ECLI:NL:RBMNE:2015:1365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
384566 / HA RK 15-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met verzoeker en Stichting Studenten Huisvesting

Op 3 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door A.C.M. Hopmans, had eerder wrakingsverzoeken ingediend tegen kantonrechter mr. P. Krepel en later tegen de rechters van de wrakingskamer, waaronder mr. L.E. Verschoor-Bergsma, mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard. De wrakingsverzoeken waren gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechters, voortkomend uit eerdere ervaringen van verzoeker met de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor wraking voornamelijk procedureel van aard waren en niet voldoende onderbouwd om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank verklaarde het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond en bepaalde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank niet in behandeling zullen worden genomen, gezien het misbruik van de wrakingsprocedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer: 384566 / HA RK 15-10
beslissing van 3 maart 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken op het verzoek tot wraking door:
[verzoeker](verder: verzoeker),
wonende te [woonplaats],
met als gemachtigde: de heer A.C.M. Hopmans.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 31 juli 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. P. Krepel in de procedure tussen de Stichting Studenten Huisvesting (verder: SSH) en verzoeker. Dat verzoek is bij beslissing van de wrakingskamer op 5 september 2014 ongegrond verklaard. De kantonzaak is geregistreerd onder rolnummer 3195753 UC EXPL 14-10418. De wrakingszaak is geregistreerd onder zaaknummer 374449 / HA RK 14-179.
1.2.
Op 29 oktober 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een nieuw wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. Krepel in de procedure tussen de SSH en verzoeker met rolnummer 3195753 UC EXPL 14-10418. De behandeling van dat wrakingsverzoek stond aanvankelijk gepland voor de zitting van de wrakingskamer van
21 november 2014, maar is op verzoek van de gemachtigde van verzoeker verzet en vervolgens gepland op de zitting van 2 december 2014. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer 379976 / HA RK 14-249.
1.3.
Per brief van 1 december 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een conditioneel wrakingsverzoek ingediend jegens de rechters van de wrakingskamer van
2 december 2014, te weten mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter en mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard als leden. Per e-mailbericht van 2 december 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker een onconditioneel wrakingsverzoek ingediend jegens deze wrakingsrechters. De betreffende rechters hebben niet in het wrakingsverzoek berust.
Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer 382083 / HA RK 14-271.
1.4.
De behandeling van het wrakingsverzoek tegen mrs. Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard stond gepland voor de zitting van de wrakingskamer op
14 januari 2015. Nadat de gemachtigde van verzoeker op 14 januari 2015 de zittingszaal betrad heeft hij een schriftelijk verzoek tot wraking van de tweede wrakingskamer ingediend. Dit verzoek betrof mr. A. van Holten als voorzitter van de wrakingskamer en mrs. S.M. van Lieshout en H.A. Gerritse als leden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
De betreffende rechters hebben niet in het wrakingsverzoek berust. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer 384566 / HA RK 15-10.
1.5.
De uitspraak op het wrakingsverzoek van de leden van de wrakingskamer van
14 januari 2015 is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Verzoeker eist dat een wrakingskamer bestaande uit wrakingsrechters van buiten de rechtbank Midden-Nederland over het verzoek tot wraking beslist. Verzoeker eist dit op basis van hetgeen hij tot nu toe allemaal heeft meegemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland.
2.2.
De rechtbank leidt verder uit het wrakingsverzoek af dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat ten aanzien van mrs. Van Holten, Van Lieshout en Gerritse alsmede alle andere rechters van de rechtbank Midden-Nederland die hun plaats in zouden nemen, de vrees van partijdigheid is ontstaan doordat:
( a) de rechters van de wrakingskamer van 2 december 2014 over het verkeerde wrakings-verzoek wilden beslissen;
( b) aan de gemachtigde van verzoeker geen volledige inzage in het dossier is geboden;
( c) de gemachtigde van verzoeker te weinig tijd is gegund om op gelijkwaardige wijze aan de behandeling van het wrakingsverzoek deel te nemen;
( d) de gewraakte rechters van 2 december 2014 niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 14 januari 2015 aanwezig konden zijn, terwijl verzoeker dat wel wilde. Dit is door de wrakingskamer op 14 januari 2015 geaccepteerd, waardoor niet is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor;
( e) de rechterlijke onafhankelijkheid bij de rechtbank Midden-Nederland niet is gegarandeerd, aangezien de wrakingskamer van 14 januari 2015 onder voorbehoud van wijzigingen is samengesteld;
( f) geen rekening is gehouden met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM), artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (verder: IVBPR) en artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv); en
( g) de verzoeker geen mogelijkheid heeft gekregen een conclusie van antwoord te nemen in de kantonprocedure, zonder dat hij van dat recht heeft afgezien.
Ten aanzien van mr. Van Lieshout heeft verzoeker zich blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek nog op het standpunt gesteld dat de schijn van partijdigheid is ontstaan doordat:
( h) mr. Van Lieshout als wrakingsrechter betrokken is geweest bij een eerder wrakingsverzoek in de kantonprocedure tussen SSH en verzoeker.
2.3.
De gewraakte rechters hebben zich blijkens de schriftelijke reactie van 14 januari 2015 op het standpunt gesteld dat de door verzoeker genoemde gronden aspecten van processuele aard betreffen, waaruit op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat bij de leden van de wrakingskamer sprake is van enige vorm van partijdigheid.
De wrakingskamer beschikte voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling over het juiste wrakingsverzoek. Van onvolkomenheden in het dossier of in de wijze van kennisname daarvan door verzoeker of diens gemachtigde is niet gebleken.
Tot slot rechtvaardigt het enkele feit dat mr. Van Lieshout deel heeft uitgemaakt van een wrakingskamer die een beslissing heeft genomen op een eerder wrakingsverzoek door verzoeker evenmin de conclusie dat sprake is van partijdigheid.

3.De beoordeling

3.1.
Uitgangspunt bij de behandeling van wrakingsverzoeken door de rechtbank Midden-Nederland is dat het verzoek wordt beoordeeld door een vaste wrakingskamer samengesteld uit rechters van het eigen gerecht. Dit is in overeenstemming met het landelijk wrakingsprotocol.
3.2.
In zeer bijzondere gevallen kan besloten worden tot het formeren van een wrakingskamer die bestaat uit rechters uit een ander arrondissement dan dat van de rechtbank Midden-Nederland. Van een zodanige bijzondere omstandigheid is echter niet gebleken. De enkele stelling van verzoeker dat hij tot nu toe het nodige heeft meegemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland is daarvoor onvoldoende reden.
3.3.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
In het tweede lid van artikel 39 Rv is bepaald dat de verzoeker en de rechter van wie de wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd verzoekers de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan zij menen dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
3.6.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding om - in afwijking van het in artikel 39 lid 2 Rv neergelegde uitgangspunt - uitspraak te doen over het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld.
3.7.
Voor dit afwijken vindt de rechtbank allereerst steun in de omstandigheid dat het wrakingsverzoek zich blijkens de inhoud niet beperkt tot de gewraakte rechters Van Holten, Van Lieshout en Gerritse voornoemd, maar ook ziet op alle andere rechters van de rechtbank Midden-Nederland die hun plaats zouden innemen. De wraking van een heel college (alle rechters van een gerecht) is blijkens vaste jurisprudentie en het Wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland niet mogelijk, zodat het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk is.
3.8.
Bovendien is het verzoek kennelijk niet ontvankelijk voor zover het zich richt tegen de rechters van de wrakingskamer van 2 december 2014, zie bovengenoemd punt 2.2 onder (a). Deze rechters (Verschoor-Bergsma, Slootweg en Van den Boogaard) maakten immers geen deel uit van de wrakingskamer van 14 januari 2015, ten aanzien van welke rechters het onderhavige wrakingsverzoek is ingediend.
3.9.
Voor het afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 2 Rv vindt de rechtbank voorts steun in artikel 4, tweede lid en onder a van het Wrakingsprotocol van de Hoge Raad. Hierin is bepaald dat de wrakingskamer een verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting
aanstonds kan afwijzen of niet-ontvankelijk verklaren, indien dat verzoek kennelijk ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet en overweegt daartoe als volgt.
3.10.
De in het schriftelijke wrakingsverzoek opgenomen gronden voor de wraking van de rechters Van Holten, Van Lieshout en Gerritse (zoals hierboven uiteengezet onder punten 2.2 (b), (c), (d) en (e) hebben allen betrekking op procedurele aspecten van de wrakingsprocedure. De opgenomen gronden zien daarmee niet op feiten of omstandigheden die de gewraakte rechters zelf betreffen en grond op kunnen leveren voor twijfel aan hun onpartijdigheid.
Verder geldt volgens vaste jurisprudentie dat beslissingen van procedurele aard binnen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van een rechter vallen en geen grond opleveren voor twijfel aan diens onpartijdigheid, tenzij een beslissing zo onbegrijpelijk is dat die een ernstige aanwijzing oplevert voor partijdigheid van die rechter.
Dat de gewraakte rechters in het onderhavige geval dergelijke (onbegrijpelijke) beslissingen hebben genomen is niet (gemotiveerd) aangevoerd en ook overigens niet gebleken. Het verzoek is ten aanzien van de punten 2.2 (b), (c), (d) en (e) dan ook kennelijk ongegrond.
3.11.
Ten aanzien van punt 2.2 (b) overweegt de rechtbank meer specifiek nog dat de gewraakte rechters geen bemoeienis hebben gehad met de inzage door (de gemachtigde van) verzoeker in het dossier. De vraag of die inzage volledig is geweest kan daarmee buiten beschouwing blijven.
3.12.
Wat betreft punt 2.2 (c) geldt dat het in beginsel niet aan de wrakingskamer is een termijn te stellen voor de reactie van een gewraakte rechter. Het betreft een procedurele kwestie waarin wordt voorzien door de wet (die geen termijn stelt) en het Wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland (waarin evenmin een termijn wordt gesteld).
3.13.
Hetgeen onder overweging 3.12. is uiteengezet geldt mutatis mutandis voor de aanwezigheid van een gewraakte rechter bij de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer (punt 2.2 (d). Hierbij geldt dat een gewraakte rechter wel in de gelegenheid gesteld dient te worden om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling, maar dat op hem daartoe geen verplichting rust.
3.14.
Voor wat betreft punt 2.2 (e) geldt dat het wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland de uitgangspunten bevat met betrekking tot het samenstellen van een wrakingskamer.
Uit de gevoerde correspondentie tussen het wrakingsbureau en verzoeker noch uit andere feiten en omstandigheden is gebleken dat van deze uitgangspunten is afgeweken. Zo is per e-mail van 5 januari 2015 door het wrakingsbureau desgevraagd aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat de wrakingskamer van 14 januari 2015 onder voorbehoud van wijzigingen zal bestaan uit mrs. Van Holten, Van Lieshout en Gerritse. Deze samenstelling is op 13 januari 2015 per e-mail aan de gemachtigde van verzoeker bevestigd.
3.15.
Dat geen rekening is gehouden met artikel 6 lid 1 EVRM, artikel 14 IVBPR en artikel 39 Rv is niet nader onderbouwd door verzoeker. Nu dit is nagelaten acht de rechtbank het verzoek ook voor wat betreft punt 2.2 (f) kennelijk ongegrond.
3.16.
De grond die ziet op het in de kantonprocedure (beweerdelijk) niet hebben kunnen nemen van een conclusie van antwoord (2.2 (g) speelt niet in de onderhavige beoordeling van de wraking van de wrakingskamer van 14 januari 2015. De rechtbank acht het verzoek ten aanzien van punt 2.2 (g) kennelijk ongegrond.
3.17.
Voor zover het verzoek zich specifiek richt tegen de gewraakte rechter mr. Van Lieshout, omdat hij deel heeft uitgemaakt van een wrakingskamer die een eerder wrakingsverzoek van verzoeker heeft behandeld (punt 2.2 (h), geldt ook dat het verzoek kennelijk ongegrond is.
De rechtbank heeft al bij herhaling geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken is geweest bij (de beslissing op) een wrakingszaak, objectief gezien niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van vooringenomenheid en/of het ontbreken van onpartijdigheid ten aanzien van een verzoeker. Ieder wrakingsverzoek dient immers op zijn eigen merites beoordeeld te worden. In het verzoekschrift is niets aangevoerd dat aanleiding geeft om daarover in dit geval anders te oordelen.
3.18.
Nu het verzoek kennelijk niet ontvankelijk is respectievelijk kennelijk ongegrond, zal daarop, zoals hiervoor onder 3.6 is aangegeven, zonder zitting worden beslist.
3.19.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken in diverse procedures de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Vaststaat dat verzoeker in de kantonprocedure waarbij hij partij is meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend en dat hij herhaaldelijk wrakingsverzoeken indient tegen de wrakingskamer die daarover moet oordelen. Zo ook in de onderhavige zaak. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank belast met de behandeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer 382083 / HA RK 14-271 niet in behandeling zullen worden genomen. Het ongemotiveerd wraken van leden van de wrakingkamer moet worden beschouwd als misbruik van de bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking (kennelijk) ongegrond;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van leden van de
rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met rekestnummer zaaknummer 382083 / HA RK 14-271 niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en aan de rechters Van Holten, Van Lieshout en Gerritse, alsmede aan de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. G. Perrick als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. E.E. Borg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open