ECLI:NL:RBMNE:2015:1337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
16-661695-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en belediging van een ambtenaar, oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Suriname en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein. De verdachte is beschuldigd van diefstal met geweld, belediging van een ambtenaar en een tweede diefstal. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 13 februari 2015, waar de verdachte in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.W. Syrier. De officier van justitie heeft de vordering ingediend en de rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte, zijn raadsman en een reclasseringswerker.

De tenlastelegging omvat drie feiten: de diefstal van drie parfumflesjes, gevolgd door geweld tegen een aangever, de belediging van een politieagente en de diefstal van een harde schijf bij de Media Markt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle drie de feiten. De verdachte heeft bekend dat hij de parfumflesjes heeft gestolen om zijn drugsverslaving te bekostigen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van deze maatregel vereist, gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft bepaald dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank moet informeren over de noodzaak van voortzetting van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661695-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1967 ],
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
Tevens is verschenen de heer W. van Kreel, reclasseringswerker bij Victas.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte, de raadsman en de heer Van Kreel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat verdachte:
feit 1drie parfumflesjes heeft gestolen, gevolgd van geweld door een persoon met een kniptang in de borst te steken/prikken;
feit 2opzettelijk een ambtenaar heeft beledigd door haar mondeling de woorden ‘vuile kankerhoer’, ‘vuil kankerwijf’ en ‘kankeragent’ toe te voegen;
feit 3een harde schijf bij de Media Markt heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de ter terechtzitting van 13 februari 2015 afgelegde, deels bekennende, verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer doelbewust heeft gestoken of dat hij het slachtoffer heeft getracht te bijten, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde op het standpunt dat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu verdachte een ontkennende verklaring heeft afgelegd en de herkenning van verdachte door de verbalisant niet voldoende specifiek is, daar verdachte enkel aan zijn huidskleur en kale hoofd is herkend. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 19 juli 2014 heeft [getuige] namens [bedrijf] te Bilthoven, gemeente De Bilt, aangifte gedaan van diefstal van 3 flesjes parfum. [2]
Op 19 juli 2014 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling. [3] Aangever verklaart dat hij een man met een donkere huidskleur zag rennen en dat hij een andere man ‘stop, stop’ hoorde schreeuwen, waarna hij, aangever, de man met de donkere huidskleur achterna is gerend. Op het station te Bilthoven kon aangever de rennende man bij diens arm vastpakken, waarna hij de man, tezamen met een ander, tegen het hek heeft geduwd. Aangever verklaart voorts dat de man opeens een tang in zijn hand had waarmee hij aangever in de borst stak. Vervolgens heeft aangever de man op een stenen richeltje laten zitten, waarop de man zich uit de greep probeerde los te wurmen door aangever te proberen te bijten in diens bovenarm. Aangever voelde het gezicht van de man op zijn bovenarm en trok deze gelijk weg, zodat hij niet gebeten werd.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat de donkerkleurige man werd vastgehouden. De man hield een tangetje in zijn rechterhand vast. Hij zag dat de man zijn armen probeerde te bewegen en met die tang de mensen van zich af wilde houden. [4]
Bij aanhouding is gebleken dat de betreffende man is geheten [verdachte]. [5]
Ter terechtzitting van 13 februari 2015 heeft verdachte bekend dat hij drie flesjes parfum heeft gestolen en dat hij dit waarschijnlijk heeft gedaan om zijn drugsverslaving te kunnen bekostigen.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de aangever [aangever 1] niet opzettelijk heeft gestoken/geprikt, maar dat de tang tegen de borst van [aangever 1] schoot toen beiden tegelijkertijd in tegengestelde richting aan de tang trokken. Verder heeft hij verklaard dat hij [aangever 1] niet heeft getracht te bijten, nu hij dit niet kan omdat zijn voorste boventanden (zichtbaar) los zitten.
De rechtbank acht deze lezing van verdachte onaannemelijk, gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht dan ook zowel de diefstal als het daarop gevolgde geweld wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de aangifte van [aangever 2] d.d. 19 juli 2014; [6]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [7]
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [8]
Door de beveiliger van de Media Markt wordt een beveiligingsspin in het schap computeraccessoires gevonden. De beveiliger is hierop de camerabeelden gaan terugkijken en ziet hierop dat een negroïde, kale man een harde schijf uit het schap pakt. De beveiliger ziet vervolgens dat de man de spin van het product af haalt, de harde schijf uit de verpakking haalt en de harde schijf in zijn groene schoudertas stopt. Op het moment dat de man de winkel verlaat, treedt het poortalarm in werking. Op 7 juni 2014 wordt namens Media Markt te Utrecht aangifte gedaan van een diefstal van een harde schijf op 4 juni 2014. [9]
Op 7 juni 2014 ziet eerdergenoemde beveiliger dezelfde persoon wederom in de Media Markt lopen. [10] Deze persoon is hierop buiten heterdaad aangehouden ter zake van een winkeldiefstal gepleegd op 4 juni 2014. [11]
Op 7 juni 2014 constateert verbalisant [verbalisant 1] bij het zien van de genoemde camerabeelden dat het signalement van de verdachte van de winkeldiefstal voor 100% overeenkomt met het signalement van verdachte [verdachte]. Daarbij merkt hij op dat [verdachte] tijdens het verhoor na zijn aanhouding voor de winkeldiefstal precies dezelfde kleding droeg en groene schoudertas bij zich had als de man tijdens de winkeldiefstal op 4 juni 2014. [12]
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 13 februari 2015 verklaard dat hij niet in de Media Markt is geweest. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het onder 3. ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1
op 19 juli 2014 te Bilthoven, gemeente De Bilt, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen drie flesjes parfum, toebehorende aan [bedrijf], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [aangever 1] met een kniptang in de borst heeft geprikt en die [aangever 1] heeft getracht te bijten in diens arm.
Ten aanzien van feit 2
op 19 juli 2014 te Bilthoven, gemeente De Bilt, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten: [aangever 2] (politieagente), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘vuile kankerhoer’ en ‘vuil kankerwijf’ en ‘kankeragent’.
Ten aanzien van feit 3
op 4 juni 2014 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een harde schijf, toebehorende aan de Media Markt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
feit 2Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
feit 3Diefstal.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, met tussentijdse toetsing.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel dient te worden afgewezen. Hoewel op zich aan alle wettelijke eisen voor plaatsing is voldaan, is verdachte na de vorige ISD-maatregel nog maar één keer voor een strafbaar feit onherroepelijk veroordeeld. De verdediging brengt voorts naar voren dat de vorige ISD-maatregel, ondanks de inzet van verdachte, is mislukt, nu hij zonder nazorg op straat is gezet na een verblijf van 23 maanden in genoemde inrichting. Voorts is van belang dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven zelf zijn leven vorm te willen geven en hem dient het voordeel van de twijfel te worden gegeven, door hem niet opnieuw de ISD-maatregel op te leggen maar door hem de kans te geven zijn voornemen waar te maken.
Indien de rechtbank evenwel beslist tot de oplegging van de ISD-maatregel, dan brengt de verdediging naar voren dat er voor dient te worden gekozen om een kortere periode dan zoals door de officier van justitie geëist op te leggen en/of om de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten af te trekken van de duur van deze plaatsing.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapporten van drs. S.C. Beeckman, GZ-psycholoog, en drs. D.C.W.H. Naus, psychiater, die in het kader een eerdere strafzaak tegen verdachte – die heeft geleid tot een niet-onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 19 juni 2014 – hebben gerapporteerd. Beeckman heeft in haar rapportage van 24 maart 2014 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, afhankelijkheid van cocaïne en afhankelijkheid van cannabis. Zij heeft voorts geconcludeerd dat de mogelijkheden tot het behandelen van de problematiek van verdachte niet gunstig zijn. Er zijn twee wegen denkbaar: opname in een kliniek plus natraject als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, ofwel een tweede ISD-maatregel. Naus komt in diens rapportage van 21 maart 2014 tot dezelfde conclusies als Beeckman.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van 30 september 2014, opgemaakt door mevrouw E. aan het Rot, reclasseringswerker bij Tactus. In dit rapport staat – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende. Verdachte kent een jarenlange verslavings- en daaruit voortkomende delictsgeschiedenis, wat in 2011 heeft geleid tot oplegging van een ISD-maatregel. Verdachte heeft een dwingende houding en als zaken niet gaan zoals hij wenst, gaat hij wederom drugs gebruiken en is de kans groot dat hij terugvalt in delictgedrag. Verdachte heeft weinig zelfinzicht. Een langdurig en intensief klinisch behandeltraject, met uitstroom naar begeleid of beschermd wonen in combinatie met ambulante behandeling, is wenselijk. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke
ISD-maatregel op te leggen, met onder andere de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich klinisch laat behandelen bij forensische verslavingskliniek Piet Roorda.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van 7 januari 2015, opgemaakt door de heer R. Mulder, reclasseringswerker bij Victas. Het advies van de reclassering – zakelijk weergegeven – is om, gelet op het gegeven dat betrokkene niet voldoende zijn medewerking heeft verleend aan de klinische behandeling in de forensische verslavingskliniek Piet Roorda, hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de
ISD-maatregel stelt.
Hiervoor (onder 5.) is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 1 december 2014 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 4 juni 2014 driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het bewezenverklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Daarbij kent de rechtbank in het bijzonder betekenis toe aan de conclusie van de psycholoog Beeckman en de psychiater Naus dat behandeling van de problematiek van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis gestart is met een behandeling in de
Piet Roorda-kliniek, die vervolgens is mislukt. De veiligheid van personen of goederen eist thans opnieuw de oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank is tot slot niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie in diens vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Om dezelfde reden gaat de rechtbank niet mee in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van maximaal 23 maanden.
De rechtbank bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank bericht ten behoeve van een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 266, 267, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
feit 2Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
feit 3Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie
binnen 9 (negen) maandenna het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht ten behoeve van een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.J. Veenstra, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van N. Kruijswijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2015.
mr. K.J. Veenstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Ten aanzien van 16/661695-14
1.
Hij op of omstreeks 19 juli 2014 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen, drie, althans één of meerdere flesjes parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [aangever 1] (met een (knip)tang) in de borst heeft gestoken en/of geprikt en/of die [aangever 1] heeft getracht te bijten in diens arm;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht; artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
Hij op of omstreeks 19 juli 2014 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten: [aangever 2] (politieagente), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘(vuile) kankerhoer’ en/of ‘(vuil) kankerwijf’ en/of ‘kankeragent’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(artikel 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht; artikel 267 aanhef/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/131925-14
3.
Hij op of omstreeks 4 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een harde schijf, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Media Markt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900 2014197776(Z), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 56). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [getuige] namens [bedrijf] d.d. 19 juli 2014, opgemaakt door [verbalisant 2], agent van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 14 tot en met 16.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 19 juli 2014, opgesteld door [verbalisant 3], BOA generieke opsporing van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 23 tot en met 26.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 19 juli 2014, opgemaakt door [verbalisant 2], agent van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 30 en 31.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door [aangever 2], hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland d.d. 19 juli 2014, opgenomen op pagina 9 tot en met 13.
6.Het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [aangever 2] d.d. 19 juli 2014, opgenomen op pagina 35 tot en met 36.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 februari 2015.
8.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900 2014147261, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 21). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifteformulier voor winkeliers d.d. 7 juni 2014, opgemaakt door [X] namens Media Markt, opgenomen op pagina 3 tot en met 8.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifteformulier voor winkeliers d.d. 7 juni 2014, opgemaakt door [X] namens Media Markt, opgenomen op pagina 3 tot en met 8.
11.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de aanhouding van verdachte d.d. 7 juni 2014, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beide hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 9.
12.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de herkenning van verdachte d.d. 7 juni 2014, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 11.