ECLI:NL:RBMNE:2015:182

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
C-16-364631 - HA ZA 14-213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van een vordering met betrekking tot een kwijtingsclausule en de toepassing van de Haviltex-maatstaf in een maatschapsovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de verrekening van een vordering centraal. De eiseressen, twee besloten vennootschappen, vorderden een bedrag van € 26.850,10 van de gedaagden, die uit zeven besloten vennootschappen bestonden. De eiseressen stelden dat zij dit bedrag nog te goed hadden in het kader van een uittreedsom die was overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij een tegenvordering hadden die zij wilden verrekenen, gebaseerd op een bedrag dat door een derde was ontvangen voor werkzaamheden die door een van de eiseressen waren verricht. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet hoofdelijk, maar bij gelijke delen aansprakelijk waren, en dat de eiseressen recht hadden op de gevorderde hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees de vordering in reconventie van de gedaagden af, omdat de gedaagden afstand hadden gedaan van hun vorderingsrechten in de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank paste de Haviltex-maatstaf toe om de kwijtingsclausule te interpreteren, en concludeerde dat de gedaagden afstand hadden gedaan van toekomstige vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/364631 / HA ZA 14-213
Vonnis van 21 januari 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], kantoorhoudende te [plaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. I.R. Köhne te Voorburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 6],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], kantoorhoudende te [plaats],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 7],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.F. Lameris te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. Afzonderlijk zullen partijen worden genoemd, zoals zij in de kop van dit vonnis zijn aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 9 juli 2014
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte in conventie en in de incidenten ex 705 Rv. en 843a Rv.
  • de akte overlegging producties van [gedaagden]
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1.
[eiser sub 1] dreef tot en met december 2011 een advocaten-praktijk te Amsterdam. Bij ‘Overeenkomst tot overdracht van onderneming tegen uitreiking van aandelen’, die op 5 maart 2012 door [eisers] en [A] enerzijds en [gedaagde sub 1] en [maatschap] en [gedaagden] anderzijds is ondertekend, is [eiser sub 1] overgenomen door [gedaagde sub 1] Per 1 januari 2012 participeert [eiser sub 1] in [gedaagde sub 1]
2.2.
[eiser sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser sub 1] en mr. [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser sub 2]
2.3.
Op 5 maart 2012 hebben [gedaagden] en [eiser sub 1] voorts een maatschapsovereenkomst gesloten, waarbij [eiser sub 1] met ingang van 1 januari 2012 - in plaats van [eiser sub 2] - lid is geworden van de maatschap en dat [eiser sub 2] de rechten en verplichtingen die op grond van deze overeenkomst op [eiser sub 1] rusten zal overnemen, onder voorwaarden.
2.4.
Op 5 maart 2012 hebben [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] ten slotte een detacheringsovereenkomst gesloten. In artikel 1 lid 1 van deze overeenkomst is bepaald dat [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 1] haar arbeid en vlijt, c.q. de arbeid en vlijt van de bij haar in dienst zijnde advocaat mr. [A] beschikbaar zal stellen.
De leden 3 tot en met 5 van dit artikel luiden als volgt:
“3. Tenzij anders overeengekomen, is het de opdrachtnemer en mr. [A] verboden
tijdens de duur van deze overeenkomst direct of indirect, voor eigen rekening of voor reke-ning van derden, buiten de vennootschap om, enige handeling, gelegen binnen de doelstel-ling van de vennootschap of eventuele dochterondernemingen te verrichten, deel te nemen in de oprichting of exploitatie van een onderneming gelijk aan die van de vennootschap of haar dochterondernemingen of bij een dergelijke onderneming rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn of, hetzij met, hetzij zonder geldelijke vergoeding, anderen daarin of daarvoor direct of indirect werkzaam te doen zijn.
4. Bij overtreding van het bepaalde in art. 1.3 verbeurt de opdrachtnemer aan de vennoot-schap een, zonder sommatie, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst onmiddellijk op-eisbare boete van € 1.250,-- voor iedere overtreding of iedere dag dat de overtreding voort-duurt, onverminderd alle verdere rechten van de vennootschap involge deze overeenkomst of de Wet.
5. Opdrachtnemer en mr. [A] zullen geen nevenfuncties vervullen dan met vooraf-
gaande instemming van de vennootschap.
Opbrengsten en vergoedingen uit nevenfuncties zullen aan de vennootschap toekomen, be-houdens in geval van dispensatie, verleend door de directie van de vennootschap. Partijen zullen jaarlijks aan de directie van de vennootschap opgave doen van nevenfuncties.”
2.5.
Nadat er eind 2012 / begin 2013 ‘strubbelingen’ waren ontstaan in de maatschap, hebben partijen tezamen met [gedaagde sub 1] op 9 juli 2013 een vast-stellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW gesloten. Hierbij is onder meer over-wogen dat [gedaagden] de maatschapovereenkomst met [eisers] heeft opge-zegd tegen 30 november 2013.
In artikel 2 van deze overeenkomst is bepaald dat [gedaagden] uiterlijk op 31 december 2013 aan [eisers] een uittreedsom zal betalen ten bedrage van € 347.958,00, zulks onder aftrek van het saldo van de rekening-courant schuld van [eisers] ten bedrage van € 35.000,00 en een bedrag van € 169.873,19 ‘conform de overeenkomst tot overdracht van onderneming tegen uitreiking van aandelen’.
Artikel 9 van deze overeenkomst luidt:
“Partijen 1 tot en met 7 [
[gedaagden]] alsmede 9 [
[gedaagde sub 1]]
ter ene zijde en partij 8 [
[eisers]] ter andere zijde doen hierbij over en weer af-stand van elke vordering die zij op elkaar hebben, in de toekomst nog mochten verkrijgen of mochten menen te hebben in verband met de tussen hen bestaande maatschaps- en detachteringsovereenkomst, een en ander in de ruimste zin, en genoemde partijen verlenen elkaar hierbij over en weer finale kwijting ter zake. Het in de vorige zin bedoelde afstand doen en de daarin bedoelde finale kwijting omvatten uitdrukkelijk niet de rechten en ver-plichtingen zoals opgenomen in deze overeenkomst, indien en voor zover daar nog geen (algehele) uitvoering aan is gegeven. Evenmin vallen daaronder bedragen die na onderteke-ning van deze overeenkomst voor rekening komen van de vennootschap, doch die rede-lijkerwijs voor rekening dienen te komen van partij 8 (zoals, maar niet beperkt tot, bijdra-gen aan de Orde van Advocaten die betrekking hebben op de periode na 30 november 2013, abonnements- en gesprekskosten van de bij mevrouw mr. [A] in gebruik zijnde tweede (privé) mobiele telefoon, te rekenen vanaf 1 juli 2013).”
In artikel 13 van deze overeenkomst is voorts bepaald dat partijen hierbij afstand doen van hun recht om deze overeenkomst te (doen) ontbinden en/of te (doen) vernietigen.
2.6.
[eiser sub 1] heeft in 2012, gedurende de looptijd van de detacheringsovereenkomst, bestuurswerkzaamheden verricht waarvoor zij facturen ten bedrage van € 21.850,00 heeft gezonden aan [bedrijf] en waarvan zij betaling van [bedrijf] heeft ontvangen.
2.7.
Bij brief van 2 januari 2014 heeft de gemachtigde van [eisers] aan
[gedaagden] en [gedaagde sub 1] meegedeeld dat [eisers] in het kader van de uittreedsom nog niet het volledig overeengekomen bedrag heeft ont-vangen en dat zij nog recht heeft op een bedrag van € 26.850,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.

3.De vordering en het verweer

In conventie

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
a. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eisers], althans één hunner, te betalen een bedrag van € 26.850,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.043,50 exclusief btw ten titel van buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerde-ren met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de beslagkosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op voorwaarde dat het
beroep op verrekening in de hoofdzaak mocht worden gepasseerd, alsmede indien en voor zover er na verrekening nog een vordering op [eisers] resteert, veroordeling van [eisers] tot vergoeding van haar schade, althans tot betaling van de verbeurde contractuele boetes, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Verder vordert [gedaagden] veroordeling van [eisers] tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.5.
[eisers] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De rechtbank zal gelet op de samenhang het geschil in conventie en in voorwaarde-lijke reconventie gezamenlijk bespreken. Nu [gedaagden] ook in het geval verrekening als verweer in conventie niet wordt gehonoreerd, haar vordering in reconventie onvoorwaarde-lijk instelt, zal de rechtbank de vordering in reconventie in dit geval onvoorwaardelijk be-spreken.
4.2.
[gedaagden] heeft de vordering van [eisers] in conventie voor wat be-
treft de gevorderde hoofdsom van € 26.850,10 niet betwist. Zij betwist wel de toewijsbaar-heid van de gevorderde wettelijke handelsrente omdat slechts de wettelijke rente van toepas-sing zou zijn en de gevorderde hoofdelijkheid omdat de maten op grond van artikel 7A:1680 BW slechts voor gelijke delen aansprakelijk zijn.
In plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen, nu er geen sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. Voorts stelt de rechtbank vast dat de maten niet hoofdelijk, maar voor gelijke delen aangesproken kunnen worden, nu partijen geen van artikel 7A:1680 BW afwijkend beding zijn overeengekomen.
4.3.
[gedaagden] stelt dat zij een vordering op [eisers] heeft die zij in con-ventie wil verrekenen of, als verrekening wordt gepasseerd, waarvan zij in reconventie beta-ling vordert. Het gaat daarbij om een bedrag van € 21.850,00 dat in 2012 is ontvangen door [bedrijf] voor door [A] verrichte bestuurswerkzaamheden. [A] was/is bestuurder van [bedrijf] [gedaagden] stelt dat het verrichten van deze werkzaamheden een overtreding van de detacheringsovereenkomst oplevert, dat dit bedrag door [eisers] dient te worden afgedragen aan de maatschap en dat [eisers] voorts de contractuele boete verschuldigd is van vier maal € 1.250,-.
4.4.
[eisers] heeft de volgende verweren gevoerd.
Zij heeft gesteld dat slechts vorderingsgerechtigd zou kunnen zijn [gedaagde sub 1], welke vennootschap geen partij is in deze procedure. Vervolgens heeft [gedaagden] een akte van cessie in het geding gebracht waarbij de vorderingen van [gedaagde sub 1] zijn gecedeerd aan [gedaagden] [eisers] heeft de akte van cessie niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de rechtsgeldigheid van die ces-sie. Voor zover [eisers] stelt dat verrekening niet mogelijk is omdat haar vorde-ring op [gedaagden] uit de vaststellingsovereenkomst een vordering op de individuele maten betreft en de vordering van [gedaagden] in de tussen [gedaagden] bestaande gemeenschap valt, wordt dit verweer gepasseerd. [gedaagden] is immers gezamenlijk gerechtigd tot deze vordering.
4.5.
Voorts heeft [eisers] gesteld dat [gedaagden] afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht(en) onder verwijzing naar artikel 9 van de vaststellingsovereen-komst (hierna: de kwijtingsclausule), waarin is vermeld dat partijen over en weer afstand doen van: “
elke vordering die zij op elkaar hebben, in de toekomst nog mochten verkrijgen of mochten menen te hebben in verband met de tussen hen bestaande maatschaps- en detachteringsovereenkomst, een en ander in de ruimste zin, en genoemde partijen verlenen elkaar hierbij over en weer finale kwijting ter zake”.
De rechtbank overweegt dat de uitleg van een overeenkomst dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij acht de rechtbank van belang dat alle betrokken maten ad-vocaat waren c.q. zijn en dat niet betwist is dat de overeenkomst door [gedaagde sub 2] voor [gedaagden] en [gedaagde sub 1] is opgesteld. Ter comparitie is voorts gebleken dat over deze kwijtingsclausule tussen partijen niet is gesproken en dat het de bedoeling van [gedaagde sub 2] was
“dat er een punt moest worden gezet achter alles en er geen losse eindjes moesten zijn”. Uit de bewoordingen van de kwijtingsclausule blijkt zon-neklaar dat afstand is gedaan van alle (toekomstige) vorderingen die verband houden met de tussen partijen bestaande maatschaps- en detacheringsovereenkomst. Die tekst mocht [eisers] ook als zodanig begrijpen. Immers, van [gedaagden] mocht, gelet op haar deskundigheid, worden verwacht dat indien zij dit anders had bedoeld of gewild zij niet een dergelijke verstrekkende kwijtingsclausule had opgenomen in de vaststellingsovereen-komst en zij bovendien mogelijke vorderingen, zoals die waarvan [gedaagden] thans van [eisers] betaling vordert, hiervan had uitgezonderd. Dat geen afstand zou kunnen worden gedaan van toekomstige vorderingen, zoals [gedaagden] stelt, omdat deze ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst nog niet bekend waren, is niet juist.
4.6.
Op grond van het voorgaande zal het beroep op dwaling van [gedaagden] en het verweer van [gedaagden] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-vaardbaar is dat aan [gedaagden] geen beroep op dwaling toekomt, worden gepasseerd. Laatstgenoemd verweer is verder ook niet onderbouwd.
4.7.
Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten is de rechtbank van oordeel dat niet, althans in onvoldoende mate is gebleken van werkzaamheden die toewij-zing van dit deel van de vordering rechtvaardigen. Ten aanzien van de door [eisers] genoemde brief van 29 januari 2014 overweegt de rechtbank dat daarin geen duidelijke sommatie is opgenomen ter zake van de betaling van voormeld bedrag, maar dat hierin veelal wordt ingegaan op de gelegde beslagen. Ten slotte kunnen de gevoerde telefonische overleggen niet worden aangemerkt als dergelijke werkzaamheden. Dit deel van de vorde-ring wordt daarom afgewezen.
4.8.
De vordering van [eisers] in conventie zal op de hierna vermelde wijze worden toegewezen en de vordering in reconventie van [gedaagden] zal worden afgewe-zen. Ook de incidentele vordering ex artikel 843a Rv. van [gedaagden] zal worden afge-wezen.
4.9.
[gedaagden] zal als de zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- griffierecht € 1.892,00
- salaris advocaat
1.158,00(2 punten x tarief € 579,00)
Totaal € 3.050,00
De kosten in reconventie aan de zijde van [eisers] worden begroot op € 452,00 aan salaris gemachtigde. De gevorderde beslagkosten, die zien op een totaalbedrag van
€ 3.467,32, zullen eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] bij gelijke delen van 1/7e deel om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 26.850,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] bij gelijke delen van 1/7e deel in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 3.050,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] bij gelijke delen van 1/7e deel in de beslagkosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 3.467,32;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagden] bij gelijke delen van 1/7e deel in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 452,00;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft het bepaalde onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: mc/4071