ECLI:NL:RBMNE:2015:1289

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-700340-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen en kasopstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, en de officier van justitie vorderde een bedrag van € 502.544,43 aan ontneming. Tijdens de zitting werd het netto wederrechtelijk verkregen voordeel door de officier van justitie vastgesteld op € 477.983,43, dat gelijkelijk verdeeld moest worden tussen de veroordeelde en een medeveroordeelde.

De verdediging voerde aan dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was, omdat de rechtbank de veroordeelde had vrijgesproken van gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering niet gebaseerd was op feiten waarvoor de veroordeelde was vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde ook uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij was veroordeeld wederrechtelijk voordeel had genoten, gezien zijn uitgaven die zijn legale inkomsten overschreden.

De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 466.019,22 en legde de verplichting op aan de veroordeelde om € 233.009,61 aan de Staat te betalen. De beslissing was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag te vorderen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700340-13
Datum uitspraak: 11 februari 2015
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank, op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) [1977],
wonende te [adres], [postcode] te [woonplaats].
Raadsman: mr. P.E. van Zon, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 502.544,43, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/700340-13 waaruit blijkt dat veroordeelde op 30 april 2014 door deze rechtbank is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren én een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, terzake witwassen;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 23 augustus 2013;
- de aanvulling op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 17 december 2013;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 16 april 2014 en 3 november 2014;
- de conclusie van antwoord van de raadsman d.d. 1 augustus 2014;
- de conclusie van repliek van de officier van justitie d.d. 25 augustus 2014;
- de conclusie van dupliek van de raadsman d.d. 16 december 2014;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens de gemachtigde raadsman van veroordeelde mr. P.E. van Zon, advocaat te ’s-Hertogenbosch gehoord. Veroordeelde is niet ter terechtzitting verschenen.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zijn vordering ter zitting gewijzigd. Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt volgens de officier van justitie € 477.983,43 en hij heeft gevorderd dit bedrag ponds-ponds gewijs te verdelen, zodat veroordeelde en [medeveroordeelde] ieder € 238.990,- moeten betalen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 23 augustus 2013 en de aanvulling daarop van 17 december 2013.

3.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank bij vonnis van 30 april 2014 veroordeelde expliciet heeft vrijgesproken van gewoontewitwassen, terwijl de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel juist op gewoontewitwassen is gebaseerd. Alleen het witwassen van een Rolex ter waarde van € 5.650,00 door veroordeelde is bewezen. Voorts zijn in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel allerhande posten opgenomen die enkel aan medeveroordeelde [medeveroordeelde] kunnen worden toegekend (onder andere [bedrijf], prostituees en cocaïne). Niet wordt aannemelijk gemaakt op welke wijze veroordeelde daarvan (bijvoorbeeld het cocaïnegebruik van [medeveroordeelde]) voordeel heeft gehad.
De vordering dient te worden afgewezen.

4.Het oordeel van de rechtbank

Bespreking van de gevoerde verweren
Ingevolge artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan aan de veroordeelde die is veroordeeld wegens misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde van het bestanddeel ‘een gewoonte heeft gemaakt’ is vrijgesproken omdat de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen niet als gewoontewitwassen kon worden aangemerkt. De ontnemingsvordering is niet gebaseerd op feiten waarvoor veroordeelde is vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de veroordeelde ook uit andere strafbare feiten dan die waarvoor zij is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Dit volgt uit het feit dat haar uitgaven haar legale inkomsten ruimschoots overschrijden in de onderzochte periode, zoals blijkt uit de analyse die in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling is gegeven.
Het beginvermogen
Voor zover de verdediging aan heeft willen voeren dat het beginsaldo op € 350.000,-- gesteld dient te worden, zodat de vordering op nihil gesteld moet worden, overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [medeveroordeelde] in 2004 een bedrag van € 350.000,-- heeft ontvangen uit hoofde van een leningsovereenkomst, dat hij dit bedrag contant heeft ontvangen en al die jaren in zijn woning heeft bewaard en daarvan ook heeft geleefd. Op zichzelf acht de rechtbank al niet aannemelijk dat iemand een dergelijk groot bedrag contant in zijn woning bewaart. Daarbij komt dat [medeveroordeelde] in november 2006 nog een contant bedrag heeft opgenomen van zijn bankrekening van € 890,--. Kennelijk had [medeveroordeelde] dat bedrag nodig om iets te betalen. Zou [medeveroordeelde] op dat moment nog over contant geld beschikken, dan ligt het voor de hand dat hij dit had aangewend voor de bewuste betaling in plaats van geld op te nemen van zijn bankrekening. Wat het bestaan van de lening eveneens onaannemelijk maakt is dat in de leningsovereenkomst niet is opgenomen waarvoor de leensom was bedoeld, dat er geen rente behoefde te worden betaald gedurende de looptijd (maar pas in januari 2015), alsmede dat er geen zekerheid werd gevraagd.
Ten aanzien van het bedrag van € 8.600,-- en het bedrag van € 4.250,-- overweegt de rechtbank dat gelet op het feit dat in november 2006 contant geld is opgenomen van de rekening van [medeveroordeelde] en veroordeelde, aannemelijk is dat er op dat moment geen contant geld meer beschikbaar was. Voornoemde bedragen waren op dat moment dus, naar aangenomen moet worden, reeds uitgegeven.
Op grond van bovenstaande overwegingen acht de rechtbank aannemelijk dat het beginsaldo op 1 januari 2007 € 0,-- is.
[bedrijf]
De rechtbank is van oordeel dat het verweer omtrent de investering in [bedrijf] wordt weerlegd door de inhoud van het dossier. Meer specifiek verwijst de rechtbank naar de inhoud van de telefoontaps van 18 november 2012 tot en met 21 november 2012 op basis waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat [medeveroordeelde] geld heeft geïnvesteerd in een [bedrijf]. Daarbij zijn in de woning van veroordeelde zijn briefjes gevonden waarop staat ‘Totaal geïnvesteerd door [medeveroordeelde]’. Hierop staan diverse kostenposten vermeld waaronder ‘voorraad’ en ‘TL lampen’. Het totaalbedrag is € 56.837,81. Daarnaast is er nog een vel papier met diverse kostenposten voor een totaalbedrag van € 8.480,76. Getuige [getuige] heeft voorts verklaard dat [medeveroordeelde] geld in de zaak heeft gestoken. Met betrekking tot laatstgenoemd bedrag heeft zij verklaard dat zij niet weet of [medeveroordeelde] die betaald heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit laatste bedrag gelet op de verklaring van [getuige] niet worden meegenomen in de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit geldt ook voor een bedrag van € 79,44,-- zijnde het verschil tussen het daadwerkelijk op het papier genoemde bedrag van € 56.837,81 en het - kennelijk per vergissing – in het rapport van dit papier overgenomen bedrag van € 56.837,81.
Witwassen van guldens
Op 5 maart 2012 werd door [A] een bedrag van fl 91.710,00 omgewisseld voor euro’s. Het bedrag vertegenwoordigde een waarde van € 41.616,18. [A] heeft hierover verklaard dat zij dit bedrag contant kreeg van [medeveroordeelde].
De verdediging voert aan dat de guldens die zijn omgezet naar euro’s niet in het vermogen van [medeveroordeelde] en veroordeelde zijn gevloeid aangezien deze (grotendeels) niet zijn teruggeven aan veroordeelde en [veroordeelde]. Kennelijk meent de verdediging dat voornoemd bedrag op die grond niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat bij de berekening van het voordeel niet de zogenoemde transactiemethode is gehanteerd, maar de methode van de kasopstelling. In het kader van die methode worden de beschikbare contante geldbedragen opgeteld en afgezet tegen de legale contante inkomsten. [medeveroordeelde] had een bedrag van fl 91.710,-- (€ 41.616,18) aan contant geld voorhanden dat op goede gronden bij de kasopstelling is betrokken.
Voertuigen/Mercedes E350 CGI
De verdediging heeft aangevoerd dat de Mercedes E350 CGI met kenteken [kenteken] niet mag worden meegerekend bij de uitgaven van [medeveroordeelde] en veroordeelde, omdat dit voertuig tussen 23 maart 2012 en 11 mei 2012 op naam stond van [getuige]. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier vast staat dat [medeveroordeelde] feitelijk de eigenaar en gebruiker van dit voertuig was. Uit het dossier volgt namelijk dat via de bankrekening van veroordeelde drie bekeuringen voor dit voertuig zijn betaald, waaronder een bekeuring wegens het niet op tijd verzekerd zijn van het voertuig. Daarbij acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige] van belang, waarin zij verklaard heeft dat zij een Mercedes op haar naam heeft gehad die eigenlijk van [medeveroordeelde] was.
Prostituees
Gelet op de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken op 2 december 2012 acht de rechtbank aannemelijk dat [medeveroordeelde] twee prostituees bestelt voor hem én een kameraad. De rechtbank zal de helft van deze betaling toerekenen aan het vermogen [medeveroordeelde] en veroordeelde, te weten € 400,-. Ten aanzien van de kosten voor prostituees op 8 december 2012 acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de prostituee werd besteld voor een ander dan [medeveroordeelde]. [medeveroordeelde] zegt tijdens het telefoongesprek dat zijn vrouw niets mag weten.
Cocaïne
De verdediging heeft aangevoerd dat [medeveroordeelde] wel eens cocaïne gebruikte, maar niet in de mate waarin bij het maken van de berekening uit is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier vaststaat dat [medeveroordeelde] in de periode van 1 januari 2007 tot 11 december 2012, zijnde 309 weken, twee keer per week cocaïne heeft gebruikt ter waarde van € 20,-- per keer. Dit komt op een bedrag van 309 (weken) x 2 (keer) x € 20,-- (per minimale gebruikershoeveelheid) = € 12.360,--.
Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de verklaring van veroordeelde d.d. 19 februari 2013, waarin zij heeft verklaard dat [medeveroordeelde] acht/negen jaar cocaïne gebruikt en dat misschien twee/drie keer per week doet. Tevens verwijst de rechtbank naar een in het dossier opgenomen PrintView, waaruit volgt dat de gemiddelde prijs van een gram cocaïne € 49,53 is. Bij de berekening is uitgegaan van een minimale gebruikershoeveelheid van 0,5 gram per keer, waarbij is uitgegaan van ene prijs van € 20,-- per gebruikershoeveelheid.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank overweegt ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende.
De volgende kasopstelling is gemaakt: [1]
1 Beginsaldo
2 Legale contante ontvangsten
Bankopnamen
13.244,25
Omzet uit eigen bedrijf
43.088,00
Legale contante ontvangsten
56.332,25
Eindsaldo contant geld
6.150,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
50.182,25
3 Uitgaven
Contante stortingen
200.773,12
Moneytransfers
9.919,00
Levensonderhoud
58.665,31
Aanschaf gebruiksgoederen (o.a. prostitués)
70.989,45
Vakantie
20.750,67
Voertuigen
77.928,68
Investering [bedrijf]
65.318,57
Overige contante uitgaven (o.a. cocaïne)
15.360,00
Witwassen van guldens
41.616,18
Totaal contante uitgaven
561.320,99
4 Verschil(meer uitgaven dan legaal mogelijk)
511.138,73

Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, volgt de rechtbank deze berekening, met dien verstande dat hierop in mindering moet worden gebracht een bedrag van € 400,- (zie de overweging met betrekking tot de kosten van prostituees). Verder wordt in mindering gebracht € 8.560,20 (€ 8.480,76 + € 79,44) (zie de overweging met betrekking tot [bedrijf]). Ook brengt de rechtbank een bedrag van € 8.584,31, zijnde een bedrag dat is betaald aan schadevergoedingsmaatregelen in een andere strafzaak in mindering.Blijkens het arrest van 29 november 2013 van het Hof Arnhem-Leeuwarden moet veroordeelde [medeveroordeelde] in zijn strafzaak aan de volgende benadeelde partijen de volgende bedragen betalen:

- € 3.000,-- aan benadeelde partij [benadeelde 1]
- € 1.575,-- aan benadeelde partij [benadeelde 2]
- € 23.000,-- aan benadeelde [benadeelde 3].
Dit bedrag brengt de rechtbank eveneens in mindering op de vordering. In totaal brengt de rechtbank dan ook een bedrag van € 45.119,51 in mindering op de vordering. Hieruit blijkt dat veroordeelde € 466.019,22 heeft uitgegeven, voor welk bedrag geen legale herkomst is aangetoond. De rechtbank acht op grond van de rapportages voldoende aannemelijk dat de misdrijven waarvoor veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten tot dit voordeel hebben geleid. De rechtbank bepaalt het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 466.019,22. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-ponds toewijzen nu uit de stukken in het dossier geen aanknopingspunten zijn voor een afwijkende verdeelsleutel tussen veroordeelde en zijn partner [veroordeelde] dan op gelijke basis.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 466.019,22 .
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 233.009,61 (zegge: tweehonderddrieendertigduizend en negen euro en eenenzestig eurocent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2015.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 23 augustus 2013, opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900 2012249133, p. 1 t/m 24.
2.Het rapport verrekening schadevergoeding gedurende onderzoeksperiode d.d. 17 december 2013, opgenomen in de aanvulling rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling met nummer 1304020947.RAP, p. A0022.