ECLI:NL:RBMNE:2015:1289
Rechtbank Midden-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen en kasopstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, en de officier van justitie vorderde een bedrag van € 502.544,43 aan ontneming. Tijdens de zitting werd het netto wederrechtelijk verkregen voordeel door de officier van justitie vastgesteld op € 477.983,43, dat gelijkelijk verdeeld moest worden tussen de veroordeelde en een medeveroordeelde.
De verdediging voerde aan dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was, omdat de rechtbank de veroordeelde had vrijgesproken van gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering niet gebaseerd was op feiten waarvoor de veroordeelde was vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde ook uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij was veroordeeld wederrechtelijk voordeel had genoten, gezien zijn uitgaven die zijn legale inkomsten overschreden.
De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 466.019,22 en legde de verplichting op aan de veroordeelde om € 233.009,61 aan de Staat te betalen. De beslissing was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag te vorderen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.