ECLI:NL:RBMNE:2015:1669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
16-659754-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot woningoverval met geweld, geen vrijwillige terugtred en volledige toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een poging tot woningoverval. De zittingen vonden plaats op 11 november 2014 en 24 februari 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. Nijhof. De rechtbank had eerder een voorlopig oordeel gegeven over de bewezenverklaring en de strafbaarheid van de verdachte, maar heropende het onderzoek om meer informatie te verkrijgen over de passende strafmaat. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd een persoon te beroven met geweld. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank beoordeelde het bewijs en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot woningoverval. De verdachte had bekend en de verdediging pleitte voor ontslag van rechtsvervolging op basis van vrijwillige terugtred, wat de rechtbank echter niet aannemelijk achtte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks de bevindingen van de Pro Justitia rapportage die wezen op zwakbegaafdheid en ADHD. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 365 dagen op, waarvan 296 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

De benadeelde partij, het slachtoffer van de poging tot woningoverval, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, die werd vastgesteld op € 2.024,66, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank besloot dat de verdachte zich moest houden aan de opgelegde voorwaarden en dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan op 24 februari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659754-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014 en 24 februari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis d.d. 25 november 2014 een (voorlopig) oordeel gegeven omtrent de bewezenverklaring, de strafbaarheid van het feit, de strafbaarheid van verdachte en de vordering van de benadeelde partij. Nu de rechtbank zich echter wat betreft het opleggen van een passende straf en/of maatregel onvoldoende voorgelicht achtte, heeft zij het onderzoek hiertoe heropend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen heeft geprobeerd met geweld een persoon te beroven en/of af te persen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie persisteert bij het door haar eerder ingenomen standpunt en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot een woningoverval en dat verdachte en de medeverdachten daarbij gebruik hebben gemaakt van een rol tape en een houten steel. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte en de medeverdachten gebruik hebben gemaakt van een mes.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verwijst naar het eerder door haar ingenomen standpunt, te weten dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hij uit zichzelf is weggerend en hem daardoor een beroep op vrijwillige terugtred toekomt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank voor zover zij dit feit bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte; [2]
- de aangifte door [slachtoffer]. [3]
De rechtbank bekrachtigt hiermee haar eerdere -voorlopige- oordeel en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte -kort gezegd- samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] bij zijn woning te overvallen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 augustus 2014 te Wijk bij Duurstede, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn gading en geld, toebehorende aan [slachtoffer]
tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
- voorzien van een rol tape en een houten steel naar de woning van die [slachtoffer] gegaan en die [slachtoffer] aldaar opgewacht totdat die [slachtoffer] zijn woning verliet (teneinde naar zijn werk te gaan) en
- die [slachtoffer] (nadat hij zijn woning had verlaten en de achterklep van de bij zijn woning geparkeerd staande auto had geopend) van achteren aangevallen en achterover getrokken waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht is gekomen en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag bovenop de buik van die [slachtoffer] gaan zitten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
poging tot diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Beroep op vrijwillige terugtred
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 11 november 2014 bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hij uit zichzelf is weggerend en hem daardoor een beroep op vrijwillige terugtred toekomt.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 24 februari 2015 verwezen naar dit op 11 november 2014 ingenomen standpunt en daar geen nieuwe argumenten aan toegevoegd.
De rechtbank bekrachtigt haar eerdere -voorlopige- oordeel, inhoudende dat verdachte geen beroep op vrijwillige terugtred toekomt, en overweegt hiertoe dat voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred bepalend is de vraag of deze het gevolg was van een spontane besluitvorming en niet plaatsvond onder invloed van uitwendige prikkels. Het gaat er om dat men uit eigen beweging niet verdergaat zonder dat omstandigheden buiten de dader zelf gelegen die beslissing in overwegende mate hebben bepaald. De beantwoording van de vraag of gedragingen van een verdachte zo’n vrijwillige terugtred opleveren hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Met de officier van justitie is de rechtbank voorlopig van oordeel dat verdachte geen beroep op vrijwillige terugtred toekomt. Verdachte is immers gaan rennen naar aanleiding van de omstandigheid dat de medeverdachte [medeverdachte] wegrende. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid, die de beslissing om weg te gaan in overwegende mate heeft bepaald, een omstandigheid buiten de dader zelf gelegen
.
Pro Justitia rapportageDe rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage betreffende verdachte, d.d. 17 februari 2015, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog. Uit de rapportage komt, zakelijk en kort weergegeven, onder meer het volgende naar voren als bevindingen en conclusies van de deskundige.
Verdachte functioneert op een zwakbegaafd intelligentieniveau en is gediagnosticeerd met ADHD en dyslexie. Er is tevens sprake van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, een aanpassingsstoornis met angst en zwakbegaafdheid. Voorts vallen afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidskenmerken op zonder dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM. Ten tijde van het tenlastegelegde was dit ook het geval, met uitzondering van de aanpassingsstoornis met angst, deze is pas later ontstaan. De deskundige schetst twee scenario’s: het scenario dat verdachte zelf schetst, te weten dat hij zich zou hebben laten overhalen en meeslepen door medeverdachten, en het scenario dat verdachte degene is die het plan heeft bedacht en een belangrijk aandeel heeft gehad bij een eerdere poging. De deskundige komt daarbij tot de conclusie dat verdachte in het eerste scenario (hooguit) licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en in het andere volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige over en maakt die tot de hare. De rechtbank acht het meest aannemelijke scenario dat verdachte en zijn mededader
gezamenlijkvan te voren het plan voor de beroving hebben gemaakt. De medeverdachte had een duidelijk motief, verdachte had de kennis met betrekking tot het beoogde slachtoffer. Over en weer kan sprake van beïnvloeding zijn geweest. Dat verdachte zich hierin volledig heeft laten meeslepen door de mededaders acht de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier ongeloofwaardig. De deskundige rapporteert dat verdachte zich voorafgaand aan het bewezen geachte wel degelijk bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen.
De rechtbank gaat voorbij aan beide door de deskundige geschetste scenario’s en beschouwt verdachte als volledig toerekeningsvatbaar. Wel zal de rechtbank de beschreven persoonskenmerken meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij haar vordering dat verdachte voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich moet melden en blijven melden bij Reclassering Nederland, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- mee moet werken aan diagnostiek en indien geïndiceerd training/behandeling bij De Waag Almere of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging herhaalt het eerder door haar ingenomen standpunt en is van mening dat mocht de rechtbank tot een veroordeling komen- bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden dient te worden met het geringe aandeel van verdachte en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verder is de verdediging van mening dat volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel en een werkstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen het toen 66-jarige slachtoffer bij diens woning met geweld geprobeerd te beroven. Verdachte en zijn beide mededaders hadden tevoren het plan voor de beroving gemaakt. Zij hebben aangever zeer vroeg in de ochtend op diens erf bij zijn vrijstaande en afgelegen woning opgewacht en hebben hem vervolgens van achteren aangevallen. Het betreft een geplande en laffe actie, waarbij de daders niet hebben stilgestaan bij de gevolgen van deze gebeurtenis voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige berovingen, al helemaal als dit op eigen terrein bij de woning gebeurt, langdurige psychische schade bij de slachtoffers aan kunnen richten en dat dergelijke feiten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten. Deze gebeurtenis heeft een grote impact gehad op het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer die ter terechtzitting van 11 november 2014 is voorgelezen. De rechtbank neemt dit verdachte te meer kwalijk nu het slachtoffer zijn voormalig werkgever betreft.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d. 5 november 2014, opgemaakt door [A]. Doordat verdachte zelf niet zou begrijpen en niet kan aangeven waarom hij tot het delict is gekomen, is het volgens de reclassering van belang -ook ter vermindering van het recidiverisico- dat verdachte inzicht krijgt in zijn handelen en adequaat kan omgaan met risicovolle contacten. Hiertoe adviseert de reclassering onder meer tot het opleggen van verplicht reclasseringstoezicht, inclusief een meldplicht, en een ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank gelet op voornoemde Pro Justitia rapportage, waaruit een beeld naar voren komt van een jongeman die ondanks zijn beperkingen -zwakbegaafde intelligentie, ADHD en dyslexie- op nagenoeg alle levensgebieden zonder problemen functioneert. Wat precies de onderliggende beweegredenen zijn geweest voor verdachtes handelen, wordt tijdens het onderzoek niet duidelijk. Hoewel het recidiverisico als laag wordt ingeschat, adviseert de deskundige gelet hierop evenwel tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf en een ambulante behandelverplichting bij de Waag als bijzondere voorwaarde als ‘stok achter de deur’.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Verschillende strafdoelen spelen bij de strafoplegging een rol.
Naast generale preventie wordt met een passende straf allereerst vergelding beoogd. Verdachte heeft reeds 69 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Uit het verhandelde ter zitting en ook het Pro Justitia rapport blijkt dat detentie voor verdachte, gelet op zijn pathologie, erg zwaar is geweest. De rechtbank acht hierbij oplegging van een werkstraf, voor de maximale wettelijke duur, passend en geboden.
Daarnaast speelt speciale preventie een rol: strafoplegging dient ertoe te leiden dat verdachte in de toekomst ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Indien verdachte wederom gedetineerd raakt zal de steun en het netwerk wat hij heeft weten op te bouwen mogelijk (gedeeltelijk) wegvallen. Met het oog op vermindering van het recidiverisico acht de rechtbank dit niet opportuun. Hierbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de grote impact die (de eventuele gevolgen van) deze strafrechtelijke procedure reeds op verdachte heeft gehad, zoals eveneens blijkt uit het psychologisch onderzoek. Een flinke voorwaardelijke straf wordt ter speciale preventie noodzakelijk geacht.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 296 dagen voorwaardelijk met oplegging van verplicht reclasseringstoezicht, inclusief een meldplicht, en een ambulante behandelverplichting bij De Waag als bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.216,66, in verband met door het tenlastegelegde geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 716,66 in verband met geleden materiële schade en € 1.500,- in verband met geleden immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de schade aan de buitenverlichting, aangezien niet blijkt dat dit een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde feit. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de benadeelde partij opgegeven schade aan de buitenverlichting en de kleding niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien dit geen rechtstreeks door verdachte veroorzaakte schade is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 2.024,66, te weten € 524,66 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. De rechtbank acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 9 augustus 2014.
De door de benadeelde partij opgegeven schade ten aanzien van de buitenverlichting, begroot op € 192,-, is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade van het bewezen geachte feit. Daarom is de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank bepalen dat voor zover het toegekende bedrag door één of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens eveneens hoofdelijk- de schadevergoedingsmaatregel opleggen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
296 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich na onherroepelijkheid van het vonnis binnen een werkdag meldt bij Reclassering Nederland op het adres De Meent 4 (8224 BR) te Lelystad. Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. mee moet werken aan diagnostiek en indien geïndiceerd aan training/behandeling bij De Waag Almere, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.024,66 (zegge: tweeduizendvierentwintig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij, € 2.024,66 (zegge: tweeduizendvierentwintig euro en zesenzestig cent) aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door vervangende hechtenis van 30 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2015.
Mr. G.D. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 09 augustus 2014 te Wijk bij Duurstede, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of
zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening weg te nemen goederen van hun/zijn geding en/of geld, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
en/of
hij op of omstreeks 09 augustus 2014 te Wijk bij Duurstede, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of
zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met
geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van goederen van hun/zijn
gading en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en / of zijn mededader(s),
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s)
- voorzien van een mes en/of (een rol) tape en/of een houten steel en/of naar
de woning van die [slachtoffer] gegaan en/of die [slachtoffer] aldaar opgewacht
totdat die [slachtoffer] zijn woning verliet (teneinde naar zijn werk te gaan)
en/of
- die [slachtoffer] (nadat hij zijn woning had verlaten en de achterklep van de
bij zijn woning geparkeerd staande auto had geopend) die [slachtoffer] (van
achteren) aangevallen en/of achterover getrokken waardoor die [slachtoffer] op
de grond terecht is gekomen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop (de buik van) die
[slachtoffer] gaan zitten en/of naar de arm(en) van die [slachtoffer] gegrepen
(teneinde die [slachtoffer] te kunnen overmeesteren),
zijnde de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet voltooid;
art 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. [nummer], bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 352). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 9 augustus 2014, pagina 24-28.