ECLI:NL:RBMNE:2015:1266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-994250-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van fraude met omzetbelasting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2015, is de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De verdachte, geboren in 1977 in Marokko, heeft feitelijke leiding gegeven aan een bedrijf dat tussen 26 september 2007 en 14 juli 2010 opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 9 februari 2015, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J. Boswijk. De officier van justitie vorderde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen werd verklaard, terwijl de verdediging geen bewijsverweren voerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de aangiften omzetbelasting en de bekennende verklaring van de verdachte, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, wat resulteerde in een te laag belastbaar bedrag en dus te weinig belastingheffing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als gezinshoofd en ondernemer.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/994250-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1977] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.J. Boswijk, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 26 september 2007 tot en met 14 juli 2010 feitelijke leiding heeft gegeven aan [bedrijf] die telkens opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. De aangiften omzetbelasting, ingediend namens [bedrijf]; [2]
2. De ambtsedige verklaring, opgemaakt door [A], ambtenaar bij de Belastingdienst; [3]
3. De bekennende verklaring van verdachte. [4]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat
[bedrijf] op meer tijdstippen in de periode van 26 september 2007 tot en met 24 juli 2010 in de gemeente(n) Almere en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de maanden:
-januari 2007 en februari 2007 en maart 2007 en april 2007 en mei 2007 en juni 2007 en juli 2007 en augustus 2007 en september 2007 en oktober 2007 en november 2007 en december 2007 en
-januari 2008 en februari 2008 en maart 2008 en april 2008 en mei 2008 en juni 2008 en juli 2008 en augustus 2008 en september 2008 en oktober 2008 en november 2008 en december 2008 en
-januari 2009 en februari 2009 en maart 2009 en april 2009 en mei 2009 en juni 2009 en juli 2009 en augustus 2009 en september 2009 en oktober 2009 en november 2009 en december 2009 en
-januari 2010 en februari 2010 en maart 2010 en april 2010 en mei 2010 en juni 2010,
onjuist heeft gedaan, immers heeft die [bedrijf] telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Almere en/of Apeldoorn
en/of Heerlen ingediende aangiften omzetbelasting over genoemde maanden telkens een te laag belastbaar bedrag, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, terwijl verdachte aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaar schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door zijn BV. Al die jaren is er telkens een nihilaangifte ingediend, terwijl uit het dossier blijkt dat [bedrijf] gedurende deze jaren wel degelijk omzet had, bij haar klanten ook omzetbelasting in rekening bracht en betaald kreeg, maar deze gelden vervolgens niet afdroeg aan de Belastingdienst. Hiermee heeft verdachte willens en wetens de Belastingdienst en dus de Staat benadeeld.
Ter zitting is discussie geweest over de berekening van het nadeel voor de Belastingdienst. De rechtbank gaat er op basis van die discussie en de inhoud van het dossier vanuit dat dit bedrag in ieder geval ligt tussen de € 150.000,-- en € 300.000,--. Bij een fraudebedrag van een dergelijke omvang geven de oriëntatiepunten van de LOVS aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden passend is.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte voor het laatst is veroordeeld voor een strafbaar feit in 2004.
Ter zitting is door de verdediging aangevoerd dat verdachte zijn leven op orde heeft en een gezin onderhoudt. Voorts runt verdachte nog steeds een eigen schoonmaakbedrijf.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Gelet op het hoge nadeelbedrag doet een andere strafmodaliteit geen recht aan de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank zal wel rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Een deel van de op te leggen straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen met het doel dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden en zal zij deze straf aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, terwijl verdachte aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mrs. A.M. Verhoef en V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
[bedrijf] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 26 september 2007 tot en met 24 juli 2010 in de gemeente(n) Almere en/of
Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een)
bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting
over de maanden:
-januari 2007 en/of februari 2007 en/of maart 2007 en/of april 2007 en/of mei
2007 en/of juni 2007 en/of juli 2007 en/of augustus 2007 en/of september 2007
en/of oktober 2007 en/of november 2007 en/of december 2007 en/of
-januari 2008 en/of februari 2008 en/of maart 2008 en/of april 2008 en/of mei
2008 en/of juni 2008 en/of juli 2008 en/of augustus 2008 en/of september 2008
en/of oktober 2008 en/of november 2008 en/of december 2008 en/of
-januari 2009 en/of februari 2009 en/of maart 2009 en/of april 2009 en/of mei
2009 en/of juni 2009 en/of juli 2009 en/of augustus 2009 en/of september 2009
en/of oktober 2009 en/of november 2009 en/of december 2009 en/of
-januari 2010 en/of februari 2010 en/of maart 2010 en/of april 2010 en/of mei
2010 en/of juni 2010,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft die [bedrijf] (telkens) opzettelijk op het bij de
Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Almere en/of Apeldoorn
en/of Heerlen ingediende aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) maand(en)
(telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag
aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te
weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met een ander of anderen, (telkens) leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (FIOD-ECD Kantoor Zwolle, Gefisnr. 50566) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.D-102, D-103, D-104 en D-105.
3.D-027.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2015.