ECLI:NL:RBMNE:2015:1707

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
C-16-384425 - KG ZA 15-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering uit extern incidentenregister en beoordeling van registratie door Rabobank

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen de coöperatie Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. (Rabobank) met als doel de verwijdering van zijn gegevens uit het externe incidentenregister. Eiser stelt dat hij zich niet op een wijze heeft gedragen die een bedreiging vormt voor de (financiële) belangen van cliënten of medewerkers van Rabobank. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rabobank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser betrokken was bij frauduleuze handelingen die aanleiding gaven voor de registratie. De voorzieningenrechter oordeelt dat de registratie in het externe verwijzingsregister onrechtmatig is, omdat deze niet noodzakelijk was voor de verwezenlijking van een gerechtvaardigd belang van Rabobank. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij betrokken was bij de incidenten die tot de registratie hebben geleid. De vorderingen van eiser worden toegewezen, en Rabobank wordt opgedragen de gegevens van eiser binnen twee werkdagen te verwijderen uit het externe verwijzingsregister en dit schriftelijk aan eiser te bevestigen. Tevens wordt Rabobank veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag dat zij in gebreke blijft, en de proceskosten worden aan de zijde van eiser vergoed.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/384425 / KG ZA 15-23
Vonnis in kort geding van 18 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
tegen
de coöperatie
CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.F. van Ingen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de op voorhand toegezonden producties 1 tot en met 17 van de zijde van Rabobank;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar (geweest) van een auto van het merk en type Mercedes CL 63 AMG (hierna: de auto).
2.2.
Op 6 november 2013 is in totaal € 74.998,20 op de door [eiser] bij Rabobank aangehouden bankrekening betaald. Om 14.18 uur is een bedrag van € 49.999,20, om 14.25 uur een bedrag van € 15.000,00 en om 14.32 uur een bedrag van € 9.999,00 bijgeschreven vanaf de bankrekening van een zekere mevrouw [A] (hierna: [A]).
2.3.
Het computersysteem van Rabobank heeft de drie onder 2.2. genoemde betalingen geregistreerd als ongebruikelijk en heeft de bedragen automatisch “on hold” gezet. De bijgeschreven bedragen waren hierdoor zichtbaar voor [eiser] bij het internetbankieren, maar deze laatste kon niet over de bedragen beschikken.
2.4.
Een medewerker van de vestiging van Rabobank in Tilburg heeft op 6 november 2013 om 16.13 uur telefonisch contact opgenomen met [eiser].
2.5.
Het kenteken van de auto is op 6 november 2013 op of omstreeks 16.50 uur bij de Rijksdienst voor Wegverkeer geregistreerd op naam van een zekere [B]. Vervolgens is het kenteken op diezelfde datum omstreeks 17.25 uur (wederom) geregistreerd op naam van [eiser].
2.6.
Rabobank heeft [eiser] op 20 maart 2014 geregistreerd in het zogenoemde Incidentenregister en daarbij behorende Extern Verwijzingsregister.
2.7.
Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
Incident:een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
Incidentenregister:de gegevensverzameling(en) van de Deelnemer, waarin gegevens zijn vastgelegd voor het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident;
(…)
3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. Dit Incidentenregister is door de betreffende Deelnemer gemeld bij het CBP. Onder verantwoordelijkheid van de Deelnemer treedt Veiligheidszaken op als (sub)beheerder van het Incidentenregister.
(…)
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klacht wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Rabobank te gebieden de op [eiser] betrekking hebbende gegevens te verwijderen uit het externe gedeelte van het incidentenregister, zoals dat is te toetsen door de financiële instellingen die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken en de Vereniging van Financieringsinstellingen in Nederland, met onmiddellijke ingang na het in deze te wijzen vonnis;
II. deugdelijk en schriftelijk aan [eiser] te bevestigen dat de registratie in het externe verwijzingsregister ongedaan is gemaakt en de gegevens uit het externe verwijzingsregister zijn verwijderd;
III. te bepalen dat Rabobank voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder I en II bepaalde een dwangsom verbeurt van € 1.500,00 per dag of een gedeelte daarvan, tot een door de voorzieningenrechter te maximeren bedrag;
IV. Rabobank te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Rabobank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, wordt gevormd door het antwoord op de vraag of er gegronde redenen zijn om [eiser] te registreren in het Externe Verwijzingsregister, zoals Rabobank heeft gedaan.
4.2.
Omdat registratie op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet is toegestaan tenzij registratie noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een gerechtvaardigd belang van Rabobank, dient beoordeeld te worden of deze laatste een dergelijk belang heeft.
4.3.
Bij de boordeling of registratie in het externe register is toegestaan stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Er kan een gerechtvaardigd belang bestaan om een registratie als de onderhavige te doen. Het aanhouden van het bedoelde externe register en het daarin (doen) registeren van (rechts)personen wier gedragingen een bedreiging vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector, is – zoals de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is – door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) rechtmatig verklaard (Besluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens op basis van het gewijzigde Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI); z2013-00615). Indien registratie op onjuiste gronden of niet in overeenstemming met het PIFI plaatsvindt, is sprake van onrechtmatig handelen vanwege schending van het bepaalde in de Wbp en het protocol.
4.4.
Omdat registratie op grond van de Wbp niet is toegestaan tenzij, zoals in dit geval, registratie noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke, in dit geval Rabobank, dat prevaleert boven het recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, rust op Rabobank de stelplicht en de bewijslast van deze noodzakelijkheid. Daarom dient zij in het bestek van dit kort geding in voldoende mate aannemelijk te maken dat [eiser] zich op zodanige wijze heeft gedragen dat sprake is van een (mogelijke) bedreiging van de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van Rabobank, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector en dat daarom registratie in het EVR gerechtvaardigd is.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Rabobank in het bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] zich op een wijze heeft gedragen die een bedreiging vormde als in het PIFI bedoeld en die voor registratie is vereist.
4.6.
Waar zij aanvoert dat [eiser] geen overeenkomst van de verkoop van de auto, een kwitantie van de terugbetaling van de koopsom aan de kopers, een afschrift van de (mogelijk) op marktplaats.nl geplaatste advertentie en geen strafrechtelijke aangifte heeft overgelegd, lijkt Rabobank uit het oog te verliezen dat het niet aan [eiser] is om zijn onschuld aan te tonen, maar aan Rabobank om in voldoende mate aannemelijk te maken dat [eiser] zich op zodanige wijze heeft gedragen dat sprake is van een (mogelijke) bedreiging van de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van Rabobank, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector en dat daarom registratie in het EVR gerechtvaardigd is.
4.7.
Uit hetgeen Rabobank ter onderbouwing heeft aangevoerd valt op te maken dat [A] slachtoffer is geworden van “phishing”, waarbij haar telefonisch inlogcodes en zogenoemde signeercodes voor internetbankieren zijn ontfutseld door een zich als medewerker van Rabobank voordoende persoon. Deze codes zijn, zo moet worden aangenomen, gebruikt om de drie betalingen van in totaal € 74.998,20 vanaf de bankrekening van [A] te verrichten op de bankrekening van [eiser]. Uit niets blijkt van betrokkenheid van [eiser] bij dit “phishen”. De feiten en omstandigheden die Rabobank aanvoert hebben alle betrekking op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de betalingen vanaf de rekening van [A] hebben plaatsgevonden, maar zien niet op eventuele betrokkenheid van [eiser] bij genoemd “phishen”.
4.8.
Op vragen van de voorzieningenrechter heeft Rabobank niet verklaard waarom [eiser] het kenteken van de auto heeft laten overschrijven op naam van [B] ondanks het feit dat voor [eiser] op dat moment reeds duidelijk was dat het aan [eiser] betaalde bedrag van € 74.998,20 door Rabobank was geblokkeerd en daardoor niet ter beschikking stond van [eiser]. Immers, indien [eiser] betrokken zou zijn geweest bij frauduleuze handelingen, waaronder witwassen, zou voor hem op dat moment reeds duidelijk moeten zijn geweest dat de gelden niet beschikbaar zouden komen door de blokkade en diende overschrijving van het kenteken van de auto op naam van [B] geen enkel doel. De vermeende opzet van het plan om de gelden contant op te nemen – en daarmee wit te wassen – was tenslotte door de blokkade in het water gevallen.
4.9.
Verder weegt mee dat [eiser] in de verschillende telefoongesprekken tegen medewerkers van Rabobank mogelijkerwijs niet eenduidig of zelfs tegenstrijdig heeft verklaard, dit kan zoals [eiser] in dit verband aanvoert zeer wel te verklaren zijn door het feit dat [eiser] door de kopers van de auto en drie door deze kopers meegebrachte derden onder druk werd gezet tot “terugbetaling”, [eiser] zich onder die druk genoodzaakt zag tot contante “terugbetaling” en omdat voor [eiser] duidelijk werd dat hij mogelijkerwijs € 75.000,00 zou verliezen. Het gebrek aan eenduidigheid en mogelijke tegenstrijdigheid in verklaringen vormt daarom, anders dan Rabobank betoogt, onvoldoende grond om betrokkenheid van [eiser] bij frauduleuze handelingen aan te kunnen nemen.
4.10.
Naar het zich laat aanzien is [eiser] de enige in de hiervoor geschetste constellatie die verlies lijdt. De door Rabobank geblokkeerde bedragen zijn door haar terugbetaald aan [A] en Rabobank heeft geen schade geleden. [eiser] wel doordat hij uit eigen middelen en met geleend geld een bedrag van € 75.000,00 heeft terugbetaald aan (vermoedelijk) [B], waar hij – naar achteraf is gebleken – van deze laatste geen betaling van € 75.000,00 had ontvangen. Gelet op deze voor [eiser] verliesgevende gang van zaken valt zonder onderbouwing van de zijde van Rabobank, die ontbreekt, ook hierom niet in te zien dat [eiser] betrokken zou zijn geweest bij frauduleuze handelingen.
4.11.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] zich op zodanige wijze heeft gedragen dat sprake is van een (mogelijke) bedreiging van de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van Rabobank, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector en daarom sprake is van rechtmatige registratie van [eiser] in het externe register. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden toegewezen. Rabobank dient de gegevens van [eiser] te verwijderen uit het Extern Verwijzingsregister en daarvan bericht te doen aan [eiser].
4.12.
De gevorderde dwangsom, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen en beperkt als volgt.
4.13.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.195,19

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt Rabobank om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de gegevens die betrekking hebben op [eiser] te verwijderen uit het Extern Verwijzingsregister,
5.2.
gebiedt Rabobank om binnen twee werkdagen na verwijdering van de gegevens van [eiser] uit het Extern Verwijzingsregister, deugdelijk en schriftelijk aan [eiser] te bevestigen dat de registratie van [eiser] in dat register ongedaan is gemaakt en dat de gegevens die betrekking hebben op [eiser] uit het Extern Verwijzingsregister zijn verwijderd,
5.3.
veroordeelt Rabobank om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. en 5.2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.195,19,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065