AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Poging tot doodslag en mishandeling door verdachte op ex-vriendin en moeder
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn ex-vriendin en mishandeling van zijn moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de poging tot doodslag, maar niet aan de primair tenlastegelegde moord. De verdachte had op 28 augustus 2014 zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], meerdere malen met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en een gescheurde lever. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard en de ernst van de verwondingen. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade.
Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn moeder, [slachtoffer 2], die op 7 januari 2014 door hem bij de keel was gegrepen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig en vond voldoende bewijs voor de mishandeling. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar, waarbij werd opgemerkt dat intramurale behandeling noodzakelijk was, maar dat de verdachte weigerde mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoek, wat de mogelijkheden voor behandeling beperkte. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en vond een forse gevangenisstraf noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij.
Voetnoten
1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, onder nummer PL0900- 2014237687 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste doornummering (pagina 1 tot en met 165). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1], pag. 34 en 35.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, met bijlagen, pagina 83 en 84.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een schrijven van het UMC Utrecht d.d. 11 september 2014 betreffende [slachtoffer 1], pagina 156 en 157.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring van het UMC Utrecht d.d. 1 september 2014 betreffende [slachtoffer 1], pagina 67.
6.Proces-verbaal van bevindingen pagina 23 en 24.
7.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, onder nummer PL078C-2014003023 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste doornummering (pagina 1 tot en met 22). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], pagina 13.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
10.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 27 februari 2015.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige M. [getuige], pagina 15.