ECLI:NL:RBMNE:2015:1311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
16-705514-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing bij tankstation met toepassing adolescentenstrafrecht

Op 16 februari 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 juli 2014 een tankstation in Veenendaal heeft overvallen. De verdachte, geboren in 1996, heeft tijdens de overval de winkelbediende bedreigd met een mes en een geldbedrag van 220 euro geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 2 februari 2015 heeft de officier van justitie gevorderd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard, terwijl de verdediging betoogde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de aangeefster met een mes had bedreigd.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar heeft bedreigd met een mes, wat zij direct na de overval aan de politie heeft gemeld. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig geacht, omdat hij zich had voorbereid op de overval door zijn scooter aan te passen en het weer te gebruiken om herkenning te bemoeilijken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705514-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. R.J.E. Merkus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 26 juli 2014 in Veenendaal een tankstation heeft overvallen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met een mes of dat hij heeft gezegd dat hij een mes had. De overige onderdelen van de tenlastelegging kunnen weliswaar worden bewezen, maar leveren geen bedreiging met geweld op. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[aangeefster] (hierna: [aangeefster]), aangeefster, heeft verklaard dat zij werkzaam is bij Gulf Demarol Retail B.V., gevestigd in Veenendaal. Op zaterdag 26 juli 2014 stond [aangeefster] ingepland voor kassawerkzaamheden in de shop van het Gulf benzinestation. [2] Rond 16.30 uur zag zij dat een jongen de shop binnen liep. De jongen haalde de rugzak van zijn rug en hield die voor zich. [aangeefster] zag dat de jongen de rugzak opende en zei: “Sorry hoor, ik heb geld nodig”. Nadat [aangeefster] reageerde met “nou en”, hoorde ze de jongen zeggen: “Ik heb geld nodig, ik heb een groot mes bij me”. De jongen deed vervolgens zijn hand in de rugzak. [aangeefster] heeft een stapeltje 20-eurobiljetten gepakt en dit aan de jongen gegeven. Ze hoorde hem vervolgens zeggen: “Heb je geen briefjes van 50 euro?” [aangeefster] vertelde de jongen daarop dat ze die niet had. Ze hoorde dat de jongen zei: “Doe mij dan maar tientjes”. [aangeefster] heeft uit de kassalade nog een aantal tien eurobiljetten gepakt en deze aan de jongen gegeven. [3]
De melding die door [aangeefster] bij de politie is gedaan op 26 juli 2014 is door de politie uitgewerkt. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
“A (aangever): (…) die jongen komt binnen. (…) Hij koopt een Lion en zegt tegen mij: “Ik heb geld nodig, ik heb een mes bij mij.
(…)
A: hij heeft hem niet laten zien, maar hij dreigde er wel mee”. [4]
Door verdachte is verklaard dat hij zich herkent op printjes van de camerabeelden op 26 juli 2014 van de Gulf in Veenendaal. [5] Verdachte had naar eigen zeggen duizend euro nodig voor zijn vakantie. Hij had er over nagedacht dat het op dat moment heel hard regende, zodat de camerabeelden dan slechter zouden zijn. Verdachte heeft van tevoren het windscherm en de spiegel van zijn scooter afgehaald. [6] De scooter ziet er dan anders uit. Verdachte denkt dat hij dit op de vrijdag ervoor heeft gedaan. Om herkenning te voorkomen heeft verdachte met wit tape van de letter F op het kenteken van zijn scooter een E gemaakt. [7] Verdachte heeft in de shop om geld gevraagd en kreeg negen briefjes van twintig euro en vijf briefjes van tien euro. [8]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij aangeefster [aangeefster] niet heeft bedreigd door te zeggen dat hij een mes had, ongeloofwaardig. Door [aangeefster] wordt immers direct na de overval telefonisch melding gedaan bij de politie. In deze melding vertelt zij, vrijwel meteen en uit eigen beweging, dat de jongen tegen haar heeft gezegd dat hij een mes bij zich had. In de aangifte die [aangeefster] heeft afgelegd, verklaart zij dat de jongen een hand in zijn rugzak deed en zij op dat moment sterk de overtuiging had dat daar het mes in zat waar de verdachte over sprak. Dit beeld, dat [aangeefster] omschrijft, wordt bevestigd door de prints van de camerabeelden, waarop te zien is dat verdachte zijn hand in de rugtas doet. De rechtbank heeft ook overigens geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring zoals deze door [aangeefster] is afgelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 26 juli 2014 in de gemeente Veenendaal, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 220 euro, geheel of ten dele toebehorende aan Gulf Demarol Retail BV,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- zijn rugtas van zijn rug heeft gehaald en zijn rugtas heeft geopend en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd: "Ik heb geld nodig" en "Ik heb een groot mes bij me", waarbij/waarna hij zijn hand in zijn rugtas heeft gedaan en
- aan die [aangeefster] heeft gevraagd: "Heb je geen briefjes van 50 euro?" en tegen die [aangeefster] heeft gezegd: "Doe mij dan maar tientjes", terwijl hij zijn hand nog in zijn rugtas had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
afpersing.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van het strafmaatverweer allereerst opgemerkt dat verdachte een first offender is. Daarnaast is sprake van een knullige overval, waarbij een relatief klein geldbedrag is buitgemaakt. Verdachte heeft de problemen die hij had onder ogen gezien en zet zich, met steun van hulpverlening, in om op de goede weg te blijven. Bovendien heeft verdachte spijt van zijn handelen en is hij graag bereid de schade van aangeefster te vergoeden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation, waarbij hij de winkelbediende (verbaal) heeft bedreigd met een mes. Daarbij heeft verdachte ruim tweehonderd euro buitgemaakt.
Door het handelen van verdachte heeft hij het slachtoffer erg veel angst ingeboezemd. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer, waarin zij spreekt over de enorme impact die dit voorval heeft gehad op haar en haar team. Verdachte had geld nodig voor een vakantie en heeft bedacht het geld op deze manier te verkrijgen. Verdachte heeft daarin een volstrekt verkeerde belangenafweging gemaakt. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
De rechtbank constateert dat geen sprake is van een impulsieve daad. Verdachte heeft een dag voor de overval het windscherm en de spiegels van zijn scooter gehaald. Ook heeft verdachte zijn nummerplaat aangepast en heeft hij de overval weloverwogen gepleegd op een moment dat het hard regende, zodat een eventuele herkenning zou worden bemoeilijkt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Verder heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsrapport van 8 augustus 2014, waaruit blijkt dat verdachte in aanmerking komt voor het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft in het rapport ten behoeve van de rechtszitting echter geconcludeerd, vanuit praktische overwegingen, dat er geen duidelijke indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Anders dan de reclassering ziet de rechtbank echter wel aanwijzingen alsnog het adolescentenstrafrecht toe te passen. Allereerst betrekt de rechtbank daarbij de jeugdige leeftijd van verdachte. Daarnaast blijkt uit (citaten in) het hiervoor genoemde, meest recente, reclasseringsrapport dat verdachte zijn frustraties opkropt, niet weerbaar is en in allerlei opzichten nog niet is volgroeid. Verdachte heeft onvoldoende zicht op de eventuele gevolgen van zijn daden. Op grond hiervan en mede gelet op de voor verdachte op te leggen strafsoort, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van verdachte is toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de conclusie van de reclassering mede lijkt te zijn genomen op basis van louter praktische overwegingen, immers de voortduring van hulp die vanuit de volwassenreclassering was ingezet. Dit argument is thans feitelijk niet meer aan de orde, nu de genoemde hulp inmiddels is gestopt of beëindigd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting met toepassing van het adolescentenstrafrecht af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Gezien de ernst van het feit kan niet met een andere straf worden volstaan dan met een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte jeugddetentie dient te worden opgelegd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Deze voorwaarden zullen echter in het kader van het jeugdstrafrecht worden opgelegd en door de jeugdreclassering worden uitgevoerd.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er, gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en met name gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte - benoemd in het reclasseringsadvies - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder aanvullende hulp wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Tevens acht de rechtbank het in het belang van verdachte dat het reclasseringstoezicht en de ambulante behandeling en begeleiding per omgaande worden opgepakt.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De inhoud van de vorderingen
De vordering van [aangeefster]strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente.
9.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat verdachte, bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde, graag bereid is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [aangeefster] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 500,00 (vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijk rente. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77v, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentie van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. veroordeelde dient zich binnen 5 werkdagen na de uitspraak te melden bij de jeugdreclassering, Samen Veilig Midden-Nederland, op het adres Tiberdreef 8 te Utrecht. Hierna moet veroordeelde zich melden zo frequent en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
5. veroordeelde zal zich laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke ambulante (jeugd)instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (jeugd)instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
6. veroordeelde zal zich ambulant laten begeleiden door Kwintes Veenendaal of een soortgelijke (jeugd)instantie, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding door of namens die (jeugd)instelling zullen worden gegeven.
Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Benadeelde partijen
Wijst de vordering van[aangeefster]toe tot een bedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan[aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van[aangeefster], € 500,00 (zegge vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2015.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan [verdachte]wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 26 juli 2014 in de gemeente Veenendaal, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld[aangeefster]
heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 220 euro, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangeefster]
en/of Gulf Demarol Retail BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat hij, verdachte,
- zijn rugtas van zijn rug heeft gehaald en/of zijn rugtas heeft geopend en/of
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd: "Ik heb geld nodig" en/of "Ik heb een groot
mes bij me", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij/waarna
hij zijn hand in zijn rugtas heeft gedaan en/of
- aan die [aangeefster] heeft gevraagd: "Heb je geen briefjes van 50 euro?" en/of
tegen die [aangeefster] heeft gezegd: "Doe mij dan maar tientjes", althans woorden
van gelijke aard en/of strekking, terwijl hij zijn hand nog in zijn rugtas had;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900 2014204916 en A, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 151). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 27 juli 2014, p. 26.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 27 juli 2014, p. 27.
4.Het proces-verbaal, uitwerking melding overval, d.d. 30 juli 2014, p. 18.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 6 augustus 2014, p. 62.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 6 augustus 2014, p. 63.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 6 augustus 2014, p. 64.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 6 augustus 2014, p. 63.