ECLI:NL:RBMNE:2015:1297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-661736-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van medeplegen en medeplichtigheid bij invoer van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1973 in voormalig Joegoslavië. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne, medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 4 november 2014 en 16 januari 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J. Visscher. De tenlastelegging werd op 16 januari 2015 gewijzigd en de officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, maar achtte de medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De verdediging vroeg om vrijspraak en betwistte de verklaringen van de medeverdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 29 juli 2014 in de woning van de verdachte en medeverdachte een bolletje cocaïne werd aangetroffen. De medeverdachte verklaarde dat hij cocaïne had gesmokkeld vanuit Curaçao en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne, maar dat de verdachte wel opzettelijk cocaïne aanwezig had gehad. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien haar psychische problemen en beperkte geestelijke vermogens.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 58 dagen, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 4.539,32 aan de verdachte teruggegeven, omdat niet was aangetoond dat dit bedrag uit de baten van het strafbare feit was verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als medepleger of medeplichtige kon worden aangemerkt voor de invoer van cocaïne, maar wel schuldig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661736-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1973] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2014 en 16 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 16 januari 2015 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: opzettelijk en in vereniging cocaïne heeft ingevoerd,
subsidiair: medeplichtig is geweest aan het opzettelijk en in vereniging cocaïne invoeren,
meer subsidiair: opzettelijk en in vereniging cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde. De officier van justitie acht het onder subsidiair ten laste gelegde, te weten -kort gezegd- medeplichtigheid aan cocaïne-invoer, wettig en overtuigend bewezen en baseert zich hierbij op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegd bij de politie. De officier van justitie acht deze verklaring gesteund door het proces-verbaal van bevindingen waarbij één bolletje cocaïne is aangetroffen in de woning, de zich in het dossier bevindende afschriften van Facebookberichten en de (zend)mastgegevens. De officier van justitie acht de nadien afgelegde ten aanzien van verdachte ontlastende verklaring door [medeverdachte 1] niet aannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot vrijspraak van hetgeen verdachte is ten laste gelegd. De raadsman acht, in tegenstelling tot de officier van justitie, de in tweede instantie afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris geloofwaardig, aannemelijk en doorslaggevend. Deze verklaring is niet in strijd met de bewijsmiddelen en komt overeen met de verklaring van verdachte dat zij er niets mee te maken heeft gehad.
Met de officier van justitie, acht de raadsman geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking zoals onder primair ten laste gelegd. Ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde kunnen de feitelijke handelingen onvoldoende bewezen worden dan wel leidt bewezenverklaring hiervan niet tot strafbare medeplichtigheid. Verdachte ontkent het bezit van de cocaïne en de woning werd niet door haar, maar door medeverdachte [medeverdachte 1] gehuurd. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 29 juli 2014 gaan verbalisanten naar aanleiding van een melding naar de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], aan de [adres] te [woonplaats]. In de woning werd één bolletje, mogelijk zijnde cocaïne aangetroffen. [medeverdachte 1] vertelde aan de verbalisanten cocaïne te hebben gesmokkeld vanuit Curaçao. Zijn vrouw, verdachte [verdachte], was hiervan op de hoogte. [2] De inhoud van het aangetroffen bolletje, zijnde wit poeder, is verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) [3] en uit onderzoek is geconcludeerd dat dit monster cocaïne bevat. [4] Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de door hem in totaal 213 geslikte bolletjes samen met zijn vrouw opving. Verdachte [verdachte] heeft de toen reeds uitgepoepte bolletjes geteld in zijn bijzijn, het waren er meer dan 100. [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat zij de bolletjes door het toilet had gespoeld. [5] [medeverdachte 1] heeft deze verklaring (deels) bevestigd bij de rechter-commissaris, waar hij verklaard heeft dat zijn vrouw aanwezig is geweest toen de bolletjes door hem werden uitgepoept en dat zij deze later door de wc heeft gespoeld. [medeverdachte 1] heeft dit niet gezien, maar dit heeft verdachte tegen hem gezegd. [6] Verdachte heeft tevens ter terechtzitting verklaard dat zij de drugs door de wc heeft gespoeld. Ook heeft zij medeverdachte [medeverdachte 2] in hun woning gezien met een bolletje. [7]
Bewijsoverweging
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] samenwoonde ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte is aanwezig geweest bij het door [medeverdachte 1] uitpoepen van de bolletjes cocaïne; zij heeft hiermee handelingen kunnen verrichten en zij had dan ook kennis van de aanwezigheid van deze bolletjes in hun woning. Deze verdovende middelen bevonden zich zowel in de machtssfeer van verdachte als van medeverdachte [medeverdachte 1]. Voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen, als bedoeld in de Opiumwet, is niet noodzakelijk dat deze verdachte toebehoorden of dat zij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen heeft gehad. Gelet hierop komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder meer subsidiair ten laste gelegde, -kort gezegd- het in vereniging aanwezig hebben van cocaïne.
Ten aanzien van de hoeveelheid bolletjes merkt de rechtbank op dat het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet is vereist dat alle bestanddelen van de tenlastelegging worden ondersteund door ander bewijs (zie bijvoorbeeld HR 7 april 1981, NJ 1981, 399). De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunt om aan te nemen dat medeverdachte [medeverdachte 1] hieromtrent niet naar waarheid heeft verklaard.
Vrijspraak
De rechtbank acht, gelet op bovengenoemde gebezigde bewijsmiddelen, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger dan wel medeplichtige betrokken is geweest bij de invoer van de cocaïne, en zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan haar onder primair en onder subsidiair ten laste gelegde.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
meer subsidiair:
in de periode van 16 juli 2014 tot en met 29 juli 2014 in Baarn, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 bolletjes bevattende cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
meer subsidiair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapporten betreffende verdachte, d.d. 10 november 2014, opgemaakt door F.M.J. Bruggeman, psychiater, en d.d. 4 november 2014, opgemaakt door drs. G.A.M. Mensing, klinisch psycholoog. De rapporten vermelden
-kort samengevat- dat bij verdachte zowel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, laaggeletterdheid, borderline en afhankelijke persoonlijkheidskenmerken, als een ziekelijke stoornis in de vorm van een bipolaire stoornis en posttraumatische stressstoornis. Er komt een beeld naar voren van een zwakbegaafde, getraumatiseerde vrouw. Verdachte is impulsief, soms ontremd, overschat zichzelf en heeft onvoldoende overzicht over situaties. Ze is onvoldoende in staat om oorzaak en gevolg te doorgronden. Deze problematiek was tevens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en heeft haar beperkt in de keuzevrijheid van haar gedrag. De rechtbank wordt geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De verdediging heeft de conclusies niet weersproken.
De officier van justitie heeft de conclusies overgenomen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 122 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht en de rechtbank verzocht, indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring, hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. Tevens heeft de raadsman gewezen op de Pro Justitia-rapportages, de beperkte rol van verdachte en haar blanco strafblad. De raadsman heeft verzocht tot oplegging van een gevangenisstraf korter dan of gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een flinke hoeveelheid cocaïne. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 december 2014, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 9 januari 2015, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker]. Verdachte betreft een zwakbegaafde vrouw met jarenlange psychische problemen. Zij is sinds 2001 bekend met en goed ingebed in de zorg. Met name gelet hierop, acht de reclassering toezicht en begeleiding in de vorm van bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde Pro Justitia-rapporten, waaruit volgt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en met name het geringe aandeel van verdachte in het geheel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het reeds ondergane voorarrest passend en geboden is. Gelet op het reclasseringsadvies acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke straf en (bijzondere) voorwaarden niet nodig. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen met aftrek van de duur van het voorarrest.

9.Het beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen goed, te weten een contant geldbedrag ter waarde van € 4.539,32, gevorderd tot verbeurdverklaring nu dit uit de baten van het strafbare feit is verkregen.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht tot teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag. De raadsman stelt dat geen sprake is van een relatie tussen het strafbare feit en het geldbedrag.
De rechtbank stelt vast dat het goed, opgenomen op de beslaglijst d.d. 18 december 2014, is aangetroffen en in beslag genomen bij verdachte en dat verdachte heeft verklaard dat dit goed aan haar toebehoort. De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank acht het in beslag genomen goed, hierna nader te noemen in de beslissing, vatbaar voor teruggave aan verdachte. Niet is gebleken dat dit goed uit de baten van het bewezenverklaarde feit is verkregen of dat verdachte op zodanige wijze betrokken was bij de verkoop van cocaïne door haar medeverdachte, waarmee zij de cocaïne aanwezig had, dat dit geldbedrag alsnog in relatie te brengen is met het bewezenverklaarde strafbare feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het
onder primair en onder subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
StrafbaarheidVerklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
58 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van het hierna te noemen in beslag genomen goed, zoals opgenomen op de beslaglijst, te weten:
- Euro geld, waarde: € 4.539,32
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en K.J. Veenstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank 30 januari 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
Primair
zij in of omstreeks de periode van
16 juli 2014en met 29 juli 2014 in de gemeente Haarlemmermeer en/of Baarn en/of op Bonaire, althans in Nederland, en/of op Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van 213 bolletjes bevattende cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair
medeverdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en)
in of omstreeks de periode van
16 juli 2014tot en met 29 juli 2014 in de gemeente Haarlemmermeer en/of Baarn en/of op Bonaire, in elk geval in Nederland, en/of op Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 213 bolletjes bevattende cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet
behorende lijst I
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in voornoemde periode behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk:
- de bolletjes bevattende cocaïne die via de onlasting het lichaam van die [medeverdachte 1] hebben verlaten op te vangen en/of te tellen en/of
- haar woning beschikbaar te stellen voor de opslag van voornoemde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet
Meer subsidiair
zij in of omstreeks de periode van
16 juli 2014tot en met 29 juli 2014 in de gemeente Baarn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 bolletjes bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van 7,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0940/2014208338(A t/m F), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 226). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen (relaas) d.d. 31 juli 2014 van verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie Midden-Nederland, opgenomen op pagina 6 t/m 14, met name pagina 7 en 8.
3.Het proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen d.d. 30 juli 2014 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk medewerker en buitengewoon opsporingsambtenaar van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 54 en 55.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een Rapport Identificatie van drugs en precursoren, met zaaknummer 2014.08.06.007 (aanvraag 001) van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 augustus 2014, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, opgenomen op pagina 207 en 208.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 juli 2014, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 21 t/m 26, met name pagina 24 en 25.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1], op 13 november 2014 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, doorgenummerd pagina 1 t/m 5, met name pagina 3 en 5.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 januari 2015.