ECLI:NL:RBMNE:2015:1238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
16-656243-12 bezwaarschrift omzetting
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting van een werkstraf met herkansing voor resterende uren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van zijn werkstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 200 uren opgelegd gekregen, waarvan hij 128 uren niet had verricht. De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de veroordeelde onvoldoende kansen had benut. De raadsman pleitte echter voor een herkansing, wijzend op de positieve ontwikkeling van de veroordeelde, die recent een baan had gevonden en zijn leven weer op de rails leek te krijgen. De rechtbank heeft de processtukken en de behandeling ter zitting in overweging genomen en constateerde dat de veroordeelde tijdig bezwaar had aangetekend. Ondanks het feit dat de veroordeelde zijn taakstraf niet volledig had uitgevoerd, was er een voorzichtige stijgende lijn zichtbaar in zijn gedrag en situatie. De rechtbank besloot daarom het bezwaarschrift gegrond te verklaren en de veroordeelde de kans te geven om de resterende 128 uren werkstraf binnen zes maanden te verrichten. De rechtbank heeft hierbij artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht toegepast en benadrukt dat detentie contraproductief zou zijn voor de voortgang die de veroordeelde had geboekt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656243-12
Beslissing op het bezwaarschrift op grond van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht ingediend in de zaak tegen:
[veroordeelde]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De procesgang

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
  • een afschrift van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 3 januari 2013, waarbij aan de veroordeelde onder meer een taakstraf is opgelegd, bestaande deze straf uit:
  • een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis;
  • een brief van de Reclassering Nederland, d.d. 27 oktober 2014, waaruit blijkt dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, in die zin dat veroordeelde 128 uren niet heeft verricht;
  • de kennisgeving d.d. 9 januari 2015 van de omzetting van de resterende werkstraf in 64 dagen vervangende hechtenis;
  • het bezwaarschrift d.d. 15 december 2014.
Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 13 februari 2015, waarbij zijn gehoord:
  • de officier van justitie;
  • de veroordeelde;
  • de raadsman mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht;
  • [A], Leger des Heils.
Ter zitting is tevens behandeld de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf bij hetzelfde vonnis van de rechtbank Utrecht.
De officier van justitie heeft gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Veroordeelde heeft voldoende kansen gehad en heeft deze niet aangegrepen.
De raadsman heeft verzocht veroordeelde alsnog in de gelegenheid te stellen de resterende uren van zijn werkstraf te verrichten. De laatste maanden is er bij veroordeelde een stijgende lijn zichtbaar. Hij heeft zelf een dagbesteding gevonden en er kan aan zijn schulden gewerkt worden nu hij een baan heeft gevonden. Een detentie zou alles te niet doen.

2.De beoordeling

De rechtbank constateert dat het bezwaarschrift tijdig door veroordeelde ter griffie van deze rechtbank is ingediend.
Op grond van de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter openbare terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde, ondanks de vele kansen die hij heeft gekregen, de bij bovengenoemd vonnis opgelegde taakstraf niet geheel heeft verricht.
De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting besproken is echter aanleiding de beslissing van het Openbaar Ministerie te wijzigen.
Er is bij veroordeelde de afgelopen periode een voorzichtige stijgende lijn zichtbaar. Hij heeft een baan gevonden. Voorts verschijnt hij thans op de -in het kader van de bij voornoemde vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden- afspraken bij het Leger des Heils en verloopt zijn behandeling bij Kade 17 naar tevredenheid. Indien veroordeelde gedetineerd komt te zitten is het aannemelijk dat hetgeen thans bereikt is, te niet zal worden gedaan.
De rechtbank zal veroordeelde derhalve nog een laatste kans geven de resterende uren van zijn werkstraf te verrichten.
Op grond hiervan dient het bezwaarschrift gegrond te worden verklaard.
De veroordeelde moet de resterende uren van de opgelegde taakstraf alsnog uitvoeren binnen de hierna te noemen termijn.
De rechtbank heeft gelet op artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift van de veroordeelde tegen voormelde kennisgeving gegrond;
- bepaalt dat veroordeelde de nog resterende uren taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 128 uren, binnen 6 maanden na heden dient te hebben verricht.
Deze beslissing is genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, en mr. A. van Maanen en mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van ter openbare terechtzitting van 27 februari 2015.