ECLI:NL:RBMNE:2015:1328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
16/661487-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor illegale handel in vuurwapens en munitie

Op 5 maart 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zeven verdachten die betrokken waren bij illegale handel in vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun rol in verschillende georganiseerde samenwerkingsverbanden. Twee andere verdachten zijn veroordeeld voor verboden wapenbezit. De zaak werd behandeld op meerdere terechtzittingen, waarbij de verdachte werd bijgestaan door mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feiten 2 en 3, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, feit 1, het voorhanden hebben van een wapen en munitie, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen, omdat het nieuwe strafbare feit niet binnen de proefperiode was gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661487-14 (P)
VI-zaaknummer: 99/00214-20
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 5 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres[adres]
gedetineerd uit andere hoofde in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 12 augustus 2014, 17 oktober 2014 en 6 februari 2015. Ter terechtzitting van 19 februari 2015 is het onderzoek gesloten.
De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe mr. M.J. van Essen, Advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 12 mei 2014 in Utrecht samen met een ander een wapen en munitie, te weten scherpe patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Op 12 mei 2014 in Utrecht scherpe munitie voorhanden heeft gehad, te weten een patroon, kaliber 8 mm.
In de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 mei 2014 in Utrecht opzettelijk een vals bankbiljet van 50 euro in voorraad heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3, nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat feit 1 wel wettig en overtuigend bewezen kan worden, mede aan de hand van afgeluisterde telefoongesprekken, de observatie van verdachte en het onder een medeverdachte in een auto aantreffen van een wapen en bijbehorende munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 1 betoogd dat de rechtbank en dus niet de politie de afgeluisterde telefoongesprekken zal moeten interpreteren. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen, nu er zich nauwelijks bewijs in het dossier bevindt naast voormelde tapgesprekken. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] bevat evenmin voldoende aanknopingspunten.
Wat betreft de feiten 2 en 3 is sprake van een onrechtmatige doorzoeking. Hiertoe was geen machtiging gegeven, zodat de aangetroffen goederen niet als bewijs kunnen worden meegenomen in de verdere bewijsvoering. Subsidiair wordt aangevoerd dat eenieder de aangetroffen goederen in de woning kan hebben gelegd, en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte degene zou zijn die deze goederen onder zich gehad en/of daar heeft achtergelaten. Dit blijkt evenmin uit de verklaringen van de bewoonsters van de betreffende woning. Het feit dat verdachte wel eens in die woning is geweest, levert nog geen bewijs op voor het voorhanden hebben. Verdachte wist ook niet af van het bestaan van het valse biljet. Nu het biljet ter terechtzitting is getoond heeft de raadsvrouw gesteld dat het biljet er zo kennelijk onecht uitziet, dat het oogmerk ook nooit gericht kan zijn geweest op het als echt en onvervalst uitgeven. De raadsvrouw concludeert derhalve ook tot vrijspraken ten aanzien van de feiten 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 2 en 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deze feiten heeft begaan. De in de dagvaarding omschreven goederen zijn op een adres aangetroffen, waar de verdachte wel eens is geweest. Niet is vast te stellen of hij deze goederen daar heeft achtergelaten en/of anderszins als eigenaar zou moeten worden beschouwd. Overigens is de doorzoeking op grond van art. 49 Wet Wapens en Munitie wel rechtmatig geweest, nu zich daartoe een correcte machtiging in het dossier bevindt [1] .
De verdachte behoort te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring feit 1:
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Gedurende het onderzoek zijn meerdere telefoongesprekken afgeluisterd. Een aantal gesprekken die werden gevoerd tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een andere persoon, bleken plaats te vinden met telefoonnummer [nummer]. De mannelijke gebruiker van dit telefoonnummer wordt in de gesprekken [verdachte] genoemd. Door verdachte is bij de politie verklaard dat hij telefoonnummer [nummer] gebruikt en nog een ander nummer [3] .
De telefoon eindigend op nummer *[nummer] is ook op 10 mei 2014 gebeld door eerstgenoemd nummer door middel van een vrouwelijke gebruiker. Bij proces-verbaal van bevindingen is door een verbalisant op 14 mei 2014 geconstateerd dat de mannelijke gebruiker van het nummer eindigend op *[nummer]dezelfde persoon betreft als de gebruiker van het nummer eindigend op *[nummer] [4] . Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze persoon verdachte, [verdachte], betreft en dat hij gebruikt maakt van de telefoons eindigend op *[nummer] en *[nummer].
Op 10 mei 2014 is door [medeverdachte 1] gebeld [5] met telefoonnummer eindigend op *[nummer]:
[medeverdachte 1]: Ben je in de buurt of.
[nummer]: Ja.
[medeverdachte 1]: Oke oke. Trouwens van die ene ding, had je die doos uh kennen we die pakken of.
[nummer]: Uh… Ja ik ken ‘m wel pakken maar eh ik moet ‘m nog zoeken broer, man.
[medeverdachte 1]: Oh ja als die doos d’r bij zijn dan ken ik ‘m..
[nummer]: Maar ik hem ‘m wel, sowieso. Ik heb ‘m sowieso.
[medeverdachte 1]: Ja maar diegene wilt ’m d’r bij snap je, gelijk. Dus.
[nummer]: Oh… Ik weet echt niet hoe we dat gaan doen [medeverdachte 1], man ik zoeken, dit dat.
Zodra ik een doos heb ofzo geef ik ‘m later aan jou. Ik weet dat ik twee of drie dozen heb.
Op 10 mei 2014 is door [medeverdachte 1] [6] [medeverdachte 1]gebeld met telefoonnummer [nummer]:
[medeverdachte 1]: Oke oke. Nee, ik had gebeld voor die ene maar die doos hij zegt ik heb ‘m wel ergens maar ik moet zoeken weet je. Dat wordt uh later pas dan.
[nummer]: Ja als ie ‘m dan even zoekt dan is ’t goed toch?
[medeverdachte 1]: (..) Dat wordt later pas.
[nummer]: Bedoel je later of bedoel je later uh… gewoon niet vanavond. (…)
[medeverdachte 1]: Maar moet ie uh moet ie uh kijk als je die kleintje wil, kunnen we wel naar Amsterdam. Dan heb je gewoon een doos enzo maar met die andere, die ken ik dan hier in Utrecht ophalen, dan hoeven we niet naar Amsterdam te rijden, snap je?(..)
[nummer]: Zeg tegen hem dat als hij, als hij die ding kwijt wil dan kan die ‘m vandaag nog kwijt maar ze zullen wel wat aan de prijs willen want ik heb mensen, ze willen ‘m heel graag.
[medeverdachte 1]: (..) Maar willen ze die foul (fon.) of die kleine gewoon.
[nummer]: Wat kost ook alweer die foelle (fon.)?
[medeverdachte 1]: Die foel (fon.) wil tie eigenlijk, hij vroeg eigenlijk zes maar hij kan zakken tot vijf nou zonder doos zegt ie.
[nummer]: Zonder doos?
[medeverdachte 1]: Ja zonder doos. En die andere, die kleintjes, zijn vier. Met doos, gewoon nieuw.
[nummer]: Ze komen nu uh.. (..) Ik heb iemand gevraagd of hij het kon regelen. Hij zei die kleine die die lady (fon.) toch of niet. (..) Hij zei tegen mij: broer die zijn voor minder dan 350 verkrijgbaar.
(..)
[nummer]: Ja. Ze gaan kijk, willen vanavond al kopen en ze gaan dan maandag of dinsdag iets mee doen dan kunnen ze een ton of wat (fon.) pakken broer.
[medeverdachte 1]: Ja, nee dat is altijd goed maar die dingen zijn gewoon goed weet je. Ik zeg je eerlijk, die foulies waren sowieso goed weet je. Die ken je gewoon uh, 1 knopje en die hele ding is leeg. Snap je?(..) Ik zeg je eerlijk hoe kleiner ze zijn, hoe kleiner ze zijn hoe wel harder weet je.
[nummer]: Maar gaat die ding volop?
[medeverdachte 1]: Jajaja dat wel. Sowieso.
[nummer]: Maar die, maar die foel (fon.) is die even groot als die lady of iets groter.
[medeverdachte 1]: Hij is iets groter, groter man.
(..)
[nummer]: (..) Anders moet je anders moet je ‘m effe ophalen. Ik wil ‘m dan wel even snel snel zien als het kan.
Op 10 mei 2014 belt [medeverdachte 1] met verdachte en zegt [medeverdachte 1] dat die jongen om negen uur bij hem is [7] . Op 11 mei 2014 wordt door [medeverdachte 1] gebeld met nummer [nummer] en wordt een afspraak gemaakt in verband met (volgens degene die gebeld wordt) “
die zwarte die je me liet zien die automaat [8] . Op 12 mei 2014 belt [medeverdachte 1] met hetzelfde nummer en zegt [medeverdachte 1] dat hij “
die ding gewoon in Utrecht kan ophalen” en dat “
als hij naar hem toe komt hem gewoon bij zich heeft [9] .
Op 12 mei 2014 om 15:35 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte en vraagt of hij thuis is en die ding bij de hand heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij “
effe langs komt na vier uur en hem even komt ophalen [10] . Op 12 mei 2014 om 16:25 uur belt [medeverdachte 1] met verdachte om een afspraak te maken voor over 5 minuutjes bij Callpoint [11] . [medeverdachte 1] belt op diezelfde dag om 16:29 uur naar het nummer [nummer] dat hij “
rond vijf uur zijn kant op komt [12] .
Het observatieteam ziet omstreeks 16:30 uur op 12 mei 2014 dat [medeverdachte 1] met een auto over de Amsterdamsestraatweg in Utrecht rijdt als bestuurder en dat verdachte de bijrijder is en bij Callpoint uitstapt [13] .
Uit de opname via OVC blijkt het volgende gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte nadat verdachte in de auto van [medeverdachte 1] is ingestapt, totdat verdachte uitstapt bij Callpoint [14] :
[medeverdachte 1]: (..) die jongen bellen. Er zitten wel pinda’tje enzo bij toch?
Verdachte: Ja ja ja. Hij zit er in.
[medeverdachte 1]: Maar ik heb thuis, hoeveel zitten erin.
Verdachte: Uh. Zeven ofzo. Zes. Maak ze wel schoon ouwe.
[medeverdachte 1]: Ja.
Verdachte: Gaan naar Amsterdam he, zijn. (..)
[medeverdachte 1]: Ik moet Goochelaar bellen.
Verdachte: Oh. Hoe heet dat broer. Maak ‘m wel alsjeblieft schoon ja.
[medeverdachte 1]: Ja man, ik ga ‘m nu thuis schoonmaken, in een zakje doen.
Verdachte: Want Amsterdammers zijn gevaarlijk.
[medeverdachte 1]: Ja maar deze jongen, ja ze gaan ‘m misschien gebruiken dat sowieso maar ik ga ‘m sowieso schoonmaken thuis en dan uh.
Verdachte: Die kogels is belangrijk.
Uit de doorzoeking van de auto van [medeverdachte 1] op 12 mei 2014 om 18:30 uur blijkt dat onder meer wordt aangetroffen een sealbag van ongeveer vier bij vier centimeter met meerdere goudkleurige patronen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp [15] . Bij proces-verbaal aanvullend einddossier van 22 december 2014 is gerelateerd [16] dat aan deze in beslaggenomen goederen het SIN AAHE3676NL is toegekend. Vervolgens is na onderzoek vastgesteld dat dit SIN een automatisch pistool betreft van categorie II sub 2, van het merk Zoraki, model 914, kaliber 9 mm P.A.K en het pistool in staat is om semi-automatisch en automatisch projectielen af te schieten [17] . De patronen zijn omschreven als scherpe patronen kaliber 9 mm P.A. merk OZK, van categorie III.
De rechtbank leidt af uit het telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte op 10 mei 2014 dat [medeverdachte 1] graag van verdachte een doos zou willen hebben. Verdachte geeft aan dat hij hiernaar moet zoeken. Vervolgens belt [medeverdachte 1] op 10 mei 2014 met een ander om dit door te geven, namelijk dat er nog naar de doos moet worden gezocht, en vervolgens wordt gesproken over de spullen met of zonder doos, of het zou gaan om een “kleine” of een “full” en of het gaat om een “lady” en het ophalen ervan in Utrecht. Ook wordt gesproken over wat hier tegenover zou staan wat betreft de prijs. Vervolgens belt [medeverdachte 1] op 10, 11 en 12 mei om deze (en/of een vergelijkbare) afspraak op 12 mei 2014 met verdachte en anderen verder af te stemmen, waarna op 12 mei 2014 door [medeverdachte 1] met verdachte wordt gebeld om af te spreken ter hoogte van Callpoint in Utrecht. Uit dit gesprek in combinatie met het in de auto afgeluisterde gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte blijkt het naar het oordeel van de rechtbank te gaan om een overdracht van een wapen met munitie van verdachte aan [medeverdachte 1]. Door hen wordt ook gesproken over het schoonmaken van het wapen en het belang van kogels. Het wapen en de bijbehorende munitie worden vervolgens aangetroffen in de auto van [medeverdachte 1].
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 12 mei 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad,
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van de categorie II en munitie van de categorie III.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 270 dagen dient te worden opgelegd met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende toezicht door de reclassering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft de strafmaat heeft de raadsvrouw gesteld dat de eis van het Openbaar Ministerie te hoog is. Een straf gelijk aan het voorarrest zou voldoende moeten zijn, en als dat te weinig zou zijn, zou hoogstens nog een voorwaardelijke werkstraf in de rede kunnen liggen. Hierbij dient immers ook rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij een eventueel voorwaardelijke straf zou onder meer reclasseringstoezicht dienen te worden opgelegd als bijzondere voorwaarde.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een wapen en munitie voorhanden gehad en door zijn handelen er aan bijgedragen dat dit wapen, dat geschikt was om semi-automatisch en automatisch projectielen af te vuren, in het maatschappelijke verkeer is gebracht. Dit betekent dat de verdachte het risico heeft genomen dat een levensgevaarlijk voorwerp in verkeerde handen kon komen, zodat daarmee misdrijven en/of (andere) levensbedreigende delicten gepleegd konden worden. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven dat hij op enigerlei wijze zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens veroorzaakt ook in het algemeen gevoelens van onrust en angst in de maatschappij, nog afgezien van de daadwerkelijke risico’s die gelopen kunnen worden als een dergelijk vuurwapen wordt gebruikt. Aangezien er ook bijpassende munitie bij zat, was het wapen voor de bezitter gebruiksklaar. Daarbij komt dat verdachte dit wapen en de munitie onder zich had terwijl hij zich bevond op de openbare weg. De rechtbank houdt er vervolgens rekening mee dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen en ook eerder in verband met handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie.
Voor de straftoemeting houdt de rechtbank voorts rekening met de informatie uit het reclasseringsrapport d.d. 23 juli 2014 en de toelichting die ter zitting is gegeven door de heer Elmaci van Reclassering Nederland. Verdachte kent persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en narcistische trekken. Hij kan zich stoer en agressief gedragen om hieraan status te ontlenen bij vrienden. Daarnaast is sprake van risicogebruik van middelen, schuldenproblematiek, problemen binnen het gezin van herkomst en problemen met het vinden van stabiele huisvesting. De reclassering ziet een man met veel problemen in zowel de omgevingsfactoren als in zijn persoonlijkheid. Een stabiele huisvesting en structurele dagbesteding zijn nodig om enige stabiliteit te creëren in de omgevingsfactoren. Intensieve begeleiding en behandeling zijn nodig om vooruitgang te boeken als het gaat om zijn persoonlijkheid, middelengebruik en beïnvloedbaarheid. Positief is dat betrokkene zich gedurende het laatste reclasseringstoezicht redelijk aan de voorwaarden heeft gehouden en zich redelijk meewerkend heeft opgesteld ten aanzien van de gepleegde reclasseringsinterventies. De rechtbank houdt rekening met de huidige gezinssituatie van de verdachte en het advies van de reclassering dat bijzondere voorwaarden van belang zijn, zoals een meldplicht, een behandelverplichting en een eventuele opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De rechtbank ziet geen aanleiding de genoemde bijzondere voorwaarden van contactverbod en locatiegebod bij de hierna te noemen straf op te nemen.
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
De vordering van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling is het Openbaar Ministerie van oordeel dat deze niet voor toewijzing vatbaar is. Aangezien slechts een veroordeling kan volgen voor feit 1, is er sprake van een nieuw gepleegd strafbaar feit dat na de periode heeft plaatsgevonden, waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling betrekking heeft. Reeds om die reden dient de vordering worden afgewezen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De vordering met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen. De periode was al op 8 mei 2014 beëindigd, terwijl de feiten waarvan verdachte thans wordt verdacht daarna hebben plaatsgevonden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 20 mei 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 13/708160-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 juni 2013 van de meervoudige kamer van de rechtbank te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een onherroepelijke vrijheidsstraf met een voorwaardelijke invrijheidstelling periode van 197 dagen, over welke straf voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend per 23 oktober 2013. In de vordering staat dat veroordeelde wordt verweten dat hij een nieuw strafbaar feit heeft begaan onder parketnummer 16/661487-14. De vordering is bij akte uitgereikt op 28 juli 2014 aan de veroordeelde in persoon. Tevens blijkt uit de vordering dat het arrondissementsparket Amsterdam op 4 juni 2014 een andere vordering herroeping heeft ingediend voor 120 dagen vanwege de overtreding van bijzondere voorwaarden.
Gebleken is dat verdachte zich op 12 mei 2014 schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De periode waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling betrekking had eindigde echter op 8 mei 2014. Gelet hierop is het nieuwe strafbare feit niet binnen de proefperiode gepleegd, zodat de vordering van het Openbaar Ministerie zal worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 15h, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van de categorie II en munitie van de categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
270 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
177 dagen,van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; en
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich na zijn veroordeling binnen twee dagen meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoon 200 te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt; en
zich ambulant moet laten behandelen bij het FACT van Altrecht of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven; en
verplicht meewerkt aan toeleiding naar een begeleid wonen traject en verblijf in een instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich daarbij houdt aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering herroeping VI
Wijst af de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000214-20, zoals op 20 mei 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 13/708160-11. Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.C. Schroten en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
1.
hij op één of meer tijdstippen omstreeks t 12 mei 2014 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Purmerend en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, en/of een wapen van categorie
III, en/of munitie van categorie II en/of munitie van categorie III,
voorhanden heeft gehad,
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op 12 mei 2014 te Utrechtalthans in het
arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, munitie in de zin
van de Wet Wapens en Munitie van categorie categorie III, te weten een
(scherp) patroon, kaliber 8mm P.A.K., voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2014 tot en met 12 mei 2014 te
Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 euro,
dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of
vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om
dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad
heeft gehad;
art 209 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Machtiging tot binnentreden in een woning, p 569, map 1, einddossier 09Appel 14.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1519, einddossier 09Appel 14.
4.Proces-verbaal stemherkenning *[nummer]en *[nummer], pagina 0198, map 1 einddossier 09Appel 14.
5.Tapgesprek 1640, 10 mei 2014, 17:14, p. 645, map 2 einddossier 09Appel 14.
6.Tapgesprek 1641, 10 mei 2014, 17:21, p. 646, map 2 einddossier 09Appel 14
7.Tapgesprek 1672, 10 mei 2014, 20:01, p. 649, map 2 einddossier 09Appel 14
8.Tapgesprek 1783, 11 mei 2014, 23:24, p. 669, map 2 einddossier 09Appel 14
9.Tapgesprek 1824, 12 mei 2014, 15:34, p. 670, map 2 einddossier 09Appel 14
10.Tapgesprek 1825, 12 mei 2014, 15:35, p. 671, map 2 einddossier 09Appel 14
11.Tapgesprek 1827, 12 mei 2014, 16:25, p. 672, map 2 einddossier 09Appel 14
12.Tapgesprek 1829, 12 mei 2014, 16:29, p. 673, map 2 einddossier 09Appel 14
13.Proces-verbaal van observatie, 12 mei 2014, 20140512.02, map 3 einddossier 09Appel 14
14.Proces-verbaal OVC gesprek nr. 917 tussen verdachte en [medeverdachte 1], p. 802, map 3 einddossier 09Appel 14
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 547, map 1 einddossier 09Appel 14.
16.P. 28, proces-verbaal aanvullend einddossier.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1036, map 4 einddossier 09Appel 14.