In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die het gezag uitoefende over haar jongere zoon. De verdachte had niet voldaan aan de verplichting om haar zoon in te schrijven op een school, zoals vereist door de Leerplichtwet 1969. De verdachte voerde aan dat zij en haar partner bedenkingen hadden tegen de richting van het onderwijs op de beschikbare scholen in de omgeving, en dat zij daarom een beroep op vrijstelling van de leerplicht had gedaan. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat een geldig beroep op vrijstelling wegens richtingsbezwaren niet mogelijk was, omdat de wet bepaalt dat ouders die hun kind eerder op een school hebben ingeschreven, niet meer voor vrijstelling in aanmerking komen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verdachte haar zoon thuisonderwijs gaf, maar dit kon niet leiden tot een ander oordeel, aangezien de strikte formulering van de wet geen ruimte biedt om de kwaliteit van het onderwijs in de beoordeling te betrekken. De verdachte werd schuldig bevonden aan het overtreden van de Leerplichtwet en kreeg een geldboete van 250 euro, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Leerplichtwet 1969.