ECLI:NL:RBMNE:2015:1554

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
3739566 AE VERZ 15-2 AP/1183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na aanvraag ontslagvergunning en opzegging door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tussen [verzoeker] en [A] Automobielbedrijf B.V. [verzoeker], die sinds 1980 in dienst was bij NAB, verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Dit verzoek volgde op de mededeling van NAB dat het bedrijf zou sluiten en de aanvraag voor een ontslagvergunning bij het UWV. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot ontbinding is ingediend voordat de ontslagvergunning was verleend en voordat de arbeidsovereenkomst was opgezegd. De rechter heeft alle omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de situatie ten tijde van de mondelinge behandeling. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig waren veranderd dat de arbeidsovereenkomst eerder dan de opzegdatum van 1 mei 2015 moest eindigen. De rechter heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen en [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van NAB, die zijn begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde. De uitspraak benadrukt het belang van de timing van de aanvraag voor de ontslagvergunning en de opzegging van de arbeidsovereenkomst in relatie tot het ontbindingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3739566 AE VERZ 15-2 AP/1183
Beschikking van 10 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B. Cornelissen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
[A] Automobielbedrijf B.V.,
gevestigd te Bunschoten-Spakenburg,
verder ook te noemen NAB,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. N.B.P. Arets.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de pleitnota van verzoeker
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op [1964], is op 1 september 1980 in dienst van (de rechtsvoorganger van) NAB getreden. Het dienstverband is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 2.856,00 per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.
Op 26 november 2014 heeft de directeur van NAB, de heer [X], het personeel medegedeeld dat NAB voornemens was om het bedrijf te gaan sluiten en zij het UWV inmiddels had verzocht om toestemming te geven voor het ontslag van het voltallige personeel. [verzoeker] heeft verweer gevoerd in de procedure bij het UWV. Op 6 januari 2015 heeft [verzoeker] onderhavig ontbindingsverzoek ingediend. Op 12 januari 2015 heeft het UWV de ontslagvergunning afgegeven. Bij brief van 21 januari 2015 heeft NAB het dienstverband tegen 1 mei 2015 opgezegd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van veranderingen in de omstandigheden. Hij legt aan het verzoek ten grondslag dat de verhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat de arbeidsovereenkomst eerder dient te eindigen dan 15 mei 2015, de dag waartegen de arbeidsovereenkomst is opgezegd. Hij verzoekt de kantonrechter geen rekening te houden met het feit dat 6 dagen na de indiening van het verzoekschrift tot ontbinding een ontslagvergunning is afgegeven door het UWV, en het feit dat de arbeidsovereenkomst thans is opgezegd tegen 1 mei 2015. Het verschil met de uitspraak van de Hoge Raad van 11 december 2009 ([naam] Elektra, LJN BJ9069) is dat dit ontbindingsverzoek is ingediend voordat de ontslagvergunning is afgegeven en de arbeidsovereenkomst is opgezegd, terwijl in die zaak de vergunning al was verkregen en ook al was opgezegd.
3.2.
NAB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In [naam] Elektra wordt het criterium bevestigd dat voor toewijsbaarheid van een ontbindingsverzoek dat gegrond is op veranderingen in de omstandigheden bepalend is of er sprake is van zodanige veranderingen, dat de overeenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstop hoort te eindigen dan waartegen is opgezegd. Volgens haar zijn er door [verzoeker] geen feiten en omstandigheden gesteld die zodanige veranderingen in de omstandigheden impliceren die een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen dan met ingang van 1 mei 2015. NAB concludeert tot afwijzing van het verzoek.
Op de inhoud van de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het ontbindingsverzoek is ingediend tijdens de UWV-procedure en verwijst (mede) naar hetgeen in de UWV-procedure aan de orde is gesteld. De ontslagvergunning is 6 dagen na de indiening van het ontbindingsverzoek verleend. Ten tijde van de mondelinge behandeling was de arbeidsovereenkomst reeds opgezegd. Dat nog geen ontslagvergunning door het UWV was verleend op het moment dat het ontbindingsverzoek in de onderhavige zaak is ingediend brengt niet mee dat de norm die gesteld is [naam] Elektra in deze kwestie niet van toepassing is te achten. De kantonrechter dient immers acht te slaan op alle omstandigheden van het geval ten tijde van de mondelinge behandeling, waaronder dus ook omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de indiening van het ontbindingsverzoek. Bepalend in deze zaak is derhalve of sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip behoort te eindigen dan waartegen is opgezegd, te weten 1 mei 2015.
4.2.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat sprake is van een verstoring van de arbeidsrelatie tussen partijen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] desgevraagd aangegeven nog steeds aan het werk te zijn bij NAB. Hij heeft niet gevraagd om een vrijstelling van werkzaamheden. Hij heeft daarnaast verklaard dat steeds meer klanten weg blijven, omdat onduidelijkheid bestaat over de sluitingsdatum, er via de website geen afspraken meer gemaakt kunnen worden en duidelijk is dat de garage een
“aflopende zaak”is. De garage
“sukkelt door”en overleg met NAB vindt eigenlijk niet meer plaats omdat de sluiting al een feit is en [verzoeker] het gevoel heeft niet meer te “willen trekken aan een dood paard”. [verzoeker] voelt zich - kort samengevat - oneerlijk behandeld door de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
Hoewel de kantonrechter wel wil aannemen dat de hiervoor bedoelde met de sluiting van de garage samenhangende sfeer op het werk op zichzelf vervelend is, is dit onvoldoende aanleiding om te kunnen concluderen dat sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip behoort te eindigen dan 1 mei 2015. Voor zover [verzoeker] meent dat de wijze waarop de arbeidsovereenkomst geëindigd is kennelijk onredelijk is, zal hij zich daarvoor op de voet van artikel 7:681 BW aangewezen procedure tot de kantonrechter moeten wenden. De stellingen en verweren met betrekking tot de wijze van de beëindiging behoeven daarom in deze beschikking geen verdere bespreking.
4.4.
De conclusie op grond van het voorgaande is dan ook dat de verzochte ontbinding zal worden afgewezen.
4.5.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van NAB begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van NAB tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.