ECLI:NL:RBMNE:2015:1347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
07.662481-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude door gebruik van valse geschriften voor hypothecaire lening

Op 6 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hypotheekfraude. De verdachte had in de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010 opzettelijk gebruik gemaakt van valse werkgeversverklaringen, salarisspecificaties en arbeidsovereenkomsten van een bedrijf te Rotterdam. Deze documenten werden overhandigd aan een medewerker van een makelaardij ter verkrijging van een hypothecaire lening van € 209.899,00 bij de ING-bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen daadwerkelijk dienstverband had bij het bedrijf en dat de overgelegde documenten vals waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van valse geschriften en de ING-bank had opgelicht. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en bepaalde dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.662481-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende [adres] ([postcode]) te [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting dat laatstelijk heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015, en waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Nijenhuis en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010 in de gemeente Lelystad en/of (elders) in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s) en/of arbeidsovereenkomst van [bedrijf 1] te Rotterdam, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, deze werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s) en/of arbeidsovereenkomst heeft overhandigd aan [getuige 6] en/of een medewerker van “[bedrijf 2]” ter verkrijging van een hypothecaire lening en bestaand die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 februari 2010 als verkoopster voor onbepaalde tijd in dienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] te Rotterdam en dat zij een bruto jaarsalaris van 36.400,-- euro genoot en dat zij een vakantietoeslag van 2.912,-- Euro euro genoot en/of
- in een salarisspecificatie valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij in de periode van 26 april 2010 tot en met 23 mei 2010 20 dagen had gewerkt bij [bedrijf 1] en/of dat zij een bruto salaris van 2.800,-- Eeuro en een netto salaris van 1.937,-- genoot en/of
- in die arbeidsovereenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 februari 2010 voor onbepaalde tijd als verkoper in dienst trad en/of werkzaam was bij [bedrijf 1].
en/of
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010 in de gemeente Lelystad en/of (elders) in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefstel van verdichtsels, een of meer medewerkers) van de ING-bank (via [getuige 6] van) makelaardij/hypotheekverstrekkingen “[bedrijf 2]”, heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening ten bedrage van 209.899,00 Euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
een valse (vervalste) werkgeversverklaring en/of valse (vervalste) arbeidsovereenkomst en/of een of meer salarisstroken aan genoemde [getuige 6] overlegd aan een of meer medeweker(s) van de ING-bank (via genoemde [getuige 6]), ter verkrijging van een hypothecaire lening, waardoor (die medewerker(s) van de) ING-bank werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte

2.

zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010, in de gemeente Lelystad, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) van 4.000,-- Euro en/of 20.000,-- Euro en/of 25.000,-- Euro, in elk geval enig geldbedrag en/of een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats], heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans een voorwerp, te weten die/dat geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, hierin bestaande dat verdachte die/dat geldbedrag(en) heeft aangewend als (gedeeltelijke) financiering van die woning, terwijl zij wist dat bovenomschreve voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring, een valse salarisspecificatie en een valse arbeidsovereenkomst ter verkrijging van een hypothecaire lening, hetgeen tevens oplichting van de ING-bank oplevert.
Feit 2.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte omtrent de herkomst van de geldbedragen van € 4.000,00,
€ 20.000,00 en € 25.000,00 is ongeloofwaardig. De woning is middellijk uit misdrijf verkregen, aangezien door fraude bij de hypotheekaanvraag de ING-bank werd opgelicht en door de bank de hypothecaire geldlening is verstrekt. Door met deze geldlening een woning aan te schaffen is er sprake van witwassen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Niet gesteld kan worden dat er geen sprake is geweest van een dienstverband, omdat de salarisspecificatie vals zou zijn, aangezien de bruto-netto bedragen op de specificatie afwijkend mogen zijn nu deze pas aan het eind van het jaar juist dienen te zijn. De hoogte van het salaris is voorts vrij te bepalen door de werkgever. De bevoegdheid om af te wijken van een gemiddeld salaris dient niet ten nadele van verdachte geïnterpreteerd te worden en kan niet leiden tot de conclusie dat er geen dienstverband was, althans dat kan niet worden uitgesloten. De werktijden van verdachte zijn niet herleidbaar in de gevallen dat verdachte niet op het kantoor was, waardoor het mogelijk is dat verdachte privéafspraken maakte tijdens werktijd. Vereist voor de functie was (slechts) het spreken van goed Nederlands aan welke eis verdachte voldoet.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte d.d. 18 juni 2013 te 10.07 uur uitgesloten dient te worden van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de geleende geldbedragen van € 4.000,00, € 20.000,00 en € 25.000,00 (die als eigen vermogen zijn ingebracht ten behoeve van de hypothecaire lening) niet van misdrijf afkomstig zijn. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen wetenschap had dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf dan wel dat verdachte enige handelingen heeft verricht die wijzen op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 eerste cumulatief/alternatief.
Verdachte heeft verklaard dat zij daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 1] te Rotterdam gedurende de ten laste gelegde periode en derhalve in dat kader daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. De werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst zijn derhalve volgens verdachte conform de werkelijkheid opgesteld.
Uit een werkgeversverklaring d.d. 5 juni 2010 blijkt onder meer dat de werkgever: [bedrijf 1]([adres], [postcode]) te [woonplaats] is. De werknemer is mevrouw [verdachte], wonende [adres] ([postcode]) te [woonplaats], geboren [1987], in dienst sinds 1 februari 2010 in de functie van verkoopster. De werknemer heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst en er is geen sprake van een proeftijd. Het bruto jaarsalaris bedraagt € 36.400,00 en de vakantietoeslag is € 2.912,00. [2]
Uit een salarisspecificatie blijkt dat verdachte in de periode van 26 april 2010 tot en met 23 mei 2010 twintig dagen zou hebben gewerkt bij [bedrijf 1] en dat verdachte een bruto salaris van € 2.800,00 en derhalve een netto salaris van € 1.937,00 genoot. [3]
Uit een arbeidsovereenkomst blijkt dat verdachte op 1 februari 2010 voor onbepaalde tijd als verkoper in dienst trad bij [bedrijf 1]te Rotterdam. Voorts blijkt dat er sprake is van een wederzijdse proeftijd van twee maanden. Tevens blijkt dat het loon
€ 2.800,00 bedraagt per 4 weken. [4]
De rechtbank constateert dat uit de werkgeversverklaring blijkt dat er geen sprake was van een proeftijd, terwijl uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat er een proeftijd is van twee maanden.
De getuige [getuige 1] , office manager bij administratiekantoor [bedrijf 3], heeft verklaard dat buiten de top van [bedrijf 1], in dit geval directeur [getuige 2], werknemers uitsluitend in dienst waren als oproepkracht en dus niet in vaste dienst. Buiten verdachte en haar broer zijn er geen andere verkopers in dienst geweest. [5]
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de rekening van [bedrijf 1] blijkt dat verdachte haar salaris per maand ontving. De overige medewerkers kregen hun salaris per week betaald. [6]
De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is, verdachte direct een vaste aanstelling heeft gekregen en haar loon uitbetaald kreeg per maand in plaats van iedere week zoals de overige werknemers. Tevens blijkt uit de salarisbetaling dat, in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit de arbeidsovereenkomst, per maand salaris is uitbetaald in plaats van per vier weken.
Daarnaast blijkt uit voornoemde salarisspecificatie dat verdachte 20 dagen heeft gewerkt voor een bruto salaris van € 2.800,00 en als gevolg hiervan een netto salaris van € 1.937,00 ontving. Uit het proces-verbaal blijkt dat omrekening van genoemd bruto salaris niet het vermelde netto salaris oplevert. Daarbij komt dat afgeronde bedragen op dergelijke documenten een fraude-indicator zijn. [7]
Uit de salarisstrook blijkt niet van vergoeding voor reiskosten. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij contant benzinegeld ontving [8] , maar ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat benzinekosten waren verwerkt in het loon [9] .
De getuige [getuige 2], die als werkgever zou zijn opgetreden, heeft ontkend dat verdachte contant benzinegeld kreeg. [10]
Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt voorts dat het belangrijk is dat reiskosten apart worden vermeld op de loonstrook, aangezien reiskosten onbelast zijn. [11]
De getuige [getuige 3], adjunct-directeur van basisschool [basisschool], heeft verklaard dat verdachte haar kinderen viermaal per dag naar de basisschool bracht en ophaalde in het jaar 2010, zowel voor als na de zomervakantie. De school vangt aan om 8.30 uur tot 11.30 uur en van 13.10 uur tot 15.15 uur. [12]
De getuige [getuige 4], leerkracht op basisschool [basisschool], heeft verklaard dat verdachte haar kind viermaal per dag naar de basisschool bracht en ophaalde in het jaar 2010. Beide kinderen van verdachte werden dagelijks na 8.30 uur gebracht en omstreeks 11.45 uur opgehaald en om 13.15 uur gebracht en na 15.15 uur opgehaald. [13]
De getuige [getuige 5] van aannemersbedrijf [naam] heef verklaard dat verdachte een woning door het bedrijf liet bouwen. Voorts heeft de getuige verklaard dat verdachte zeker tienmaal op het kantoor, gevestigd aan [adres] te [woonplaats], is geweest. Uit de agenda dat verdachte volgens afspraak op kantoor is geweest op 10 juni 2010 om 10.00 uur, 18 juni 2010 te 12.00 uur, 22 juni 2010 te 15.00 uur, 28 juni 2010 te 10.00 uur, 1 juli 2010 te 11.00 uur en 6 juli 2010 te 15.00 uur. Naast de geplande afspraken kwam verdachte ook onaangekondigd op kantoor, maar altijd tijdens kantoortijden tussen 10.00 uur en 17.00 uur. Voorts heeft de getuige verklaard dat verdachte aangaf dat zij overdag tijd had om langs te komen. [14]
Voorts blijkt dat verdachte viermaal een verkeersovertreding heeft begaan in Lelystad tijdens
kantooruren, te weten – blijkens een overzicht van het CJIB te Leeuwarden – op 28 april 2010 om 10.50 uur, op 9 juni 2010 om 12.39 en 12.44 uur en op 12 juli 2010 om 15.18 uur. [15]
De getuige [getuige 6], feitelijk leider van makelaardij, hypotheekverstrekkingen en assurantiën onder de naam “[bedrijf 2]” gevestigd te Lelystad, verklaart dat verdachte bij hem is geweest voor de aanvraag van een hypothecaire geldlening voor de aankoop van een woning aan de [adres] te [woonplaats]. Tevens heeft de getuige verklaard dat verdachte rond de twintig maal tijdens kantoortijden doordeweeks bij hem is geweest in verband met de hypotheekaanvraag. De getuige heeft voorts verklaard dat verdachte hem de werkgeversverklaring, salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst van [bedrijf 1] heeft overhandigd ten behoeve van de verstrekking van een hypothecaire geldlening. [16]
Verder blijkt dat verdachte eenmaal is aangehouden op verdenking van winkeldiefstal tijdens kantooruren, te weten op 23 juli 2010 om 12.25 uur. [17] Voorts heeft verdachte driemaal een auto op haar naam gezet tijdens kantooruren. [18]
Verdachte heeft verklaard dat zij vijf dagen per week werkte voor [bedrijf 1], waarvan één keer in de week vergaderen. Verdachte zou rond 7.30 uur van huis weggaan en rond 19.00 uur weer thuis komen. Verdachte kan geen namen noemen van producten die zij verkocht of bedrijven noemen waar zij is geweest om spullen te verkopen. [19]
Uit de verklaringen van de getuige [getuige 2] blijkt dat verdachte in de maanden juni, juli en augustus 2010 op kantoor heeft gewerkt van 9.00 uur tot 15.30-16.00 uur. Verdachte heeft ongeveer twee of drie vakantiedagen opgenomen. [20] De getuige kan voorts geen enkel bedrijf noemen waar verdachte als verkoopster is geweest voor de verkoop van producten. [21]
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte en [getuige 2] niet stroken met de overige bewijsmiddelen zoals die hiervoor zijn opgesomd. Gelet op voorgaande constateringen en bewijsmiddelen, alles in onderling en samenhangend verband gezien, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een daadwerkelijk dienstverband tussen verdachte en [bedrijf 1], mede gezien de criteria van de artikelen 7:710 en 7:610a van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op het ontbreken van een dienstverband zijn de werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst vals.
Uit het dossier blijkt voorts dat de werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst aan [getuige 6] van “[bedrijf 2]” zijn overhandigd ter verkrijging van de hypothecaire lening.
De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 tweede cumulatief/alternatief.
Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een gefingeerde arbeidsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 1] te Rotterdam.
Uit de gegevens van het Kadaster [22] en de ING-bank [23] blijkt dat aan verdachte een hypothecaire geldlening van € 209.899,00 is verstrekt door de ING-bank voor de koop van een woning aan de [adres] te [woonplaats].
Gelet op deze gefingeerde arbeidsovereenkomst acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling gedaan alsof zij een dienstverband had, mede door het overleggen van vervalste documenten, waardoor de ING-bank werd bewogen tot de afgifte aan haar van een hypothecaire geldlening ad € 209.899,00.
Feit 2.
De rechtbank is, evenals de raadsman, van oordeel dat niet blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van € 4.000,00, € 20.000,00 en € 25.000,00 afkomstig zijn uit enig misdrijf. Onduidelijkheid over de herkomst levert geen wettig en overtuigend bewijs dat, indien deze geldbedragen al van enig misdrijf afkomstig waren, verdachte wetenschap had omtrent deze herkomst. Dit blijkt immers niet uit het dossier. Ongebruikelijke omstandigheden waaronder de geldbedragen zouden zijn geleend, zoals de officier van justitie heeft gesteld, leveren evenmin wettig en overtuigend bewijs omtrent de (eventuele) criminele herkomst van deze geldbedragen, laat staan bewijs van de wetenschap van verdachte omtrent deze criminele herkomst.
De rechtbank zal verdachte derhalve van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Uit hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen volgt dat verdachte wist dat de hypothecaire geldlening was verkregen via een misdrijf. De woning aan de Zeepkruidstraat is vervolgens verkregen door middel van de hypothecaire lening. De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat de woning derhalve middellijk is verworven en voorhanden is gekomen aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent de nadere eisen met betrekking tot het witwassen van goederen uit eigen misdrijf niet van toepassing zijn, aangezien deze nadere eisen zien op goederen die
onmiddellijk uit eigen misdrijf zijn verworven, terwijl de rechtbank hiervoor heeft geconstateerd dat daarvan in dit geval geen sprake is.
De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of werkgeversverklaring en salarisspecificatie(s) en arbeidsovereenkomst van [bedrijf 1] te Rotterdam, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, deze werkgeversverklaring en salarisspecificatie(s) en arbeidsovereenkomst heeft overhandigd aan [getuige 6] van “[bedrijf 2]” ter verkrijging van een hypothecaire lening en bestaand die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 februari 2010 als verkoopster voor

onbepaalde tijd in dienst was en werkzaam was bij [bedrijf 1] te Rotterdam en dat zij een bruto jaarsalaris van 36.400,-- euro genoot en dat zij een vakantietoeslag van 2.912,-- euro genoot en

- in een salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij in de periode van 26 april 2010 tot en met 23 mei 2010 20 dagen had gewerkt bij [bedrijf 1] en/of dat zij een bruto salaris van 2.800,-- euro en een netto salaris van 1.937,-- euro genoot en
- in die arbeidsovereenkomst valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 februari 2010 voor onbepaalde tijd als verkoper in dienst trad en werkzaam was bij [bedrijf 1].
en
zij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010 in de gemeente Lelystad met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefstel van verdichtsels, (een of meer medewerkers) van de ING-bank via [getuige 6] van makelaardij/hypotheekverstrekkingen “[bedrijf 2]”, heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening ten bedrage van 209.899,00 Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
een valse werkgeversverklaring en valse arbeidsovereenkomst en een of meer salarisstroken aan genoemde [getuige 6] overlegd aan een of meer medeweker(s) van de ING-bank (via genoemde [getuige 6]), ter verkrijging van een hypothecaire lening, waardoor de ING-bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

2.

zij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 oktober 2010, in de gemeente Lelystad, een voorwerp, te weten een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats]), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp – middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring een aantal kennelijke schrijffouten verbeterd.
De verdachte wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 eerste cumulatief/alternatief.
Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Feit 1 tweede cumulatief/alternatief.
Oplichting.
Feit 2.
Witwassen.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank toekomt aan de oplegging van straf, af te zien van de oplegging van een gevangenisstraf, aangezien in een vergelijkbare strafzaak met een hypotheekbedrag van € 700.000,00 is volstaan met de oplegging van een werkstraf voor de duur van zestig uren.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften (een werkgeversverklaring, een salarisspecificatie en arbeidsovereenkomst), waardoor zij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in (de bewijskracht en waarde van) dergelijke schriftelijke stukken. Verdachte heeft door het gebruik van de valse geschriften de ING-bank opgelicht. Hoewel vooralsnog niet blijkt van enig nadeel van de ING-bank heeft verdachte wel het vertrouwen van banken in aanvragers van hypothecaire geldleningen ernstig geschonden, hetgeen kan leiden tot verscherpte regels waar de gehele maatschappij de gevolgen van kan ondervinden. Voorts heeft verdachte door de gehele gang van zaken zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 november 2014.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straffen die de verdachte bij vonnissen van de politierechter te Groningen d.d. 12 april 2013, de politierechter te ’s-Gravenhage d.d. 26 februari 2014 en de kantonrechter te Utrecht d.d. 8 november 2013 zijn opgelegd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank merkt op dat de strafzaak al van wat oudere datum is. Zij overweegt hieromtrent het volgende. De aanvang van de redelijke termijn is te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Daar is in deze zaak in ieder geval sprake van geweest op 13 september 2011 toen de verdachte in verzekering werd gesteld. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat verdachte vanaf die datum kon verwachten dat vervolging tegen haar zou gaan plaatsvinden.
Voor de berechting in eerste aanleg is het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar – te weten 24 maanden – nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De datum van de afronding van de behandeling ter terechtzitting is 6 februari 2015. Daarmee zijn bijna 41 maanden verstreken sinds de aanvang van de termijn. Hieruit volgt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM.
Gezien de termijnoverschrijding acht de rechtbank een strafkorting aangewezen, hetgeen in dit geval leidt tot een gedeeltelijk voorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57, 63, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 jaarniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. R.D. van Heffen en mr. F.C. Burgers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2015.
Mr. H.A. Gerritse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het doorgenummerde dossier met het nummer 1207051100.EIND.
2.Ordner 1, tabblad “rap”, pagina 43.
3.Ordner 1, tabblad “rap”, pagina 44.
4.Ordner 5, pagina’s 1322 en 1323.
5.Ordner 5, pagina’s 1287, 1289 en 1298.
6.Ordner 3, pagina’s 682 e.v.
7.Ordner 3, pagina’s 294 e.v.
8.Ordner 5, tabblad “PD V01”, pagina 44.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2015.
10.Ordner 5, pagina 1279.
11.Ordner 5, pagina 1297.
12.Ordner 5, pagina’s 1263 en 1264.
13.Ordner 5, pagina’s 1283 en 1284.
14.Ordner 3, pagina’s 595 en 596.
15.Ordner 3, pagina 432.
16.Ordner 5, pagina’s 1302 e.v.
17.Ordner 3, pagina’s 390 e.v.
18.Ordner 1, tabblad “rap”, pagina 26 en ordner 1, pagina 8.
19.Ordner 5, tabblad “PD V01”, pagina’s 44 e.v.
20.Ordner 5, pagina’s 1265 e.v.
21.Ordner 5, pagina’s 1276 e.v.
22.Ordner 1, tabblad “rap”, pagina’s 27 e.v.
23.Ordner 2, pagina’s 0 36 e.v.