ECLI:NL:RBMNE:2015:1703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
C/16/385601 / HA RK 15-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met betrekking tot getuigenverhoor

Op 17 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een wrakingszaak, waarin verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D.A. van Boom, een wrakingsverzoek indiende tegen de rechters mrs. A.C. Schroten, E.A.A. van Kalveen en G.V.M. Veldhoen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de meervoudige kamer die een beslissing had genomen in een strafzaak met parketnummer 16/702422-13. Verzoeker stelde dat de rechters een onjuist criterium hadden gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek om getuigen te horen, en dat de afwijzing van dit verzoek zodanig onbegrijpelijk was dat de schijn van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 3 maart 2015, waarbij de advocaat van verzoeker en de gewraakte rechters aanwezig waren. De rechtbank had eerder op 27 januari 2015 overwogen dat het horen van getuigen niet noodzakelijk was, maar verzoeker betwistte deze beslissing. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de beslissing van de rechtbank niet blijk gaf van gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat het niet aan hen was om de inhoudelijke beslissing van de rechtbank te toetsen, en dat de vraag of het juiste criterium was gehanteerd in hoger beroep aan de orde kon worden gesteld.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de rechtbank besloot dat de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/16/385601 / HA RK 15-20
beslissing van 17 maart 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Utrecht
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. R.D.A. van Boom,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 januari 2015;
- de schriftelijke reactie van mr. E.A.A. van Kalveen van 20 februari 2015;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 maart 2015.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 3 maart 2015 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is de advocaat van verzoeker verschenen. Voorts zijn verschenen mr. A.C. Schroten en mr. G.V.M. Veldhoen. Mr. Van Kalveen is met bericht van verhindering niet verschenen. Verzoeker zelf en de officier van justitie, mr. H.J. Starrenburg, zijn hoewel daartoe opgeroepen niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegens mrs. Schroten, Van Kalveen en Veldhoen als meervoudige kamer in de strafzaak met parketnummer 16/702422-13 ten aanzien van verzoeker.
2.2.
Verzoeker legt aan het verzoek tot wraking ten grondslag dat de meervoudige kamer een onjuist criterium heeft gehanteerd voor de beoordeling van het verzoek tot het horen van getuigen. Voorts stelt verzoeker dat ook als uitgegaan zou moeten worden van het door de rechtbank gehanteerde criterium, de afwijzing om de getuigen te horen zodanig onbegrijpelijk is, dat de schijn van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Ter terechtzitting heeft mr. Van Boom het wrakingsverzoek nader toegelicht. De informatie van de observanten in het dossier is belastend voor cliënt. Echter, de juistheid en betrouwbaarheid hiervan staat ter discussie. Op de zitting van 7 oktober 2014 heeft de rechtbank overwogen dat zij het noodzakelijk acht dat meer informatie wordt verstrekt over de gedane herkenningen tijdens de observaties. Destijds is geoordeeld dat (vooralsnog) kon worden volstaan met het opmaken van een proces-verbaal van bevindingen door de observanten. De rechtbank heeft een aantal concrete vragen geformuleerd die door de observatiemedewerkers moesten worden beantwoord. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt echter dat er observanten zijn die zich niets meer kunnen herinneren en dat anderen zich in algemene termen wel zaken kunnen herinneren, maar niet specifiek zijn over de herkenningen van cliënt. Er zijn zelfs observanten die weigeren antwoord te geven op de vraag waarop de herkenning van cliënt is gebaseerd. Het proces-verbaal van bevindingen geeft derhalve niet, althans onvoldoende antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen terwijl die informatie noodzakelijk werd gevonden door de rechtbank. Daarom heeft mr. Van Boom op de zitting van 27 januari 2015 verzocht om onder andere de observanten als getuigen te horen. Bij de beoordeling van dat verzoek heeft de rechtbank het noodzakelijkheidscriterium gehanteerd. Er had echter moeten worden getoetst aan het criterium van het verdedigingsbelang. Daarbij komt dat als de rechtbank het noodzakelijkheidscriterium juist had toegepast, het verzoek tot het horen van getuigen ook had moeten worden toegewezen. Deze afwijzing is daarom onjuist en onbegrijpelijk. Verzoeker vindt dat er geen sprake is van een eerlijk proces en kan om die reden niet anders dan concluderen dat de schijn van partijdigheid is gewekt.
Mr. Van Boom benadrukt dat de gegeven beslissing een eindbeslissing is. In het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2015 is weliswaar overwogen dat de rechtbank het horen van de observatiemedewerkers op dat moment niet noodzakelijk acht en dat de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting zal heropenen indien zij zich na het verhandelde ter zitting onvoldoende ingelicht acht en alsnog het gevraagde noodzakelijk vindt. Echter, de beslissing zoals deze er nu ligt, is definitief. Vanzelfsprekend dient de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting te heropenen indien zij zich onvoldoende ingelicht acht.
Tot slot voert mr. Van Boom ter terechtzitting nog aan dat de zittingscapaciteit, en dus de wens om te voorkomen dat de zaak zou moeten worden aangehouden, wellicht een factor is geweest bij de genomen beslissing.
2.3.
Mr. Van Kalveen stelt zich op het standpunt dat de beslissing geen blijk geeft van gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing tot het al dan niet horen van getuigen is een procesbeslissing die verzoeker zo nodig in hoger beroep bij het gerechtshof aan de orde kan stellen. Tot slot wordt erop gewezen dat de rechtbank heeft aangegeven dat de inhoudelijke behandeling nog niet was aangevangen en de rechtbank op dat moment het horen van getuigen niet noodzakelijk achtte.
2.4.
De verschenen gewraakte rechters hebben zich ter terechtzitting verweerd tegen het wrakingsverzoek. Dat verzoeker het oneens is met de beslissing is begrijpelijk. Echter, de beslissing is genomen aan de hand van juiste, inhoudelijke gronden. Dat hierover van mening kan verschillen staat vast. Dat maakt echter niet dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid of partijdigheid. Bovendien heeft de rechtbank bewust de mogelijkheid opengehouden dat op een later tijdstip in de procedure wel nader onderzoek noodzakelijk zou kunnen zijn. Hetgeen verzoeker aanvoert over de zittingscapaciteit wordt betwist.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel
6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is. De feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid.
3.3.
Verzoeker voert allereerst aan dat de rechtbank een onjuist criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek om getuigen te horen. Voorop dient te worden gesteld dat het niet aan de wrakingskamer is om een door de rechtbank gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen, ook niet indien een beslissing op het eerste oog onjuist zou kunnen worden geacht. Het is aan de hogere rechter voorbehouden om de inhoud en juistheid van de beslissing te toetsen. De vraag of de rechtbank bij de beoordeling van het getuigenverzoek het juiste criterium heeft gehanteerd, zal dus desgewenst in hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld. Op deze grond kan het wrakingsverzoek dan ook niet worden toegewezen.
3.4.
Daarnaast wordt aangevoerd dat de beslissing zo onbegrijpelijk is dat de schijn van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2015 blijkt dat de rechtbank heeft overwogen dat zij het horen van
de observatiemedewerkers met het oog op de volledigheid van het onderzoek op dit moment niet noodzakelijk acht, waarbij zij heeft verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad. De vrees voor vooringenomenheid is slechts objectief gerechtvaardigd als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dat dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Van deze omstandigheid is de wrakingskamer in het licht van de motivering van de rechtbank niet gebleken. Dat de motivering summier is, maakt dat niet anders. Derhalve kan het wrakingsverzoek op deze grond evenmin worden toegewezen.
Ten slotte bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling dat de rechtbank zich bij de beoordeling van het getuigenverzoek heeft laten leiden door de wens om de zaak inhoudelijk af te doen.
3.5.
Gelet op het zal het wrakingsverzoek worden afgewezen en als volgt worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mrs. A.C. Schroten, E.A.A. van Kalveen en G.V.M. Veldhoen af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan mr. R.D.A. van Boom, de gewraakte rechters, mr. H.J. Starrenburg, alsmede de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en
mr. K.J. Veenstra, leden van de wrakingskamer, bijgestaan or mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open