Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
Rechtbank Midden-Nederland
Op 30 januari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 16/701475-13. De zaak betreft een ontnemingsvordering die door de officier van justitie was ingediend op 18 december 2014. De vordering strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 77.650,14, en de verplichting voor de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen. De verdachte was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde witwassen, wat de basis vormde voor de ontnemingsvordering.
Tijdens de zitting op 16 januari 2015 is het onderzoek naar de vordering gevoerd. De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat, nu de verdachte was vrijgesproken van het witwassen, er geen grondslag was voor de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.