ECLI:NL:RBMNE:2015:1269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-661978-14 en 16-059514-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, zware mishandeling en valsheid in geschrifte

Op 18 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zware mishandeling en valsheid in geschrifte. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte op 28 oktober 2014 in Utrecht een vrouw en een politieagent heeft mishandeld, en op 10 maart 2014 in Maarssen een treinconducteur heeft geslagen en een vervalst maandtrajectabonnement heeft gebruikt. Tijdens de zitting op 4 februari 2015 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. M.Th.M. Zumpolle. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en het bewijs tegen de verdachte gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het bewijs overtuigend werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden onvoorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] vastgesteld op € 1.118,22 en die van [slachtoffer 2] op € 1.000,--, beide te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partijen te vergoeden en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661978-14 en 16/059541-14 (gevoegd ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1967] te [geboorteplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Zwaag te Haarlem.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/661978-14
Feit 1: [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2 primair: [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 2 subsidiair: [slachtoffer 2], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld.
16/059541-14
Feit 1: [slachtoffer 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld;
Feit 2: Valsheid in geschrift heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van parketnummer 16/661978-14 feit 1 en feit 2 primair en ten aanzien van parketnummer 16/059541-14 feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat er voor alle feiten wettig bewijs aanwezig is, maar dat verdachte zich totaal niet herinnert dat hij iets heeft gedaan en daarom niet bewezen kan worden dat hij opzet heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van 16/661978-14, feit 1 en feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende. [1]
Aangeefster [slachtoffer 1] liep op straat in Utrecht op 28 oktober 2014. Uit het niets werd zij geslagen door een man. Zij voelde een hevige pijn aan haar rechter oog en zij zag dat ze bloedde. [2]
Getuige [getuige] verklaart dat de man die zojuist is aangehouden de man betreft die de vrouw en de verbalisant heeft geslagen. Hij heeft gezien dat de man een slaande beweging maakte richting de jongedame. Daarna zag hij dat het gezicht van de jongedame onder het bloed zat. Getuige [getuige] is achter de man aangelopen en heeft hem aan de politie aangewezen. Vervolgens ziet getuige [getuige] dat de man één van de politieagenten slaat. [3]
[slachtoffer 2], brigadier van politie, heeft aangifte gedaan van mishandeling. [4] Hij kwam op 28 oktober 2014 ter plaatse naar aanleiding van een melding over voornoemde mishandeling en probeerde verdachte aan te houden. Op het moment dat aangever [slachtoffer 2] verdachte probeerde te overmeesteren haalde verdachte uit met een gebalde vuist en bracht zijn arm krachtig naar voren. Aangever [slachtoffer 2] voelde een forse klap tegen de linkerzijde van zijn hoofd, onder zijn linkeroog en op zijn neus. Hij zag dat dit kwam doordat verdachte hem met zijn vuist hard had gestompt op die plek. Hij zag en voelde dat hij hevig begon te bloeden. Verdachte is aangehouden. [5]
Uit de [slachtoffer 2] betreffende medische verklaring blijkt dat er sprake is van een neusfractuur. [6]
Later is gebleken dat het neusbot van [slachtoffer 2] was versplinterd. Het zetten van de neus was een zeer pijnlijke ervaring. De dagen na het incident heeft [slachtoffer 2] wazig zicht gehad. Tot 6 november 2014 heeft hij pijnstillers moeten slikken als gevolg van de pijn. Hem werd gedurende 4 tot 6 weken ontraden om fysieke inspanningen te verrichten, waardoor hij zijn normale werkzaamheden niet kon uitoefenen. [7]
Het bewijs ten aanzien van 16/059541-14, feit 1 en feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
[slachtoffer 3], buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Nederlandse Spoorwegen, heeft aangifte gedaan van mishandeling. Hij was op 10 maart 2014 aan het werk als hoofdconducteur in de sprinter van Utrecht richting Breukelen. Hij sprak een man, die later verdachte bleek te zijn, aan en vroeg om zijn vervoersbewijs. De man liet een maandtrajectabonnement zien. Aangever zag direct dat het maandabonnement ongeldig was. De zijkant van het kaartje was niet recht, de datum klopte niet en de datum was boven op het kaartje geplakt. Aangever vertelde de man dat hij een UVB, uitstel van betaling, zou krijgen. Op het moment dat aangever bezig was met een GBA check, zag hij de hand van verdachte met een slaande beweging in de richting van zijn gezicht komen. Aangever voelde een stekende pijn aan zijn linker oogkas. Aangever zag dat de vuist van verdachte gebald was. Door de klap is de linker oogkas van aangever gezwollen en dat doet pijn. Vervolgens heeft aangever verdachte medegedeeld dat hij aangehouden was. [8]
Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer 3] blijkt dat hij kleine wondjes en een bloeduitstorting op zijn gezicht heeft. [9]
Verdachte wordt aangehouden op het treinstation in Maarssen. De verbalisant treft daar aangever [slachtoffer 3] die hem vertelt dat verdachte hem heeft geslagen. [10]
Uit onderzoek blijkt dat de maandtrajectkaart die verdachte toonde aan de conducteur vervalst is. De woorden
'geldig van ... t/m'missen op het kaartje en de daarop aangebrachte print komt niet overeen met die van een origineel. De bovenkant van de kaart is niet geel, maar wit was gekleurd en de vermelde aankoopdatum klopt niet. Tevens klopt de vermelde geldigheidsduur niet en voelt de bovenzijde van die kaart dik aan. [11]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte opzet heeft gehad op het (zwaar) mishandelen van de aangevers, omdat hij door gericht te stompen tegen het gezicht willens en wetens andere personen pijn en letsel toebrengt.
Ook het gebruiken van een vals treinkaartje en dit tonen, kan niet anders dan opzettelijk zijn geweest, nu aan het kaartje duidelijk te zien en te voelen was dat dit vervalst was. De rechtbank passeert dan ook het verweer van de verdediging dat er geen sprake is geweest van opzet.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
16/661978-14
1.
op 28 oktober 2014 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met kracht tegen
haar gezicht heeft geslagen of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
Primair
op 28 oktober 2014 te Utrecht, aan [slachtoffer 2], brigadier van politie, opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (neusfractuur met scheefstand en noodzakelijke operatieve correctie en ander aangezichtsletsel), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 2] opzettelijk met grote kracht en gebalde vuist die [slachtoffer 2] tegen diens gezicht te stompen;
16/059541-14
1.
op 10 maart 2014 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3], zijnde een buitengewoon opsporingsambtenaar te weten een treinconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 10 maart 2014 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst maandtrajectabonnement - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte dat abonnement bij een controle aan de conducteur heeft overhandigd en bestaande die vervalsing hierin dat daarop de woorden 'geldig van ... t/m' misten en de daarop aangebrachte print niet overeenkwam met die van een origineel en de bovenkant van die kaart niet geel maar wit was gekleurd en de vermelde aankoopdatum niet klopte en
de vermelde geldigheidsduur niet klopte en de bovenzijde van die kaart dik aanvoelde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
16/661978-14
Feit 1: mishandeling;
Feit 2 primair: zware mishandeling;
16/059541-14
Feit 1: mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 2: valsheid in geschrift.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Uit een de verdachte betreffend pro justitia rapport van 26 januari 2015, opgesteld door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een waanstoornis, waarbij een schizofrene stoornis niet valt uit te sluiten. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Vanwege de sthenische ontkenning van verdachte is de rapporteur niet in staat uitspraken te doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid en een strafadvies.
Uit het pro justitia rapport van 25 januari 2015, opgesteld door drs. G.H. van den Bosch, psychiater, blijkt dat er bij verdachte in ieder geval sprake is van een psychotische stoornis niet anders omschreven met een sterke verdenking op het bestaan van een onderliggende waanstoornis. Deze stoornis is chronisch aanwezig en was dus ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het onverklaarbare en bizarre karakter van de ten laste gelegde feiten maakt dat de rapporteur vermoedt dat de aanwezige psychotische pathologie daarbij een rol heeft gespeeld. De rapporteur doet vanwege de ontkenning van verdachte geen uitspraak over zijn toerekeningsvatbaarheid en een strafadvies.
De rechtbank is het eens met de conclusie van de deskundigen dat er sprake is van een chronische psychotische of waanstoornis bij verdachte en neemt deze over. Gelet hierop zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte niet als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een klinische behandeling voor de duur van maximaal 24 maanden op te nemen en die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen straf op te leggen, omdat verdachte geen inzicht heeft gehad in zijn handelen en misschien wel volledig ontoerekeningsvatbaar is. De verdediging heeft subsidiair verzocht een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, mishandeling en valsheid in geschrift. Twee van de drie slachtoffers hadden op het moment van de (zware) mishandeling uit hoofde van hun werkzaamheden contact met verdachte.
Alle mishandelingen zijn gepleegd zonder enige aanleiding en het lijkt zo te zijn dat verdachte uit het niets, vanuit een niet zichtbare of invoelbare aanleiding mensen in hun gezicht stompt. De rechtbank acht dit zeer kwalijk en zorgelijk.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte gelet op een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 december 2014, een hem betreffend reclasseringsrapport dat is binnengekomen op 30 januari 2015 en voornoemde pro justitia rapporten.
Uit de rapporten komt een zorgelijk beeld naar voren. Verdachte heeft geen toestemming gegeven om referenten te raadplegen en lijkt niet volledig naar waarheid te verklaren over zijn eigen leven. Het is hierdoor lastig een beeld over hem te vormen. Wel is duidelijk dat verdachte op dit moment geen dagbesteding heeft en een enigszins geïsoleerd leven lijkt te leiden. Er bestaan bij de deskundigen ernstige zorgen ten aanzien van het psychisch functioneren van verdachte en er is volgens hen sprake van een chronische psychotische of waanstoornis.
De deskundigen geven aan dat, mocht worden besloten dat verdachte behandeld moet worden voor zijn psychotische stoornis, dan moet worden benadrukt dat verdachte over geen enkel ziektebesef- of inzicht beschikt, dat het een langdurig aanwezige psychotische stoornis betreft en dat verdachte zich tot nu toe zorgmijdend heeft opgesteld. Dat vraagt volgens de deskundigen om een langdurig en gedwongen kader.
In eerste instantie hebben de deskundigen geen strafadvies kunnen geven, omdat verdachte het ten laste gelegde zeer stelling ontkent. Na navraag door de officier van justitie hebben zij aanvullend op de rapporten het advies gegeven dat een klinische opname als bijzondere voorwaarde de enige mogelijkheid is om tot een behandeling te kunnen komen, omdat een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde niet afdoende wordt geacht. Hierbij is rekening gehouden met de zorgelijke situatie waarin verdachte verkeert.
De rechtbank acht het met de officier van justitie en gelet op de adviezen die zijn gegeven door de reclassering, de psychiater en de gezondheidszorgpsycholoog, noodzakelijk dat verdachte klinisch wordt opgenomen en behandeld. Op een andere manier lijkt niet voorkomen te kunnen worden dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan (willekeurige) geweldsdelicten en hiermee gevaar zal veroorzaken voor andere personen. De rechtbank is gelet op dit recidivegevaar van oordeel dat het van groot belang is dat verdachte direct
aansluitend op zijn detentieopgenomen wordt in een kliniek. Daartoe dient het IFZ van het NIFP echter nog een passende instelling te zoeken en een indicatiestelling af te geven. De ervaring leert dat dit gemiddeld meerdere weken kost. Mede om een aansluitende opname in een kliniek zo veel mogelijk te garanderen, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die de duur van de voorlopige hechtenis ruim overschrijdt.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank, de maximale duur van de klinische behandeling bepalen op 12 maanden. Voor een langere verplichte klinische behandeling ziet de rechtbank in het kader van deze strafprocedure geen ruimte.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en zal een langere gevangenisstraf opleggen. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal de rechtbank, gezien de problematiek van verdachte, een proeftijd van drie jaar verbinden.
De rechtbank acht het tevens noodzakelijk dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, zodat verdachte hoe dan ook met een behandeling in een kliniek zal starten. Dit is noodzakelijk omdat de rechtbank de kans zeer hoog inschat dat verdachte anders opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden en zal zij deze aan verdachte opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 1] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 (parketnummer 16/661978-14) bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.118,22 (zegge: elfhonderdacht-tien euro en tweeëntwintig eurocent), te weten € 750,-- aan immateriële schade en
€ 368,22 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de immateriële schade dat de benadeelde partij over straat liep en uit het niets werd aangevallen door verdachte. Gelet op deze omstandigheid, waarbij er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor de benadeelde partij, acht de rechtbank het gevorderde bedrag passend en toewijsbaar.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer 2]
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 2] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 primair (parketnummer 16/661978-14) bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.000,-- (zegge: duizend euro) aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vordering dat zij de € 1.000,-- ziet als een voorschot, omdat nu nog niet duidelijk is wat de omvang is van de immateriële schade zal zijn. Zij acht een bedrag van € 1.000,-- in redelijkheid voor toewijzing vatbaar.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Draagkracht
De rechtbank ziet geen aanleiding de hechtenis of het toe te wijzen bedrag te matigen, omdat niet vaststaat dat verdachte in de toekomst nog steeds niet over een inkomen zal kunnen beschikken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 225, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
16/661978-14
Feit 1: mishandeling;
Feit 2 primair: zware mishandeling;
16/059541-14
Feit 1: mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 2: valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht en dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem worden gegeven door Reclassering Nederland;
  • zich gedurende maximaal 12 maanden zal laten opnemen en behandelen in een intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling of door de reclassering zullen worden gegeven;
  • (aansluitend) zal meewerken aan een ambulante behandeling zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de hiervoor op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 1.118,22 (zegge: elfhonderdachttien euro en tweeëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 1.118,22 (zegge: elfhonderdachttien euro en tweeëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 21 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 1.000,-- (zegge: duizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
16/661978-14
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen haar hoofd/gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer 2] (brigadier van politie) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (neusfractuur met scheefstand en noodzakelijke operatieve correctie en/of ander aangezichtsletsel), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 2] opzettelijk (met grote kracht en/of gebalde vuist) die [slachtoffer 2] op/tegen diens hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, althans een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (brigadier van politie), (met grote kracht en/of gebalde vuist) die [slachtoffer 2] op/tegen diens hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
16/059541-14
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), zijnde een buitengewoon opsporingsambtenaar (te weten een treinconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) maandtrajectabonnement en/of maandtrajectkaart, - zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte dat abonnement en/of die kaart bij een controle aan de/een conducteur heeft overhandigd en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat daarop de woorden 'geldig van ... t/m' misten en/of de daarop aangebrachte print niet overeenkwam met die van een origineel en/of de bovenkant van die kaart niet geel maar wit was gekleurd en/of de vermelde aankoopdatum niet klopte en/of de vermelde geldigheidsduur niet klopte en/of de bovenzijde van die kaart dik aanvoelde;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 24 en 25 uit proces-verbaal betreffende onderzoek 09IBB14 met nummer 2014307789.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], opgenomen op pagina 39 tot en met 41 uit proces-verbaal betreffende onderzoek 09IBB14 met nummer 2014307789.
4.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2], opgenomen op pagina 8 uit proces-verbaal betreffende onderzoek 09IBB14 met nummer 2014307789.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 10 en 11 uit proces-verbaal betreffende onderzoek 09IBB14 met nummer 2014307789.
6.De medische verklaring betreffende [slachtoffer 2], opgenomen op pagina 15 uit proces-verbaal betreffende onderzoek 09IBB14 met nummer 2014307789.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant], BVH nummer 2014 307789, los gevoegd in dossier.
8.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 3], opgenomen op pagina 3 en 4 van het proces-verbaal met nummer PL0971-2014056568.
9.De medische verklaring betreffende [slachtoffer 3], opgenomen op pagina 6 van het proces-verbaal met nummer PL0971-2014056568.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [A], hoofdagent van Politie Utrecht, opgenomen op pagina 9 van het proces-verbaal met nummer PL0971-2014056568.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 3], pagina 7 in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt door [B], agent van Politie Utrecht, opgenomen op pagina 12 tot en met 15 van het proces-verbaal met nummer PL0971-2014056568.