AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Vrijspraak en bewezenverklaring van medeplegen en medeplichtigheid bij invoer van cocaïne
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1973 in voormalig Joegoslavië. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne, medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 4 november 2014 en 16 januari 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J. Visscher. De tenlastelegging werd op 16 januari 2015 gewijzigd en de officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, maar achtte de medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De verdediging vroeg om vrijspraak en betwistte de verklaringen van de medeverdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 29 juli 2014 in de woning van de verdachte en medeverdachte een bolletje cocaïne werd aangetroffen. De medeverdachte verklaarde dat hij cocaïne had gesmokkeld vanuit Curaçao en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne, maar dat de verdachte wel opzettelijk cocaïne aanwezig had gehad. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien haar psychische problemen en beperkte geestelijke vermogens.
De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 58 dagen, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 4.539,32 aan de verdachte teruggegeven, omdat niet was aangetoond dat dit bedrag uit de baten van het strafbare feit was verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als medepleger of medeplichtige kon worden aangemerkt voor de invoer van cocaïne, maar wel schuldig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
Voetnoten
1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0940/2014208338(A t/m F), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 226). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen (relaas) d.d. 31 juli 2014 van verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie Midden-Nederland, opgenomen op pagina 6 t/m 14, met name pagina 7 en 8.
3.Het proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen d.d. 30 juli 2014 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk medewerker en buitengewoon opsporingsambtenaar van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 54 en 55.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een Rapport Identificatie van drugs en precursoren, met zaaknummer 2014.08.06.007 (aanvraag 001) van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 augustus 2014, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, opgenomen op pagina 207 en 208.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 juli 2014, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 21 t/m 26, met name pagina 24 en 25.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1], op 13 november 2014 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, doorgenummerd pagina 1 t/m 5, met name pagina 3 en 5.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 januari 2015.