ECLI:NL:RBMNE:2015:1668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
16-659871-14 en 16-083900-13 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in appartementencomplex met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen, verminderd toerekeningsvatbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2014 opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement te Harmelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een ernstige verslavingsproblematiek en een psychotische stoornis, verminderd toerekeningsvatbaar is. De verdachte heeft tijdens de zittingen op 19 december 2014, 10 februari 2015 en 24 februari 2015 in persoon verklaard en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.J. Boven. De tenlastelegging hield in dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen in overweging genomen en heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 187 dagen, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de psychische problematiek van de verdachte en het advies van deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de gevaren van zijn handelen, maar dat zijn gedrag ook gerelateerd was aan zijn psychiatrische problemen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de omstandigheden in deze zaak niet opportuun waren voor een dergelijke beslissing. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van anderen en de verdachte zelf, met het oog op de noodzakelijke behandeling van zijn psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/659871-14 en 16/083900-13 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979]te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de PPC te Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014, 10 februari 2015 en 24 februari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, waaronder een vordering tot tenuitvoerlegging, en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement te Harmelen, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte; [2]
- de aangifte namens de benadeelde [benadeelde 1]; [3]
- de bevindingen met betrekking tot (onder meer) de aangetroffen schade; [4]
- de bevindingen waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen en personen. [5]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 september 2014 te Harmelen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (appartement gelegen in een appartementencomplex) gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vlam van een aansteker in aanraking gebracht met een of meer rollen WC-papier, ten gevolge waarvan een matras en raamkozijnen van die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van die andere woningen gelegen in dat
appartementencomplex, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportages betreffende verdachte, d.d. 17 november 2014, opgemaakt door G.T. Gerssen, psychiater, en d.d. 19 november 2014, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog. De rapporten vermelden -kort samengevat- dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten ernstige verslavingsproblematiek, een psychotische stoornis en antisociale persoonlijkheidskenmerken. Enerzijds is verdachtes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde gerelateerd aan zijn psychiatrische problematiek inclusief verslavingsproblemen. Anderzijds was verdachte zich nog wel bewust van de gevaren die deze brandstichting met zich mee bracht. Beide deskundigen adviseren om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 187 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd, met oplegging van de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman merkt hierbij op dat de verdediging het van belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk wordt opgenomen voor klinische behandeling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn eigen woning. Het appartementencomplex, waarvan het appartement van verdachte deel uitmaakt, was ten tijde van de brand bewoond. Door het handelen van verdachte is aldus een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Ook is aan het appartement dat door verdachte werd gehuurd, en de inboedel grote schade toegebracht. Brandstichting dient als een zeer ernstig strafbaar feit gekwalificeerd te worden. Het veroorzaakt maatschappelijke onrust en kan leiden tot psychische, emotionele en ook financiële schade bij slachtoffers daarvan. De rechtbank rekent dit verdachte, zij het in mindere mate, aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2014, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder is veroordeeld, echter niet voor brandstichting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde Pro Justitia rapportages, waaruit blijkt dat het gebruik van drugs en zijn sombere stemming met psychotische belevingen verdachte heeft beïnvloed bij het stichten van de brand. Mede gelet op de psychische problematiek van verdachte wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Er is weinig sprake van beschermende factoren en verdachte blijkt onvoldoende in staat om zijn leven een pro-sociale wending te geven zonder hulp van anderen. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau, bij voorkeur in een forensische psychiatrische afdeling, een intensieve zorg afdeling of een gesloten dubbeldiagnose afdeling binnen een stringent juridisch kader. Met name gelet op mislukte behandelpogingen in het verleden en de ernst van het onderhavige delict wordt geadviseerd tot oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende maatregelenrapport van GGZ Novadic-Kentron d.d. 8 februari 2015, met een aanvulling d.d. 23 februari 2015, opgemaakt door M. de Vos. Bij onvoldoende behandeling van de psychiatrische problematiek en de verslaving van verdachte, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Ter bevordering van de kans van slagen van de op te leggen voorwaarden acht ook de reclassering strenge beveiliging noodzakelijk en adviseert tot oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank acht, gelet op met name de risico’s en gevolgen die brandstichting met (kunnen) zich meebrengen, het opleggen van een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 187 dagen passend en geboden. Ter vermindering van het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat verdachte
aansluitendop de huidige detentie klinisch behandeld en begeleid dient te worden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de brandstichting een roep om hulp was en hij heeft zich bereid verklaard tot nakoming van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Blijkens het reclasseringsrapport heeft reeds een intake bij FVK Basalt Victas plaatsgevonden en verdachte kan per datum vonnis worden opgenomen. Gelet op bovenstaande deskundigenadviezen acht de rechtbank een (meer) dwingend kader noodzakelijk en hiertoe een terbeschikkingstelling met -in de beslissing nader uitgewerkte- voorwaarden passend. Oplegging van dwangverpleging wordt thans niet nodig geacht. De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden stelt, te weten:
  • bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld;
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Voor het geval de voorwaarden worden overtreden en alsnog dwangverpleging wordt bevolen, overweegt de rechtbank reeds nu het volgende:
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 september 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16/083900-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 oktober 2013 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uur, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 40 uur niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie en de verdediging hebben ter terechtzitting respectievelijk gevorderd en verzocht tot afwijzing van de vordering.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet echter op de opgelegde straf en maatregel in de onderhavige strafzaak en het standpunt van de officier van justitie en van de verdediging hieromtrent, acht de rechtbank tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf op dit moment niet opportuun. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie dan ook af.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 38, 38a en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
187 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
  • dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • dat verdachte moet zich melden, zo frequent en zolang de reclassering dan wel Novadic-Kentron reclassering (of soortgelijke instantie) dit noodzakelijke acht;
  • dat verdachte zich zal laten opnemen, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, in
  • dat verdachte zich zal laten opnemen, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, in (Forensische) psychiatrie ambulant wonen en/of RIBW of een soortgelijke instelling. Verdachte dient medewerking te verlenen aan gesprekken met begeleiding van deze instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ en reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • dat verdachte geen drugs(gerelateerde), verdovende middelen en alcohol zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urineonderzoek, blaascontroles en een eventueel ander controlemiddel zoals bijvoorbeeld bloedonderzoek, indien nodig;
  • dat verdachte de volgende bijkomende voorwaarden naleeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht:
Verklaart de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar, op grond van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verstrektaan
GGZ Reclassering Novadic-Kentron de opdrachtom aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden, als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Stafrecht.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/083900-13.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2015.
Mr. G.D. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 september 2014 te Harmelen, gemeente Woerden,, althans
in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in
een woning (appartement gelegen in een appartementencomplex) gelegen aan de
[adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vlam (van een
aansteker) in aanraking gebracht met een of meer rollen WC-papier, in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer rollen
WC-papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een
matras en/of (een deel van) een of meer raamkozijnen van die woning geheel of
gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl
daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel van die woning en/of
de andere woningen gelegen in dat appartementencomplex en/of de inboedel van
die anderen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of
levensgevaar voor de bewoners van die andere woningen gelegen in dat
appartementencomplex, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0971-2014-245441 (A/B/C), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 85). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 september 2014, pagina 70 en 71, en het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 10 februari 2015, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [A] namens de benadeelde [benadeelde 1] d.d. 4 september 2014, pagina 40 en 41.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [C]d.d. 4 september 2014, pagina 45.
5.Het proces-verbaal Gevaarzetting brand van verbalisant[B] d.d. 29 september 2014, pagina 85.