ECLI:NL:RBMNE:2015:1308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
16-661931-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring medeplichtigheid aan poging woninginbraak

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 in Marokko, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal en poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft op 28 januari 2015 de verdachte ter terechtzitting gehoord, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P. Hilhorst. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van betrokkenheid bij de diefstal van een breekijzer en de poging tot inbraak in een woning. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat de verdachte vrijgesproken moest worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening bij de diefstal van het breekijzer, en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 primair. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot woninginbraak, omdat hij op de uitkijk stond terwijl zijn medeverdachte probeerde in te breken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was en dat er voldoende bewijs was voor deze medeplichtigheid.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met een vervangende hechtenis van 40 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [A], voor een bedrag van €161,43, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661931-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten [A] , wonende te Utrecht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primairals medepleger en
subsidiairals medeplichtige betrokken is geweest bij de diefstal van een breekijzer uit een schuur, door middel van braak;
feit 2:
primairals medepleger en
subsidiairals medeplichtige betrokken is geweest bij de poging tot diefstal uit een woning, door middel van braak.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide onder primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, -kort gezegd- een diefstal door middel van braak en een poging tot diefstal door middel van braak, beiden in vereniging gepleegd. De officier van justitie baseert zich hierbij met name op de getuigenverklaringen en de aangetroffen braaksporen op de schuur en de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 1 acht de raadsvrouwe braak op de schuur niet mogelijk gelet op het korte tijdsbestek voor de veronderstelde handelingen, zoals daarover mede wat betreft tijdsverloop is verklaard door [getuige] . Ten aanzien van beide feiten stelt de raadsvrouwe dat geen sprake is geweest van medeplegen en verwijst hieromtrent naar de criteria gehanteerd door de Hoge Raad (zie: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474). Tevens stelt de raadsvrouwe dat ook van medeplichtigheid geen sprake is geweest. Gelet op de grote afstand tussen verdachte en de schuur/woning is het fysiek niet mogelijk geweest, en daarom ook niet geloofwaardig, dat verdachte daar op de uitkijk zou hebben gestaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte of de medeverdachte heeft gehandeld met het oogmerk om zich het betreffende breekijzer toe te eigenen. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele vaststelling dat de medeverdachte het breekijzer kortdurend heeft gebruikt onvoldoende om tot bewezenverklaring van het voor diefstal vereiste oogmerk van wederrechtelijke toeëigening te kunnen komen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde
Gelet op de handelingen van verdachte en de medeverdachte en de criteria gehanteerd door de Hoge Raad hieromtrent stelt de rechtbank, overeenkomstig de verdediging, vast dat ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde geen bewijs is van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve van medeplegen door verdachte.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder feit 2 primair ten laste gelegde.
4.3.2
Bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegdeDe rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 15 oktober 2014 komt een melding van inbraak binnen bij de politie. De melder, [getuige] , verklaart dat hij twee jongens zag staan op de kruising van de Regentesselaan en de Albrecht Thaerlaan. De jongens waren erg alert en keken constant om zich heen, alsof ze iets in de gaten aan het houden waren. Hij omschrijft de jongens als volgt.
Jongen 1: volslank postuur, vermoedelijk Noord-Afrikaanse afkomst, kort, donker haar met opgeschoren zijkanten, bruine halflange jas, zwarte trainingsbroek met wit Puma-logo en zwarte Nike Air schoenen met een witte zool en oranje vlak.
Jongen 2: slank postuur, smal gezicht, vermoedelijk Nederlandse of van Noord-Afrikaanse afkomst, donkerblauwe jas, spijkerbroek.
De getuige is naar de eerste verdieping van zijn woning gelopen en zag dat jongen 1 in de tuin van zijn achterburen met vermoedelijk een koevoet in zijn handen en bezig was met wrikken bij het raam of de deur. De getuige hoorde breekgeluiden. Hierop is hij weer naar beneden gelopen en zag dat jongen 2 nog steeds op dezelfde plek stond en de straat in keek. Na een paar minuten kwam jongen 1 uit de Regentesselaan lopen en ging bij jongen 2 staan. [2] Vervolgens komen verbalisanten ter plaatse en op basis van het doorgegeven signalement van jongen 2 wordt verdachte aangehouden en op basis van het doorgegeven signalement van jongen 1 wordt medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Er bevonden zich geen andere personen in de Regentesselaan. [3] Op de woning aan de [adres] te Utrecht werden braaksporen aangetroffen. Getracht was zich de toegang tot de woning te verschaffen door met een breekwerktuig te wrikken in de sluitnaad van de openslaande achterdeuren. [4] Door de eigenaar van de woning, [A] , werd aangifte gedaan van poging tot woninginbraak. [5] Verdachte heeft bevestigd ter plaatse te zijn aangehouden en medeverdachte [medeverdachte] te kennen. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte medeplichtig is geweest aan de poging tot woninginbraak. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met de medeverdachte zowel direct voor als na de poging tot woninginbraak contact te hebben en door tijdens de poging tot woninginbraak op de uitkijk te blijven staan, opzet heeft gehad op deze poging tot woninginbraak en de medeverdachte hierbij eveneens opzettelijk behulpzaam is geweest.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe, dat op de uitkijk staan op de locatie waar verdachte zich bevond onmogelijk zou zijn. Het waarschuwen van de medeverdachte, waarvan kan worden aangenomen dat het op de uitkijk staan gericht was, kan op verschillende manieren gebeuren. Naar het oordeel van de rechtbank doet de locatie waarop verdachte zich blijkens de getuigenverklaring heeft bevonden hier niet aan af en maakt dit evenmin ongeloofwaardig.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 2 subsidiair:
[medeverdachte] op 15 oktober 2014 te Utrecht ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen goederen van zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, als volgt heeft gehandeld:
hebbende die [medeverdachte] een breekijzer tussen de openslaande achterdeuren van die woning geplaatst en vervolgens met dat breekijzer gewrikt en getracht om die deuren van die woning open te breken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op 15 oktober 2014 te Utrecht ten behoeve van die [medeverdachte] op de uitkijk te
staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
feit 2 subsidiair: medeplichtigheid aan poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en oplegging van verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot inbraak in een woning, door op de uitkijk te staan. Woninginbraken en pogingen daartoe zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. Verdachte is aan deze gevolgen voorbij gegaan en dat neem de rechtbank hem kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 16 oktober 2014, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder is veroordeeld, onder andere recentelijk ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 26 januari 2015, opgemaakt door H. van Benthem, waaruit blijkt dat verdachte is gelabeld als veelpleger. Volgens de reclassering is sprake van een duurzaam patroon van stelselmatig norm overschrijdend gedrag en het recidiverisico wordt ingeschat als zeer hoog. Hierbij speelt onder andere een rol de omgang met criminele jongeren, het ontbreken van dagbesteding en inkomen, het gebrek aan probleembesef en de zelfbepalende houding. De reclassering acht reclasseringstoezicht geïndiceerd.
Gelet op het bewezenverklaarde, komt de rechtbank tot een andere straftoemeting dan gevorderd door de officier van justitie. Alles afwegende en met name gelet op de omstandigheid dat sprake is van recidive, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden -met uitzondering van het locatiegebod gecontroleerd door elektronische controle- noodzakelijk is ter voorkoming dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [A] heeft met betrekking tot het ten laste gelegde een vordering ingediend tot vergoeding van de door hem geleden schade, te weten € 481,27.
De officier van justitie heeft gevorderd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, te weten tot € 481,27, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden gelet op de bepleite vrijspraak.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van een gedeelte van de vordering van [A] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden, zowel materieel als immaterieel. De rechtbank acht de gevorderde posten ten dele voldoende onderbouwd en schat de geleden schade, gelet op de inhoud van de vordering en het dossier, als volgt:
  • Verlies arbeidsvermogen: voor de duur van 5 uur à € 6,81 per uur = € 34,05
  • Reiskosten: woon-werkverkeer van de benadeelde à 97,8 km voor 28 cent per kilometer = € 27,38
  • Smartengeld: € 100,-
De rechtbank waardeert derhalve de schade op € 161,43 (zegge: honderdeenenzestig euro en drieënveertig eurocent), bestaande uit € 61,43 materiële schade en € 100,- immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en beoordeling hiervan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het
onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2 subsidiair: medeplichtigheid aan poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van twee uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
een maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jaarnavolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen een werkdag volgend op de onherroepelijkheid van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen en zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. mee moet werken aan een traject gericht op een fulltime dagbesteding en beschikken over een legaal inkomen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Benadeelde partij t.a.v. feit 2
Wijst de vordering van [A] deels toe tot een bedrag van € 161,43 (zegge: honderdeenenzestig euro en drieënveertig eurocent), bestaande uit € 61,43 materiële schade en € 100,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [A] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] , € 161,43 (zegge: honderdeenenzestig euro en drieënveertig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 3 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander/anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 15 oktober 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een schuur
(behorende bij de woning [adres] ) heeft weggenomen een breekijzer,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen
goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 15 oktober 2014 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit een schuur (behorende bij de woning [adres] )
heeft weggenomen een breekijzer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
die die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte
opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op of omstreeks 15 oktober
2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ten behoeve
van die [medeverdachte] op de uitkijk te staan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 15 oktober 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in / uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te
nemen goederen van hun/zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende
aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
/ of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te
verschaffen en / of die / dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn /
hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming
en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij,
verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) een breekijzer tussen de
(openslaande) achterdeuren van die woning geplaatst en/of (vervolgens) met dat
breekijzer gewrikt en/of getracht om die deuren van die woning open te breken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 15 oktober 2014 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door die [medeverdachte]
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in / uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te
nemen goederen van zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan
[A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of
verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/
dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn / hun bereik te brengen door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, als
volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende die [medeverdachte] een breekijzer tussen
de (openslaande) achterdeuren van die woning geplaatst en/of (vervolgens) met
dat breekijzer gewrikt en/of getracht om die deuren van die woning open te
breken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest
door opzettelijk op of omstreeks 15 oktober 2014 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland ten behoeve van die [medeverdachte] op de uitkijk te
staan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0900-2014293824 Z, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 144). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 15 oktober 2014, opgenomen op pagina 52 tot en met 54.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2014 van verbalisant [B] , met bijlagen, opgenomen op pagina 55 tot en met 63.
4.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 oktober 2014 van verbalisant [C] , opgenomen op pagina 47 en 48.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [A] d.d. 15 oktober 2014, opgenomen op pagina 44 tot en met 46.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 januari 2015.