2.2.De rechtbank leidt verder uit het wrakingsverzoek af dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat ten aanzien van mrs. Van Holten, Van Lieshout en Gerritse alsmede alle andere rechters van de rechtbank Midden-Nederland die hun plaats in zouden nemen, de vrees van partijdigheid is ontstaan doordat:
( a) de rechters van de wrakingskamer van 2 december 2014 over het verkeerde wrakings-verzoek wilden beslissen;
( b) aan de gemachtigde van verzoeker geen volledige inzage in het dossier is geboden;
( c) de gemachtigde van verzoeker te weinig tijd is gegund om op gelijkwaardige wijze aan de behandeling van het wrakingsverzoek deel te nemen;
( d) de gewraakte rechters van 2 december 2014 niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 14 januari 2015 aanwezig konden zijn, terwijl verzoeker dat wel wilde. Dit is door de wrakingskamer op 14 januari 2015 geaccepteerd, waardoor niet is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor;
( e) de rechterlijke onafhankelijkheid bij de rechtbank Midden-Nederland niet is gegarandeerd, aangezien de wrakingskamer van 14 januari 2015 onder voorbehoud van wijzigingen is samengesteld;
( f) geen rekening is gehouden met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM), artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (verder: IVBPR) en artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv); en
( g) de verzoeker geen mogelijkheid heeft gekregen een conclusie van antwoord te nemen in de kantonprocedure, zonder dat hij van dat recht heeft afgezien.
Ten aanzien van mr. Van Lieshout heeft verzoeker zich blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek nog op het standpunt gesteld dat de schijn van partijdigheid is ontstaan doordat:
( h) mr. Van Lieshout als wrakingsrechter betrokken is geweest bij een eerder wrakingsverzoek in de kantonprocedure tussen SSH en verzoeker.