ECLI:NL:RBMNE:2015:1299

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-661737-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne in Nederland

Op 30 januari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 4 november 2014 en 16 januari 2015, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M.P.M. Adank. De tenlastelegging werd op 16 januari 2015 gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en in vereniging invoeren van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie gevolgd, dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was op basis van de bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van het 'binnen het grondgebied van Nederland brengen' van cocaïne, omdat Curaçao onderdeel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat Curaçao geen onderdeel uitmaakt van het grondgebied van Nederland. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd in Nederland.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als zwakbegaafd en kwetsbaar werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een forse gevangenisstraf rechtvaardigde, maar dat de omstandigheden van de verdachte een lichtere straf rechtvaardigden. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661737-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2014 en 16 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 16 januari 2015 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk en in vereniging cocaïne heeft ingevoerd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde, op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu Curaçao onderdeel uitmaakt van het grondgebied van Nederland, geen sprake is geweest van het ‘opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen’ als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. De cocaïne was immers al binnen het grondgebied van Nederland.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat geen sprake is van het ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ van cocaïne overweegt de rechtbank als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het Koninkrijk der Nederlanden, en het grondgebied hiervan, bestaat uit vier landen waaronder Curaçao en Nederland. De rechtbank stelt vast dat hieruit volgt dat Curaçao geen onderdeel uitmaakt van het grondgebied van Nederland, maar enkel van het (meer omvattende) Koninkrijk der Nederlanden. Dit blijkt ook uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2006:AZ0651). De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft, anders dan op grond van het reeds verworpen verweer, geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 januari 2015, waaruit onder andere blijkt dat hij heeft gehandeld tezamen en in vereniging met een ander of anderen; [2]
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte ] d.d. 31 juli 2014; [3]
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 augustus 2014. [4]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op één of meer tijdstippen in de periode van 16 juli 2014 tot en met 29 juli 2014 in de gemeente Haarlemmermeer en de gemeente Baarn, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van 213 bolletjes cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht en de rechtbank verzocht, indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring, hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. De raadsman heeft verzocht tot oplegging van een gevangenisstraf korter dan of gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 213 bolletjes bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Tevens heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 8 januari 2015, opgemaakt door H.M. Ellen. Verdachte betreft een zwakbegaafde, naïeve en kwetsbare man die de gevolgen van zijn handelen niet goed kan overzien. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Gezien de (gedrags)kenmerken en beperkingen van verdachte, de verschillende problemen in zijn leven en de kans op recidive, acht de reclassering (intensieve) ondersteuning en controle van belang. Hiertoe wordt geadviseerd tot oplegging als bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Victas, een ambulante behandelverplichting en meewerken aan een opname in een instelling voor beschermd wonen.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel, mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een (forse) gevangenisstraf. Gelet echter op de persoon van verdachte, zijn rol in het geheel en zijn proceshouding, acht de rechtbank het niet geboden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan het reeds ondergane voorarrest. Wel acht de rechtbank het passend om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten en tevens om mogelijk te maken dat verdachte zal worden begeleid. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek, waarvan 9 maanden voorwaardelijk en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, onderstaand nader uitgewerkt. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op twee jaar.

9.Het beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen goederen waarover nog geen beslissing is genomen, gevorderd tot teruggave aan verdachte.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht tot teruggave aan verdachte van alle in beslag genomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat alle goederen, opgenomen op de beslaglijst d.d. 18 december 2014, zijn aangetroffen en in beslag genomen in de woning van verdachte en dat verdachte heeft verklaard dat deze goederen aan hem toebehoren. Voor zover door de officier van justitie voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting nog geen beslissing is genomen over de inbeslaggenomen goederen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.
De rechtbank acht alle in beslag genomen goederen, hierna nader te noemen in de beslissing, vatbaar voor teruggave aan verdachte, gelet op het verzoek van de verdediging en het standpunt van de officier van justitie hieromtrent.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
9 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich meldt bij verslavingsreclassering Victas op het adres ABC Straat 5 in Utrecht. Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende de proeftijd moet hij onder toezicht en leiding van Victas blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen;
5. zich ambulant laat behandelen bij de (forensische) verstandelijke gehandicaptenzorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven; en
6. verblijft in een instelling voor beschermd wonen, indien en voor zover dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Victas om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Gelast - voor zover dat nog niet gebeurd is - de teruggave aan verdachte van de hierna te noemen in beslag genomen goederen, zoals opgenomen op de beslaglijst, te weten:
  • Computer APPLE, incl. muis, tv, drive, toetsenbord en router.
  • Televisie (kleur) Kl: zwart, PHILIPS, flatscreen
  • Televisie (kleur), SAMSUNG, flatscreen
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en K.J. Veenstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank 30 januari 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
16 juli 2014tot en met 29 juli 2014 in de gemeente Haarlemmermeer en/of de gemeente Baarn, in elk geval in Nederland en/of op Curaçao,
tezamen en in vereniging met een anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van 213 bolletjes cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0940/2014208338(A t/m F), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 226). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 januari 2015.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte ] d.d. 31 juli 2014, opgemaakt door verbalisanten [A] en [B], beiden brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 39 tot en met 41.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een Rapport Identificatie van drugs en precursoren, met zaaknummer 2014.08.06.007 (aanvraag 001) van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 augustus 2014, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, opgenomen op pagina 207 en 208.