Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
Rechtbank Midden-Nederland
Op 30 januari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in een ontbindingszaak tegen de verdachte [A]. De zaak betreft een ontvankelijkheidsvordering van de officier van justitie, die op 18 december 2014 is ingediend. De officier vorderde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, geschat op € 77.650,14, aan de Staat zou worden betaald. Deze vordering was gebaseerd op artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zitting op 16 januari 2015 werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten van witwassen. De rechtbank oordeelde dat er, gezien de vrijspraak, geen grondslag was voor de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft daarom de vordering afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.P. den Otter, en de andere rechters mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. A.R. Creutzberg. De griffier, mr. R. Willemsen, was aanwezig maar kon het vonnis niet ondertekenen.