ECLI:NL:RBMNE:2015:147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
382407/ HA RK 14-280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in omgangsregeling en ondertoezichtstelling

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft verzoeker op 10 december 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.A.T. van Rens, die betrokken was bij de behandeling van een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling en verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn kinderen. Verzoeker stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn kinderen ter zitting te horen en dat de rechter hem onvoldoende ruimte gaf om zijn verhaal te doen. De wrakingskamer, bestaande uit mr. G. Perrick, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.J. Slootweg, heeft het wrakingsverzoek op 16 december 2014 afgewezen.

De behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 19 december 2014, waarbij verzoeker aanwezig was, maar mr. A.A.T. van Rens niet. De rechter verdedigde zijn beslissing om de kinderen niet ter zitting te horen, met het argument dat dit niet in het belang van de kinderen was en dat verzoeker in hoger beroep had kunnen klagen over de eerdere beslissing. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om de kinderen niet te horen een procesbeslissing was en dat onvrede over deze beslissing op zichzelf onvoldoende grond voor wraking opleverde.

De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die duidden op partijdigheid van de rechter. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank niet in behandeling zouden worden genomen, aangezien dit als misbruik van bevoegdheid werd beschouwd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 december 2014.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 382407/ HA RK 14-280
nadere schriftelijke uitwerking d.d. 9 januari 2015 van de beslissing van 19 december 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker],
wonend te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 december 2014
- het wrakingsverzoek van 5 december 2014
- het schriftelijke verweer van 8 december 2014 van mr. A.A.T. van Rens
1.2.
De behandeling van het wrakingsverzoek is aangevangen op 10 december 2014. Verzoeker heeft ter zitting van 10 december 2014 de wrakingskamer, bestaande uit mr. G. Perrick, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.J. Slootweg, gewraakt. Bij beslissing van 16 december 2014 is voornoemd wrakingsverzoek afgewezen.
1.3.
Op 19 december 2014 is het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rens behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Mr. A.A.T. van Rens is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.A.T. van Rens als rechter (hierna te noemen: de rechter) in de behandeling van het door Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht ingediende verzoek tot wijziging van de omgangsregeling en van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2], de dochters van verzoeker en mevrouw [A], geregistreerd onder zaaknummer C/16/377764/ JE RK 14/2212 en C/16/380169/JE RK 14-2480.
2.2.
Verzoeker heeft objectieve partijdigheid aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Hij voert aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn kinderen ter zitting te horen. Evenmin heeft de rechter hem voldoende ruimte gegeven om zijn verhaal naar voren te brengen. Ter gelenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijk verweer het navolgende naar voren gebracht. De beslissing om het verzoek van verzoeker af te wijzen om de kinderen ter zitting in het bijzijn van partijen te horen is van processuele aard. Verzoeker had in hoger beroep over deze beslissing kunnen klagen. Daarnaast was het niet in het belang van de kinderen dat zij ter zitting zouden komen om door verzoeker in aanwezigheid van alle betrokkenen ondervraagd te worden. Dat zou erg belastend zijn voor de kinderen en is ook niet gebruikelijk. De kinderen zijn ook geen partij in deze zaken. Voorafgaand aan de zitting zijn de kinderen door een kinderrechter gehoord, zoals gebruikelijk is. In artikel 809 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is ook geregeld dat kinderen apart worden gehoord.
De rechter heeft voorts aangevoerd dat verzoeker tijdens de zitting aan heeft gegeven veel ruimte nodig te hebben om zijn verhaal te doen. Verzoeker is toen medegedeeld, gelet op het feit dat er ook nog andere zaken behandeld moesten worden, dat daar wellicht grenzen aan gesteld zouden worden. De rechter deelt mee dat hij nog geen concrete beperkingen had gesteld.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in
artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een
zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het
wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in
samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke
instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of
omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden
aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter
uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich
uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor
het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat
de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld niet is gebleken. De beslissing van de rechter om de kinderen van verzoeker niet ter zitting te horen betreft een procesbeslissing die een rechter mag nemen. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken.
4.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de rechter vanuit het oogpunt van een ordelijk verloop van de zitting de bevoegdheid heeft om grenzen te stellen aan de spreektijd van de ter zitting aanwezige procespartijen. Een dergelijke tijdsbegrenzing geeft geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid, tenzij de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Dat verzoeker door de rechter in de onderhavige zaak daadwerkelijk is beperkt in de tijd die hij nodig had om zijn verhaal te doen is niet vast komen te staan. Van een begrenzing van de spreektijd van verzoeker waaruit een dergelijk zwaarwegende aanwijzing volgt is aldus geen sprake.
4.5.
Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het wrakingsverzoek afwijzen.
4.6.
De rechtbank overweegt dat verzoeker door het bij herhaling indienen van wrakings-verzoeken de voortgang van de hoofdzaak belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsverzoeken wijzen erop dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Daarom zal de rechtbank thans reeds bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank belast met de behandeling van de zaken bekend onder de nummers C/16/377764/ JE RK 14/2212 en C/16/380169/JE RK 14-2480 niet in behandeling zullen worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit te worden beschouwd als misbruik van bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. A.A.T. van Rens af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker en mr. A.A.T van Rens, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank.
5.3
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van leden van de rechtbank belast met de behandeling van de zaken met de nummers C/16/377764 / JE RK 14/2212 en C/16/380169 / JE RK 14-2480 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en mr. A. van Holten, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam,
griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.