurovereenkomst met ingang van 5 juli 2013 ontbonden en de gedaagde partij veroordeeld tot terugbetaling van een deel van de koopprijs en de vermogensschade. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten. De vordering in reconventie van de gedaagde partij werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om voldoende bewijs te leveren voor haar vorderingen en de rol van de kantonrechter in het beoordelen van de onderbouwing van schadeclaims.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Almere
Zaak- en rolnummer: 2117709 MC EXPL 13-6227
Datum vonnis: 11 maart 2015
Vonnis in de zaak van

1.MR. MADJA WILDERINK Q.Q.

In haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres sub 2]
kantoorhoudende te Bussum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde mr. E.C. Netten,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde sub 1],gevestigd te [vestigingsplaats],2. [gedaagde sub 2],wonende te [woonplaats],gedaagden in conventie,eiseressen in reconventie,gemachtigde voorheen mr. W. Kroneman, thans mr. J.G. Kabalt.

Partijen zullen hierna [eiseres sub 2] en, [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 november 2014
  • de akte nadere onderbouwing vordering, tevens akte overlegging aanvullende producties, tevens akte vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en reconventie

2.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt met in achtneming van hetgeen bij tussenvonnis van 12 november 2014 is overwogen.
2.2.
Bij tussenvonnis van 12 november 2014 heeft de kantonrechter onder overweging 4.18 overwogen:
“De kantonrechter is thans nog niet in staat een definitieve beslissing te geven over de door [eiseres sub 2] gevorderde terugbetaling van de gepleegde investeringen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres sub 2] gedocumenteerd nadere inlichtingen dient te verschaffen over de door haar gedane investeringen, zoals opgesomd bij productie 10 van de inleidende dagvaarding. Zo zal [eiseres sub 2] onderscheid dienen te maken in de investeringen die ten goede zijn gekomen aan [gedaagde sub 1] nadat [eiseres sub 2] het pand heeft verlaten, en investeringen die, ondanks de sluiting van het restaurant, ten goede zijn gebleven van [eiseres sub 2]. [eiseres sub 2] (lees: curator N. Wilderink) zal bij akte in de gelegenheid worden gesteld zich hierover nader uit te laten, waarna [gedaagde sub 1] bij antwoord akte in de gelegenheid zal worden gesteld te reageren.”
2.3.
[eiseres sub 2] heeft bij akte onder overlegging van stukken nadere informatie verstrekt over de door [eiseres sub 2] in relatie tot de exploitatie van het restaurant aan [adres] te [woonplaats] gedane investeringen onder te verdelen in:
  • Investeringen in het pand € 78.992,74
  • Investeringen in inventaris € 271.435,85
  • Overige investeringen
  • Totaal € 424.367,85
[eiseres sub 2] heeft haar eis overeenkomstig het bovenstaande vermeerderd.
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft bij akte de vordering nader betwist.
2.5.
[gedaagde sub 1] werpt op dat aanleiding bestaat de onderhavige zaak in volle omvang opnieuw te toetsen nu [eiseres sub 2] zich bij het aangaan van de overeenkomsten met [gedaagde sub 1] en de aanvraag van vergunningen had voorzien van juridische bijstand. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eiseres sub 2] een onverantwoord ondernemersrisico genomen door willens en wetens zonder vergunning een horecazaak te openen. Aldus dient alsnog een billijkheidscorrectie plaats te vinden wegens eigen schuld aan de zijde van [eiseres sub 2]. De gevolgen van de afwijzing van de vergunning dient [eiseres sub 2] grotendeels zelf te dragen.
2.6.
Dit verweer faalt. De kantonrechter verwijst daartoe naar hetgeen bij tussenvonnis is overwogen onder overweging 4.10 en 4.14. Daar doet niet aan af dat [eiseres sub 2] zich (mogelijk) had voorzien van juridische bijstand. Gelet op het bovenstaande heeft [eiseres sub 2] geen belang om op het (opnieuw) en nader opgeworpen verweer te reageren.
2.7.
De kantonrechter staat vervolgens voor de vraag of de door [eiseres sub 2] gepleegde investeringen, gelet ook op hetgeen bij tussenvonnis is overwogen, als schade voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter begrijpt de vordering tot schadevergoeding aldus dat [eiseres sub 2] de vermogensschade vordert die bestaat uit het bedrag dat nodig is om [eiseres sub 2] terug te brengen in de toestand waarin zij zou hebben verkeerd als de overeenkomst niet was gesloten (negatief contractsbelang). Dit vloeit voort uit het kennelijke feit dat [eiseres sub 2] alle door haar gepleegde investeringen gedaan ten behoeve van de start van het restaurant tot en met die van de beëindiging van de exploitatie van [gedaagde sub 1] vordert. De kantonrechter hanteert bij de beoordeling het onder overweging 2.3 door [eiseres sub 2] gemaakte onderscheid.
Investeringen in het pand (78.992,74)
2.8.
Door [eiseres sub 2] zijn facturen in het geding gebracht ter staving van de investeringen die aan of in het pand hebben plaatsgevonden. De kantonrechter zal voor zover nodig de verschillende posten bespreken.
 Facturen van [bedrijf 1] voor een totaalbedrag van € 66.766,75.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat de facturen van [bedrijf 1] zijn voldaan en zien op investeringen betreffende het pand aan [adres] te [woonplaats]. Het verweer dat de facturen niet ten laste van [eiseres sub 2] zijn gekomen omdat deze op naam staan van [A] en niet zijn verzonden aan het zaaksadres van [eiseres sub 2] gaat niet op. De facturen zijn immers gericht t.a.v. [A], [eiseres sub 2] p/a [adres] te [woonplaats]. [A] is een van de bestuurders van [eiseres sub 2], terwijl op de adressering verwezen wordt naar “[eiseres sub 2] te Laren”. Bovendien vermelden de facturen steeds “diverse werkzaamheden aangaande het perceel [adres] te [woonplaats]”. [eiseres sub 2] heeft deze kosten moeten maken ten behoeve van de start van de exploitatie van het restaurant. Door de voortijdige beëindiging van die exploitatie als gevolg van de weigering van de gemeente Laren [eiseres sub 2] een exploitatievergunning te verlenen, zoals in het tussenvonnis omschreven, zijn deze investeringen voor [eiseres sub 2] verloren gegaan, althans heeft zij slechts tot 5 juli 2013 profijt van die investeringen kunnen hebben, waardoor [eiseres sub 2] schade heeft geleden. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor vergoeding van die schade met dien verstande dat rekening dient te worden gehouden met een afschrijvingspercentage naar redelijkheid en billijkheid te stellen op 20 procent per jaar. [eiseres sub 2] heeft het restaurant gedurende 9 maanden geëxploiteerd. Dit betekent dat een bedrag van € 56.751,73 voor vergoeding in aanmerking komt. ( 66.766,75 : 60 maanden - 9 maanden).
 Facturen [bedrijf 2] (sanitair) € 1.021,49
Deze investeringen zijn ten goede gekomen aan het pand. Onweersproken is dat deze voorzieningen in het pand zijn achtergebleven. Daar doet niet aan af dat [gedaagde sub 1] deze voorzieningen kennelijk zelf heeft verwijderd. Het verweer dat deze investeringen bovenmatig zijn wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat deze investeringen voor vergoeding in aanmerking komen met dien verstande dat ook de hier bovengenoemde afschrijving dient te worden toegepast. Dit betekent dat een bedrag van € 962,89 voor vergoeding in aanmerking komt (1.132,81 : 60 maanden - 9 maanden).
 Facturen [bedrijf 3] (alarm installatie) € 5.017,57
[eiseres sub 2] stelt in zijn algemeenheid dat de investeringen in het pand blijvend zijn en ten goede komen aan [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] stelt evenwel dat de kosten die door [bedrijf 3] in rekening zijn gebracht de aanschaf van een alarminstallatie betreffen, die uit het pand is verwijderd door [eiseres sub 2], terwijl de overige kosten zien op normale bedrijfskosten. Dit blijkt ook wel uit een factuur met de omschrijving “herstel schade na wegvallen NUL in de installatie”. Nu [eiseres sub 2] op dit punt haar schade niet verder heeft onderbouwd komen deze facturen niet voor vergoeding in aanmerking.
 Facturen [bedrijf 4] € 1,546,08
Deze facturen komen evenmin voor vergoeding in aanmerking nu niet duidelijk is waarop de facturen zien. Een factuur is leesbaar en vermeldt een gordijnroede. Niet aannemelijk is dat deze is achtergebleven. De vordering op dit punt is onvoldoende onderbouwd.
 Facturen [bedrijf 5] € 481,16
Deze facturen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het gaat hier niet zozeer om investeringen maar om kosten die verband houden met de normale bedrijfsvoering.
 Factuur [bedrijf 16] € 2.058,69 (behang)
Nu door [gedaagde sub 1] slechts is aangevoerd dat het hier om kosten van de normale bedrijfsuitoefening gaat, terwijl het een rekening betreft voor behang en de rekening ook is gedateerd van voor de opening van het restaurant gaat de kantonrechter ervan uit dat het behang in het pand is achtergebleven en ten goede is gekomen aan [gedaagde sub 1]. Deze factuur komt derhalve wel voor vergoeding in aanmerking onder de zelfde sleutel als hierboven reeds is overwogen. Toewijsbaar is een bedrag van € 1.749,88 (2.058,69 : 60 maanden – 9 maanden).

Factuur [bedrijf 6] € 2.085,00
De factuur van [bedrijf 6] betreft een verzamelfactuur voor een hoger bedrag dan thans wordt gevorderd. Door [eiseres sub 2] is geenszins onderbouwd waar de onderhavige schadepost op ziet, zodat deze moet worden afgewezen.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat een bedrag van € 59.464,50 als investeringen aan het pand als vermogensschade valt aan te merken. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Investeringen in inventaris (256.435,85)
2.10.
[eiseres sub 2] stelt dat de investeringen in de inventaris (aanschafwaarde) in totaal een bedrag bedraagt van € 271.435,85 en dat deze kosten bestaan uit roerende zaken die voor het voeren van de onderneming door [eiseres sub 2] werden gebruikt. Het gaat daarbij volgens [eiseres sub 2] onder meer om meubilair, keukenapparatuur en servies. [eiseres sub 2] stelt voorts dat door haar de gehele inventaris is meegenomen bij sluiting van het restaurant. [eiseres sub 2] maakt daarbij onderscheid in zaken die volgens haar niet voor hergebruik in aanmerking komen en zaken die wel geschikt zijn voor hergebruik. De aanschafwaarde voor de als hergebruik te kwalificeren zaken bedragen volgens [eiseres sub 2] € 134.774,16 en voor de als niet te kwalificeren zaken voor hergebruik bedragen € 136.661,69. De voor hergebruik ongeschikte inventaris is nog voor het faillissement gedeeltelijk weggegooid. De overige voor hergebruik geschikte en ongeschikte inventaris is door de curator verkocht aan de voormalige bestuurders van [eiseres sub 2] voor een bedrag van € 15.000,00. Die prijs is gebaseerd op een taxatierapport van [bedrijf 15], die de liquidatiewaarde heeft getaxeerd op een bedrag van € 3.500,00. [eiseres sub 2] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 256.435,85 (€ 271.435,85 minus € 15.000,00).
2.11.
Vast is komen te staan dat [eiseres sub 2], nadat hij het restaurant aan [adres] te [woonplaats] op 5 juli 2013 moest ontruimen, alle inventaris heeft meegenomen. Dit betekent dat die goederen niet zijn achtergebleven en ook niet ten goede zijn gekomen aan [gedaagde sub 1]. [eiseres sub 2] legt over een taxatierapport van [B], beëdigd registermakelaar-taxateur verbonden aan [bedrijf 15] te Baarn van 22 oktober 2013. De liquidatiewaarde is vastgesteld op € 3.500,00 en de onderhandse verkoopwaarde op € 5.000,00. Uit het rapport valt geen beschrijving op te maken van de getaxeerde goederen, terwijl uit het rapport wel blijkt dat niet alle goederen zijn getaxeerd. De kantonrechter stelt vast dat tussen het moment van de ontruiming van [adres] te [woonplaats] en het moment van taxatie ruim drie maanden zit. Niet kan worden vastgesteld of alle goederen genoemd onder productie 17 van de door [eiseres sub 2] genomen akte, aangemerkt als geschikt voor hergebruik, zich daadwerkelijk in de opslag bevonden en onderwerp van taxatie zijn geweest. Ditzelfde geldt voor de goederen genoemd onder productie 18 aangemerkt als niet geschikt voor hergebruik. De curator stelt dat de voor hergebruik ongeschikte inventaris nog voor het faillissement is weggegooid, terwijl de overige inventaris voor hergebruik geschikt en deels voor hergebruik ongeschikt is verkocht aan de bestuurders van [eiseres sub 2] voor een bedrag van € 15.000,00 inclusief goodwill. De curator verzuimt evenwel aan te geven welke goederen zijn weggegooid en welke goederen zijn behouden en vervolgens overgedragen. Gelet op de door [eiseres sub 2] overgelegde lijst van investeringen inventaris met een aanschafwaarde van € 271.435,85 is de kantonrechter van oordeel dat aan het door de curator overgelegde taxatierapport geen betekenis kan worden toegekend nu de discrepantie tussen de taxatiewaarde en de aanschafwaarde dusdanig groot is dat moet worden aangenomen dat een aantal goederen reeds voor het moment van taxatie een andere bestemming hebben gekregen of dat het rapport als onjuist en ongeloofwaardig dan wel niet aannemelijk dient te worden gekwalificeerd. [eiseres sub 2] heeft het verschil in aanschafwaarde en de waarde op het moment van beëindiging van de exploitatie ook op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt. Dat had wel op de weg van [eiseres sub 2] gelegen, die bij tussenvonnis in de gelegenheid is gesteld haar vordering ter zake van die schade nader te onderbouwen, nu de goederen ten goede zijn gekomen aan [eiseres sub 2] en voor een schadevaststelling niet enkel kan worden uitgegaan van de aanschafwaarde. Dit klemt temeer omdat [eiseres sub 2] het restaurant met gebruik van die goederen gedurende 9 maanden ook daadwerkelijk heeft geëxploiteerd. [eiseres sub 2] heeft ook geen enkel inzicht gegeven in de goederen die niet voor hergebruik geschikt zouden zijn. Op de lijst onder productie 18 worden een flink aantal goederen genoemd waarvan de kantonrechter op voorhand niet duidelijk is waarom deze goederen niet voor hergebruik geschikt zouden zijn (bijvoorbeeld artikelen afwas keuken, pressostraat, ventilator, blaasmotor, combi streamer etc.). Verder wordt geen inzicht gegeven in de goederen die slechts voor beperkte tijd bruikbaar zijn, waarvan [eiseres sub 2] wel het genot heeft gehad (bijvoorbeeld servies, menukaarten, kleding en linnen). De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiseres sub 2] onvoldoende is onderbouwd en op die grond op dit onderdeel in volle omvang zal moeten worden afgewezen. [eiseres sub 2] zal niet alsnog in de gelegenheid worden gesteld een nadere onderbouwing te leveren. Die gelegenheid is [eiseres sub 2] bij tussenvonnis reeds gegeven, terwijl een nader bewijsaanbod bovendien ontbreekt.
Overige investeringen (€ 88.939,26)
2.12.
[eiseres sub 2] vordert verder nog alle overige kosten die [eiseres sub 2] heeft gemaakt bestaande uit onder meer kosten voor juridische bijstand bij het aangaan van de overeenkomsten met [gedaagde sub 1] en bij de aanvraag van vergunningen. Het verweer van [gedaagde sub 1] dat het hier niet gaat om investeringen die vallen onder de in het tussenvonnis verstrekte opdracht tot onderbouwing van haar schade wordt gepasseerd. [eiseres sub 2] is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld haar schade nader te onderbouwen, zodat ook dit onderdeel door de kantonrechter verder dient te worden beoordeeld.
2.13.
De kantonrechter staat vervolgens voor de vraag of de door [eiseres sub 2] opgegeven posten als vermogensschade dienen te worden aangemerkt die tevens moeten worden toegerekend aan [gedaagde sub 1]. De kantonrechter rubriceert de verschillende posten onder zaken die verband houden met de start en oprichting van de onderneming, kosten die verband houden met de bedrijfsvoering en advocaatkosten. Het verweer van [gedaagde sub 1] zal bij de beoordeling worden betrokken.
Start en oprichting onderneming:
  • ING Bank afsluitprovisie en borgstellingsprovisie (€ 6.235,00)
  • VADA Rentekosten achtergestelde lening (€ 6.686,64)
  • Storting eigen kapitaal (€ 18.000,00)
  • KvK inschrijving (€ 86,78)
  • BDO advies ( € 550,00)
  • Gemeente Laren exploitatievergunning (€ 1.470,00)
  • [bedrijf 7] (€ 1.964,30)
  • [bedrijf 8] (€ 650,00)
  • [bedrijf 9] (€ 1.521,88)
De omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. De kantonrechter is van oordeel dat de hierboven genoemde kosten allen zien op de oprichting en start van de onderneming. Deze kosten zouden ook zijn gemaakt indien het schadeveroorzakende feit zich niet had voorgedaan. Deze kosten zien op de voorbereiding van het starten van de onderneming en hebben grotendeels plaatsgevonden voor het sluiten van de relevante overeenkomsten. Bovendien is ook uitvoering gegeven aan de exploitatie van de onderneming. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, afgezien nog van het feit dat bepaalde posten als afsluitprovisie, borgstellingsprovisie, rente kosten onvoldoende zijn onderbouwd met relevante stukken.
Kosten verband houdend met de bedrijfsvoering
  • [bedrijf 10] (€ 3.327,70)
  • [bedrijf 11] (€ 525,00)
  • [bedrijf 12] (€ 393,42)
  • [bedrijf 13] ( € 1.220,00)
  • [bedrijf 14] ( € 367,50)
  • Bavaria (€ 91,00)
Deze kosten zien op de bedrijfsvoering van de onderneming. Het restaurant is door [eiseres sub 2] ook geëxploiteerd, weliswaar voor een kortere periode dan was voorzien, maar dat neemt niet weg dat deze kosten vallen onder de normale kosten voor de bedrijfsvoering. De kosten dienen dan ook voor rekening en risico van [eiseres sub 2] te blijven.
Advocatenkosten
  • Molenaar Abeln advocaatkosten (€ 45.630,04)
  • Van Santbrink advocaatkosten (€ 220,00)
De vordering tot vergoeding van advocatenkosten wordt onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter is met [gedaagde sub 1] van oordeel dat de kosten die zien op werkzaamheden ter voorbereiding van onderhavige procedure en ter zake van het voeren van onderhavige procedure worden geacht te zijn verdisconteert in een eventuele kosten veroordeling. Door [eiseres sub 2] zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van deze algemene regel zou moeten worden afgeweken. Voor zover de kosten zien op de door [eiseres sub 2] gestarte kort geding procedure dienen deze voor rekening en risico van [eiseres sub 2] te blijven, nu zij in kort geding in het ongelijk is gesteld. Bij akte stelt [eiseres sub 2] dat de advocatenkosten verband houden met het sluiten van de overeenkomsten en de aanvraag van de exploitatievergunning, maar die stelling is onvoldoende onderbouwd en blijkt niet genoegzaam uit de overgelegde urenspecificaties van de betreffende advocaat. Uit die specificaties valt nu juist af te leiden dat deze voornamelijk zien op onderhavige procedure. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Conclusie
2.14.
De kantonrechter komt met in achtneming van het tussenvonnis van 12 november 2014 tot het volgende eindoordeel. De koopovereenkomst en de huurovereenkomst wordt met ingang van 5 juli 2014 ontbonden. [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot terug betaling aan [eiseres sub 2] van een deel van de betaalde koopprijs te stellen op een bedrag van € 300.625,00 en ter zake van vermogensschade wegens gepleegde investeringen te stellen op € 59.464,50. Voor het overige zullen de vorderingen van [eiseres sub 2] worden afgewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding, gelet op het tussen partijen plaatsgevonden debat, de vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat toe te wijzen, nu deze zich beperkt tot de nog te lijden schade. [eiseres sub 2] heeft daartoe overigens ook onvoldoende gesteld.
2.15.
De vordering jegens [gedaagde sub 2] zal worden afgewezen.
2.16.
[gedaagde sub 1] zal als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van beslag en nakosten.
2.17.
De vordering in reconventie zal overeenkomstig hetgeen bij tussenvonnis van 12 november 2014 is overwogen worden afgewezen. [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld in de proceskosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie en reconventie
- ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst en de huurovereenkomst betreffende het restaurant aan de [adres] te [woonplaats] met ingang van 5 juli 2013;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] tegen bewijs van kwijting aan [eiseres sub 2] (lees: Wilderink q.q.) te betalen een bedrag van € 360.089,50;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres sub 2] (lees: Wilderink q.q.) begroot op:
 € 3.150 voor salaris gemachtigde
 € 76,71 voor explootkosten
 € 896,00 voor griffierecht
 te vermeerderen met de beslagkosten;
- veroordeelt [gedaagde sub 1], onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres sub 2] (lees: Wilderink q.q.) volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde in conventie af.
- wijst de vordering in reconventie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.