4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het voorhanden hebben van 320 gram hasjiesj, nu niet duidelijk is waar en of dit is aangetroffen en per ongeluk in de tenlastelegging terecht lijkt te zijn gekomen.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van 1560 gram hennep overweegt de rechtbank het volgende. In de woning van verdachte en zijn medeverdachte is 1560 gram hennep aangetroffen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat zij hier niets vanaf wisten en dat de hennep niet van hen is. De hennep lag in een logeerkamer op zolder waar zij zelden komen en ook niet recentelijk geweest zijn. [zus van medeverdachte], de zus van de medeverdachte [medeverdachte], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de hennep van haar is en dat zij die recentelijk buiten medeweten van verdachte en medeverdachte heeft neergelegd op hun zolder.
Het enkele aanwezig zijn in de woning van de hennep is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen van het voorhanden hebben daarvan. Er dient namelijk sprake te zijn van een meer of mindere mate van bewustheid van de aanwezigheid van de hennep bij verdachte. Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk wanneer (voor of na het openen van de tonnen met hennep), door wie en op welke plaatsen in de woning de gestelde hennepgeur door de politie is geroken. Niet staat vast dat er voor verdachte een hennepgeur in de woning te ruiken was. Hoewel een bewustheid van goederen in de eigen woning in beginsel kan worden aangenomen is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de verklaring die [zus van medeverdachte] daarover heeft afgelegd, hiervoor in onderhavige zaak onvoldoende bewijs voor is. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het voorhanden hebben van 1560 gram hennep zoals dat onder feit 1 is tenlastegelegd .
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Bij de toetsing of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen zal allereerst moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben reeds in de beginfase van het onderzoek stukken en verklaringen overgelegd waarmee de legale herkomst van het aangetroffen geld en de Volkswagen Golf werd onderbouwd. Verschillende verklaringen van personen zijn aan het dossier toegevoegd en deze personen zijn later bij de rechter-commissaris gehoord waar zij hun verklaringen hebben bevestigd. Deze verklaringen vinden alle enige steun in de bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachte een concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben afgelegd. Het door de verdachte geboden tegenwicht geeft aanleiding daar nader onderzoek naar te doen. Het had dan ook op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om de verklaring van verdachte nader te onderzoeken. Van een dergelijk nader onderzoek is niet gebleken. Nu geen nader onderzoek is gedaan aan de hand van de verklaring van verdachte en zijn medeverdachte, kan niet met voldoende mate van zekerheid uitgesloten worden dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van (gewoonte)witwassen heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
Het bewijs ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 21 mei 2013 is de woning van verdachte aan [adres] te [woonplaats] doorzocht. Door verbalisanten wordt vuurwerk aangetroffen in de schuur behorend bij de woning.Op dit adres wonen verdachte en [medeverdachte].
Uit onderzoek komt het volgende naar voren. Het vuurwerk weegt netto 1,5 kilogram en betreft 10 stuks knalvuurwerk (flashbangers).Het vuurwerk is niet ingedeeld in een categorie.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat het vuurwerk in de schuur lag, acht de rechtbank niet aannemelijk nu verdachte niet wil verklaren van wie het vuurwerk dan wel is en ook geen verklaring geeft hoe het vuurwerk dan wel in de schuur terecht is gekomen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de ontkenning van verdachte en acht wettig en overtuigend bewezen dat hij tezamen en in vereniging met zijn vriendin professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de vraag of het vuurwerk kan worden aangemerkt als professioneel vuurwerk overweegt de rechtbank het volgende. In het Vuurwerkbesluit is in artikel 5.3.5 een overgangsbepaling opgenomen, waarin een omschrijving wordt gegeven wat mede onder professioneel vuurwerk wordt verstaan. Meer specifiek is in artikel 5.3.5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vuurwerkbesluit het volgende bepaald:
Tot en met 3 juli 2013 wordt onder professioneel vuurwerk mede verstaan vuurwerk dat niet behoort tot categorie 1, 2 of 3 en wel behoort tot:
a. (…),
b. vuurwerk bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in artikel 1.2.2, achtste lid, van het Vuurwerkbesluit (omdat het achtste lid niet bestaat begrijpt de rechtbank: artikel 1.2.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit).
Artikel 1.2.2, zevende lid, aanhef en onder c van het Vuurwerkbesluit luidt als volgt:
‘Van bestemd voor particulier gebruik’ als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien het aangetroffen wordt bij een particulier.
Op grond van het hiervoor weergegeven bewijs stelt de rechtbank vast dat het vuurwerk niet was ingedeeld in een categorie en is aangetroffen bij een particulier. De rechtbank moet dan ook vaststellen dat het vuurwerk moet worden aangemerkt als professioneel vuurwerk.