ECLI:NL:RBMNE:2015:1288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-701219-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van oplichting en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in 1961 en gedetineerd in P.I. Flevoland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor oplichting en poging tot oplichting. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 477.983,43, dat volgens hem als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden verdeeld tussen de veroordeelde en zijn partner. De verdediging betwistte de vordering en voerde aan dat de berekeningen onjuist waren, onder andere door te stellen dat de veroordeelde over een aanzienlijk bedrag aan contant geld beschikte dat legaal was verkregen.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het beginsaldo op 1 januari 2007 op € 0,-- moest worden gesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de veroordeelde contant geld had ontvangen uit een leningsovereenkomst. Ook de andere bedragen die de verdediging aanvoerde, werden door de rechtbank als niet aannemelijk beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2007 tot 11 december 2012 een aanzienlijk bedrag had uitgegeven zonder legale herkomst aan te tonen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 466.019,22 en de verplichting tot betaling van de helft van dit bedrag aan de Staat opgelegd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de inhoud van het dossier, waaronder telefoontaps en getuigenverklaringen, en concludeerde dat de veroordeelde had geprofiteerd van zijn strafbare activiteiten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om legale herkomst van geld te kunnen aantonen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701219-12
Datum uitspraak: 11 februari 2015
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank, op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] [1961],
gedetineerd in P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
Raadsman: mr. P.E. van Zon, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 502.544,43, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/701219-12-08 waaruit blijkt dat verdachte op 29 november 2013 door het Hof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest, terzake van oplichting, respectievelijk medeplegen van poging tot oplichting in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 december 2012;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 23 augustus 2013;
- de aanvulling op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 17 december 2013;
- de processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 16 april 2014 en 3 november 2014;
- de conclusie van antwoord van de raadsman d.d. 1 augustus 2014;
- de conclusie van repliek van de officier van justitie d.d. 25 augustus 2014;
- de conclusie van dupliek van de raadsman d.d. 16 december 2014;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door diens raadsman mr. P.E. van Zon, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zijn vordering ter zitting gewijzigd. Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt volgens de officier van justitie € 477.983,43 en hij heeft gevorderd dit bedrag ponds-ponds gewijs te verdelen, zodat veroordeelde en [vrouw van verdachte] ieder € 238.990,- moeten betalen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 23 augustus 2013 en de aanvulling daarop van 17 december 2013.

3.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat de overgelegde geldleningsovereenkomst tussen veroordeelde en [A] van 7 januari 2004 voor een bedrag van
€ 350.000,00 aannemelijk maakt dat veroordeelde op 1 januari 2007 over een grote som contant geld beschikte. Voorts is aangevoerd dat op 20 oktober 2006 op de bankrekening van veroordeelde door een derde een bedrag van € 8.600,--, is gestort dat direct daarop contant is opgenomen. Dit bedrag moet worden opgeteld bij het beginsaldo, aangezien er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat dit illegaal verkregen geld betreft. Ten slotte dient bij het beginvermogen te worden betrokken een bedrag van € 4.250,--, zijnde het verschil tussen de verkoopprijs van de auto die op 23 februari 2006 is verkocht en de aanschafprijs van de auto die op 4 januari 2006 was gekocht. Het in het rapport berekening wederrechtelijk voordeel gehanteerde uitgangspunt, dat het beginvermogen op 1 januari 2007 € 0,-- was, is gelet hierop onjuist.
Met het gevonden kladje dat in de woning van veroordeelde , in combinatie met de verklaring van getuige [getuige 1] en de tapgesprekken, kan niet aannemelijk geacht worden dat veroordeelde in een [bedrijf] heeft geïnvesteerd. De verklaring van [getuige 1] wordt door veroordeelde betwist en de achtergrond van de tapgesprekken is onbekend. Veroordeelde ontkent deze investering.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij geld heeft uitgeven en dat het veel geld is geweest. Hieruit volgt dat zij geprofiteerd heeft. Nergens blijkt uit dat er geld naar veroordeelde is gegaan.
Veroordeelde heeft betwist dat hij geld heeft uitgegeven aan prostituees. Het berekende bedrag voor cocaïnegebruik wordt ook betwist. Veroordeelde gebruikte wel eens cocaïne, maar niet op regelmatige basis.
Ten aanzien van de Mercedes E350 CGI heeft veroordeelde ontkend dat dit voertuig van hem is. Dit voertuig stond niet geregistreerd op zijn naam. Het opgenomen bedrag in de kasopstelling onder het kopje ‘voertuigen’ met betrekking tot deze auto kan dan ook niet als contante uitgave in de kasopstelling worden meegenomen.
Het dossier biedt onvoldoende handvatten om het standpunt van het Openbaar Ministerie aannemelijk te achten. De vordering dient te worden afgewezen, dan wel (gelet op de leningsovereenkomst) op nihil gesteld te worden. Alles aldus de raadsman.

4.Het oordeel van de rechtbank

Bespreking van de gevoerde verweren

Het beginvermogen
Voor zover de verdediging aan heeft willen voeren dat het beginsaldo op € 350.000,-- gesteld dient te worden, zodat de vordering op nihil gesteld moet worden, overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde in 2004 een bedrag van € 350.000,-- heeft ontvangen uit hoofde van een leningsovereenkomst en dat hij dit bedrag, zoals veroordeelde ter zitting heeft verklaard, contant heeft ontvangen en al die jaren in zijn woning heeft bewaard en daarvan ook heeft geleefd. Op zichzelf acht de rechtbank al niet aannemelijk dat iemand een dergelijk groot bedrag contant in zijn woning bewaart. Daarbij komt dat veroordeelde in november 2006 nog een contant bedrag heeft opgenomen van zijn bankrekening van € 890,--. Kennelijk had veroordeelde dat bedrag nodig om iets te betalen. Zou veroordeelde op dat moment nog over contant geld beschikken, dan ligt het voor de hand dat hij dit had aangewend voor de bewuste betaling in plaats van geld op te nemen van zijn bankrekening. Bovendien heeft veroordeelde ter zitting een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over de lening. Zo verklaarde hij dat hij de lening had gekregen voor het opzetten van een dakdekkersbedrijf en een autobedrijf. Waarom de gelden niet daadwerkelijk in dergelijke bedrijven zijn geïnvesteerd is onduidelijk gebleven. Wat het bestaan van de lening eveneens onaannemelijk maakt is dat in de leningsovereenkomst niet is opgenomen waarvoor de leensom was bedoeld, dat er geen rente behoefde te worden betaald gedurende de looptijd (maar pas in januari 2015), alsmede dat er geen zekerheid werd gevraagd.
Ten aanzien van het bedrag van € 8.600,-- en het bedrag van € 4.250,-- overweegt de rechtbank dat gelet op het feit dat in november 2006 contant geld is opgenomen van de rekening van veroordeelde en zijn partner [vrouw van verdachte], aannemelijk is dat er op dat moment geen contant geld meer beschikbaar was. Voornoemde bedragen waren op dat moment dus, naar aangenomen moet worden, reeds uitgegeven.
Op grond van bovenstaande overwegingen acht de rechtbank aannemelijk dat het beginsaldo op 1 januari 2007 € 0,-- is.
[bedrijf]
De rechtbank is van oordeel dat het verweer omtrent de investering in [bedrijf] wordt weerlegd door de inhoud van het dossier. Meer specifiek verwijst de rechtbank naar de inhoud van de telefoontaps van 18 november 2012 tot en met 21 november 2012 op basis waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat veroordeelde geld heeft geïnvesteerd in een [bedrijf]. Daarbij zijn in de woning van veroordeelde zijn briefjes gevonden waarop staat ‘Totaal geïnvesteerd door [veroordeelde]’. Hierop staan diverse kostenposten vermeld waaronder ‘voorraad’ en ‘TL lampen’. Het totaalbedrag is € 56.837,81. Daarnaast is er nog een vel papier met diverse kostenposten voor een totaalbedrag van € 8.480,76. Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat veroordeelde geld in de zaak heeft gestoken. Met betrekking tot laatstgenoemd bedrag heeft zij verklaard dat zij niet weet of [veroordeelde] die betaald heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit laatste bedrag gelet op de verklaring van [getuige 1] niet worden meegenomen in de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit geldt ook voor een bedrag van € 79,44,-- zijnde het verschil tussen het daadwerkelijk op het papier genoemde bedrag van € 56.837,81 en het - kennelijk per vergissing – in het rapport van dit papier overgenomen bedrag van € 56.837,81.
Witwassen van guldens
Op 5 maart 2012 werd door [getuige 2] een bedrag van fl 91.710,00 omgewisseld voor euro’s. Het bedrag vertegenwoordigde een waarde van € 41.616,18. [getuige 2] heeft hierover verklaard dat zij dit bedrag contant kreeg van veroordeelde.
De verdediging voert aan dat de guldens die zijn omgezet naar euro’s niet in het vermogen van veroordeelde zijn gevloeid aangezien deze (grotendeels) niet zijn teruggeven aan veroordeelde en [vrouw van verdachte]. Kennelijk meent de verdediging dat voornoemd bedrag op die grond niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat bij de berekening van het voordeel niet de zogenoemde transactiemethode is gehanteerd, maar de methode van de kasopstelling. In het kader van die methode worden de beschikbare contante geldbedragen opgeteld en afgezet tegen de legale contante inkomsten. Veroordeelde had een bedrag van fl 91.710,-- (€ 41.616,18) aan contant geld voorhanden dat op goede gronden bij de kasopstelling is betrokken.
Voertuigen/Mercedes E350 CGI
De verdediging heeft aangevoerd dat de Mercedes E350 CGI met kenteken [kenteken] niet mag worden meegerekend bij de uitgaven van veroordeelde, omdat dit voertuig tussen 23 maart 2012 en 11 mei 2012 op naam stond van [getuige 1]. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier vast staat dat veroordeelde feitelijk de eigenaar en gebruiker van dit voertuig was. Uit het dossier volgt namelijk dat via de bankrekening van veroordeelde drie bekeuringen voor dit voertuig zijn betaald, waaronder een bekeuring wegens het niet op tijd verzekerd zijn van het voertuig. Daarbij acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] van belang, waarin zij verklaard heeft dat zij een Mercedes op haar naam heeft gehad die eigenlijk van veroordeelde was.
Prostituees
Gelet op de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken op 2 december 2012 acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde twee prostituees bestelt voor hem én een kameraad. De rechtbank zal de helft van deze betaling toerekenen aan veroordeelde, te weten € 400,-. Ten aanzien van de kosten voor prostituees op 8 december 2012 acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de prostituee werd besteld voor een ander dan veroordeelde. Veroordeelde zegt tijdens het telefoongesprek dat zijn vrouw niets mag weten.
Cocaïne
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde wel eens cocaïne gebruikte, maar niet in de mate waarin bij het maken van de berekening uit is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier vaststaat dat veroordeelde in de periode van 1 januari 2007 tot 11 december 2012, zijnde 309 weken, twee keer per week cocaïne heeft gebruikt ter waarde van € 20,-- per keer. Dit komt op een bedrag van 309 (weken) x 2 (keer) x € 20,-- (per minimale gebruikershoeveelheid) = € 12.360,--.
Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de verklaring van [vrouw van verdachte] d.d. 19 februari 2013, waarin zij heeft verklaard dat veroordeelde acht/negen jaar cocaïne gebruikt en dat misschien twee/drie keer per week doet. Tevens verwijst de rechtbank naar een in het dossier opgenomen PrintView, waaruit volgt dat de gemiddelde prijs van een gram cocaïne € 49,53 is. Bij de berekening is uitgegaan van een minimale gebruikershoeveelheid van 0,5 gram per keer, waarbij is uitgegaan van ene prijs van € 20,-- per gebruikershoeveelheid.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank overweegt ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende.
De volgende kasopstelling is gemaakt:
1 Beginsaldo [1]
2 Legale contante ontvangsten
Bankopnamen
13.244,25
Omzet uit eigen bedrijf
43.088,00
Legale contante ontvangsten
56.332,25
Eindsaldo contant geld
6.150,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
50.182,25
3 Uitgaven
Contante stortingen
200.773,12
Moneytransfers
9.919,00
Levensonderhoud
58.665,31
Aanschaf gebruiksgoederen (o.a. prostitués)
70.989,45
Vakantie
20.750,67
Voertuigen
77.928,68
Investering [bedrijf]
65.318,57
Overige contante uitgaven (o.a. cocaïne)
15.360,00
Witwassen van guldens
41.616,18
Totaal contante uitgaven
561.320,99
4 Verschil(meer uitgaven dan legaal mogelijk)
511.138,73

Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, volgt de rechtbank deze berekening, met dien verstande dat hierop in mindering moet worden gebracht een bedrag van € 400,- (zie de overweging met betrekking tot de kosten van prostituees). Verder wordt in mindering gebracht € 8.560,20 (€ 8.480,76 + € 79,44) (zie de overweging met betrekking tot [bedrijf]). Ook brengt de rechtbank een bedrag van € 8.584,31, zijnde een bedrag dat is betaald aan schadevergoedingsmaatregelen in een andere strafzaak in mindering.Blijkens het arrest van 29 november 2013 van het Hof Arnhem-Leeuwarden moet veroordeelde in deze strafzaak aan de volgende benadeelde partijen de volgende bedragen betalen:

- € 3.000,-- aan benadeelde partij [benadeelde 1]
- € 1.575,-- aan benadeelde partij [benadeelde 2]
- € 23.000,-- aan benadeelde [benadeelde 3].
In totaal brengt de rechtbank dan ook een bedrag van € 45.119,51 in mindering op de vordering. Hieruit blijkt dat veroordeelde € 466.019,22 heeft uitgegeven, voor welk bedrag geen legale herkomst is aangetoond. De rechtbank acht op grond van de rapportages voldoende aannemelijk dat de misdrijven waarvoor veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten tot dit voordeel hebben geleid. De rechtbank bepaalt het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 466.019,22. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-ponds toewijzen nu uit de stukken in het dossier geen aanknopingspunten zijn voor een afwijkende verdeelsleutel tussen veroordeelde en zijn partner [vrouw van verdachte] dan op gelijke basis.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 466.019,22 .
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 233.009,61 (zegge: tweehonderddrieendertigduizend en negen euro en eenenzestig eurocent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2015.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 23 augustus 2013, opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900 2012249133, p. 1 t/m 24.
2.Het rapport verrekening schadevergoeding gedurende onderzoeksperiode d.d. 17 december 2013, opgenomen in de aanvulling rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling met nummer 1304020947.RAP, p. A0022.