ECLI:NL:RBMNE:2015:1229

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
16-700535-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing, bedrijfsinbraak en wapenbezit met geweldsdelicten

Op 27 januari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere gewelddadige misdrijven, waaronder afpersing en bedrijfsinbraak. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het afpersen van twee slachtoffers onder bedreiging met een vuurwapen en een mes, en van het inbreken in een winkel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de verdachte zijn bekennende verklaringen heeft afgelegd. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een gasdrukpistool.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging betwistte enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat niet alle feiten bewezen konden worden, met name de feiten die betrekking hadden op het voorhanden hebben van de ploertendoder en het CS-gas, omdat de verdachte niet voldoende betrokkenheid kon worden aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar de feiten van afpersing en inbraak zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de afpersing. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen tot rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/700535-14; 16/661714-14 (ter terechtzitting gevoegd) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1990] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - Huis van Bewaring Zwaag
raadsvrouw mr. H.M.G. Peters, advocaat te Breukelen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 13 juni 2014, 29 augustus 2014 en 21 november 2014 en is vervolgens inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 januari 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is meerdere malen gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/700535-14
feit 1: op 1 februari 2014 samen met anderen onder bedreiging van een vuurwapen en een mes [slachtoffer 1] heeft afgeperst;
feit 2: op 30 januari 2014 samen met anderen geprobeerd heeft om onder bedreiging van een vuurwapen en een mes [slachtoffer 2] af te persen;
feit 3: in de periode van 16 tot en met 17 januari 2014 samen met anderen heeft ingebroken in een winkel;
feit 4: op 2 april 2014 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
feit 5: op 2 april 2014 een op een echt vuurwapen gelijkend gasdrukpistool voorhanden heeft gehad;
16/661714-14
feit 1: op 2 april 2014 samen met een ander een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
feit 2: op 2 april 2014 samen met een ander een busje traangas voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1, 2, 3 en 4 van parketnummer 16/700535-14 en de onder 1 en 2 van parketnummer 16/661714-14 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de door verdachte afgelegde bekennende verklaringen en de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie acht ten aanzien van de onder feit 3 van parketnummer 16/700535-14 ten laste gelegde bedrijfsinbraak niet wettig en overtuigend bewezen dat er ook verlichting en gereedschap is weggenomen. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorts acht de officier van justitie het onder feit 5 van parketnummer 16/700535-14 ten laste gelegde niet wettig en overtuigen bewezen. Verdachte had het wapen verstopt, derhalve kan niet gesteld worden dat verdachte het wapen voorhanden had. Verdachte dient van dit feit vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 16/700535-14
De verdediging is van mening dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste geweldshandeling, het steken van [slachtoffer 1] met een mes, kan op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft gestoken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er ook gereedschappen en verlichting zijn weggenomen.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van voornoemde onderdelen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
Het onder 4 ten laste gelegde stroomstootwapen is niet van verdachte, derhalve kan niet gesteld worden dat verdachte voornoemd stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
parketnummer 16/661714-14
De verdediging is van mening dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van medeplegen. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van dat onderdeel van de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak feit 1 en 2 onder parketnummer 16/661714-14
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander een ploertendoder en een busje CS-gas voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank overweegt daartoe dat voornoemde voorwerpen in de woning van de vader van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft deze ooit, in het verleden, aan zijn vader gegeven. Voorts woont verdachte niet bij zijn vader. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet meer wist dat deze voorwerpen daar lagen. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte wist waar de ploertendoder en het busje CS-gas zich in de woning bevonden.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet wordt voldaan de vereisten van het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder parketnummer 16/661714-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3.2
bewezenverklaring
4.3.2.1
parketnummer 16/700535-14, feit 1, 2 en 3
Nu verdachte de onder 1, 2 en 3 van parketnummer 16/700535-14 ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
16/700535-14 feit 1
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2015;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], met bijlage, pagina 480 tot en met 484 van proces-verbaalnummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14.
Voorwaardelijk opzet steken met mes
De rechtbank overweegt dat verdachte met zijn mededader een vooropgezet plan had om het slachtoffer van de dagopbrengst van zijn bedrijf te beroven en dat zij daartoe onder andere een (nep)vuurwapen en een mes hebben meegenomen. Het slachtoffer zat in zijn auto en verdachte stond naast het slachtoffer, tussen het geopende portier en het slachtoffer, en hield zijn mes op het slachtoffer gericht hield. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich, terwijl hij het mes in zijn hand hield, over het slachtoffer heen heeft gebogen teneinde een plastic zak te pakken die naast het slachtoffer in de auto lag.
Verdachte heeft door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij, in de krappe en beperkte ruimte van de auto, het slachtoffer met het mes zou steken.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet aanwezig was op het steken van het slachtoffer.
16/700535-14 feit 2
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2015;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pagina 237 en 238 van proces-verbaalnummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], pagina 240 van proces-verbaalnummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14.
16/700535-14 feit 3
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2015;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], namens Woonpunt B.V., met bijlagen, pagina 653 van proces-verbaalnummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14;
  • het proces-verbaal van verhoor van [A], pagina 738 van proces-verbaalnummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14.
aanvullende overweging
De rechtbank acht op basis van de verklaring van [A] en de aangifte van [benadeelde] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten bij de inbraak, naast een hoeveelheid beddengoed, ook lampen en gereedschap hebben weggenomen.
4.3.2.2
parketnummer 16/700535-14, feit 4 en 5
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
16/700535-14 feit 4
Op 2 april 2014 werd tijdens een doorzoeking van de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] in de woonkamer een stoomstootwapen in de vorm van een zaklamp aangetroffen. [1] Voornoemd stroomstootapparaat is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II, onder 5 van de Wet Wapens en munitie. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de woning van [C] te Houten verbleef. Hij wist dat dat de zaklamp, die op een tafel in de woning lag, in feite een stroomstootwapen was. [3]
De rechtbank acht op basis van voornoemde feiten wettig en overtuigend bewezen dat het betreffende stroomstootwapen in de onmiddellijke nabijheid van verdachte was, verdachte een zekere handelingsbevoegdheid over het wapen had en verdachte bewust was van de aanwezigheid van het wapen in de woning waar hij verbleef. Aldus heeft verdachte voornoemd stroomstootwapen voorhanden gehad. Het enkele gegeven dat het stroomstootwapen niet het eigendom van verdachte was, doet daar niet aan af.
16/700535-14 feit 5
Op 2 april 2014 werd tijdens een doorzoeking van de woning van [B] te Houten in de afzuigkap in de keuken een zwart, op een vuurwapen gelijkend, voorwerp aangetroffen. Op het wapen stonden het opschrift “ND45” en het nummer “11F14544”. [4] Voornoemd wapen is een gasdrukwapen, dat voor wat betreft de vorm en de afmeting een sprekende gelijkenis vertoond met echt bestaande vuurwapens en is derhalve voor be- en afdreiging geschikt. Het gasdrukwapen is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 7 van de Wet Wapens en munitie. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het gasdrukpistool van hem was en dat hij dit wapen, na de overvallen op Klein Zwitserland en de snackbarhouder, had verborgen in de afzuigkap van de woning van [B] in Houten. [6]
De rechtbank overweegt dat voor het voorhanden hebben van een wapen niet vereist is dat het wapen zich in de onmiddellijke nabijheid van verdachte bevindt. Van belang is dat de verdachte over het wapen kan beschikken. Daarnaast dient er een zekere handelingsbevoegdheid/beschikkingsmacht van verdachte met betrekking tot het wapen te zijn. Voorts dient de verdachte zich bewust te zijn van de aanwezigheid van het wapen.
De rechtbank is van oordeel dan aan voornoemde vereisten is voldaan nu verdachte het wapen, dat zijn eigendom was, buiten medeweten van [B] had verstopt in diens woning. Verdachte woonde in bij [C] - de moeder van [B] - en de reservesleutels van de woning van [B] lagen in de woning van [C]. Verdachte had daarmee toegang tot de woning van [B].
De rechtbank is op basis van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 2 april 2014 voornoemd gasdrukwapen voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/700535-14
feit 1.
op 01 februari 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (met inhoud van onder andere een geldbedrag van 150 euro) toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes op die [slachtoffer 1] gericht heeft (gehouden) en
- hierbij die [slachtoffer 1] mondeling de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, geld" en
- met voornoemd mes die [slachtoffer 1] in zijn linkerbeen heeft gestoken;
feit 2.
op 30 januari 2014 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een onbekend geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader tezamen en in vereniging met een ander
- de horecagelegenheid van [slachtoffer 2] betreden en
- op die [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht en/of gericht gehouden en
- op die [slachtoffer 2] een mes gericht en/of gericht gehouden en
- hierbij die [slachtoffer 2] mondeling de woorden toegevoegd: "Geld, geld, geld!",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
feit 3
in de periode van 16 januari 2014 tot en met 17 januari 2014 te Zeist, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, uit een winkel heeft weggenomen een grote hoeveelheid beddengoed (onder andere van het merk Auping) en verlichting en gereedschap toebehorende aan Woonpunt BV en/of [benadeelde], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
feit 4
op 02 april 2014 te Houten een wapens van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde wapenstokken voorhanden heeft gehad;
feit 5
op 02 april 2014 in het arrondissement Midden-Nederland, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een gasdrukpistool, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een echt bestaand vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/700536-14
feit 1: afpersing, terwijl het feit dt gepleegd door twee of ffmeer er personen
feit 2: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3: diefstal door twee ofde chuldige zich de toegang tot de plaats van misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 5: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in matigende zin rekening te houden met de persoon van verdachte, zijn proces-houding en het traject dat verdachte binnen de P.I. inmiddels heeft ingezet.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat het onder 1 van parketnummer 16/700535-14 ten laste gelegde feit gekwalificeerd dient te worden als een straatroof en niet als een overval.
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een gevangenisstraf van maximaal 28 maanden op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij de duur van de uit te zitten straf evenredig is in het geval verdachte alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte geprobeerd een restaurant te overvallen. Omdat bij deze overval geen goederen van waarde zijn buit gemaakt, heeft verdachte vervolgens samen met zijn mededader ruim een dag later de eigenaar van een snackbar opgewacht en deze in het bijzijn van zijn vrouw overvallen. Bij beide feiten hebben verdachten de slachtoffers bedreigd met een op een echt vuurwapen gelijkend wapen en een mes. De snackbareigenaar is daarbij door verdachte met het mes in zijn been gestoken.
Het spreekt voor zich dat de op deze manier uitgevoerde feiten voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest, zij voelden zich zeer bedreigd en vreesden voor hun leven. Zij ondervinden hiervan nog steeds, ook in hun privéleven, de nadelige gevolgen. Voorts zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft daar op die momenten in het geheel niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld (proberen) te komen.
Daarnaast heeft verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak en heeft verdachte een nepvuurwapen en een stroomstootwapen voorhanden gehad.
Inbraken zorgen voor overlast een financiële schade bij de benadeelden.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de overval op de snackbareigenaar meer is dan een gemiddelde straatroof. Dit gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd: het met een vooropgezet plan beroven van het slachtoffer van de dagopbrengst van zijn snackbar, waarbij gewacht wordt tot het slachtoffer zijn bedrijf heeft verlaten. Waarna hij door beide verdachten, beiden met een bivakmuts op, onder bedreiging van een vuurwapen en een mes gedwongen wordt geld af te geven en waarbij hij met een mes in zijn been wordt gestoken. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat, voor het bepalen van een passende straf, de aard en ernst van het gepleegde feit met een gewelddadige overval op een bedrijf gelijk te stellen is.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 31 juli 2014 volgt dat verdachte, ook ten tijde van het tenlastegelegde, excessief XTC, GHB, alcohol, cannabis en speed gebruikte. Verdachte wil afstand nemen van het gebruik van drugs, zijn negatieve netwerk alsmede zijn drugsgebruikende en criminele vrienden.
De reclassering adviseert verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een plan van aanpak, behandeling en/of begeleiding kan tijdens de detentie en de V.I. van verdachte uitgevoerd worden.
Verdachte heeft op enig moment tijdens zijn detentie besloten zijn leven een geheel andere wending te geven en zijn verleden achter zich te willen laten. Hij heeft openheid van zaken gegeven over de door hem en zijn medeverdachte(n) gepleegde strafbare feiten.
Verdachte heeft in detentie zelf hulp gezocht teneinde een plan op te stellen voor verdere behandeling en begeleiding en, aansluitend aan zijn detentie, huisvesting in een andere gemeente. Verdachte is inmiddels onder behandeling van De Waag. Daarnaast gebruikt verdachte sinds zijn detentie geen verdovende middelen meer. Verdachte komt daarin op de rechtbank gemotiveerd en oprecht over.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst en de aard van de feiten, met name de overvallen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt daarbij, anders dan de officier van justitie, rekening met de proces-houding van verdachte en de ommekeer die hij in zijn persoonlijke leven heeft gemaakt en wil maken. De rechtbank neemt aan dat de ook door verdachte gewenste en noodzakelijk geachte begeleiding bij terugkeer in de samenleving zoveel mogelijk in de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden vormgegeven.
Alles afwegende acht de rechtbank een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De benadeelde partijen

7.1
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 16/700536-14 een schadevergoeding van € 1.747,09, vermeerderd met de wettelijke rente, waarvan
€ 347,09 ter zake materiele schade en € 1.400,00 ter zake immateriële schade, met daarbij de wettelijke rente.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd voornoemde vordering in haar geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard de vordering redelijk te vinden en bereid te zijn de gevorderde schade te vergoeden.
De verdediging heeft gesteld dat de kosten voor de verblijfsvergunning onvoldoende onderbouwd zijn. De benadeelde partij dient voor dit deel niet ontvankelijk te worden verklaart in zijn vordering.
Voor het overige heeft de verdediging het materiele deel van de vordering niet betwist.
De verdediging heeft verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen, nu de door de benadeelde partij omschreven gevolgen, niet geheel aan het onderhavige feit zijn te wijten. Immers het slachtoffer had, ten gevolge van een eerdere inbraak, reeds angstklachten en slaapproblemen. Daarnaast ontbreekt een medische verklaring betreffende het opgelopen letsel, waardoor niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van een “echte” steekwond.
Voorts heeft de verdediging verzocht het bedrag gelijkelijk over beide verdachten te verdelen en niet hoofdelijk op te leggen, om verdachte – die zijn aandeel wil betalen - te steunen in zijn streven om geen contact te hebben met personen uit zijn strafrechtelijk verleden.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade, gelet op de omstandigheden waaronder het feit plaats vond, de dreiging met wapens en het daadwerkelijk steken met een mes, redelijk en billijk en voldoende onderbouwd.
De eerdere aanwezigheid van eventuele psychische en lichamelijke klachten en de al dan niet geringe aard van de verwonding doen daar niet aan af.
Verblijfsvergunning
Anders dan door de verdediging betoogd is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de verblijfsvergunning ten gevolge van het bewezenverklaarde vervangen diende te worden en dat de hoogte van deze kosten eveneens voldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de schade van € 1.747,09 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 347,09 ter zake materiele schade en
€ 1.400,00 ter zake immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering voor dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 1 februari 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de
schadevergoedingsmaatregel voor de helftvan het toegewezen bedrag opleggen. De rechtbank volgt hierin de gedachtegang van de raadsvrouw. Verdachte heeft, in tegenstelling tot zijn medeverdachte, er voor gekozen zijn leven een geheel andere wending te geven en zich te richten op zijn toekomst. Contact en/of een confrontatie met zijn medeverdachte over een financiële kwestie is hierbij niet gepast en ongewenst. De positie van het slachtoffer wordt hierdoor niet verslechterd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 310, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 van parketnummer 16/661714-14 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/700536-14
feit 1: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 5: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.747,09, waarvan € 347,09 ter zake van materiële schade en € 1.400,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 873,55 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen en
mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 januari 2015.
Mr. G.D. Kleijne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Parketnummer 16/700535-14
1.
hij op of omstreeks 01 februari 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (met inhoud van onder andere een geldbedrag van 150 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en / of zijn mededader(s)
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, en/of een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,althans een wapen, op die [slachtoffer 1] gericht heeft/hebben (gehouden) en / of
- ( hierbij) die [slachtoffer 1] mondeling de woorden heeft
/hebbentoegevoegd: "geld, geld, geld" en/of
- met voornoemd mes, althans voornoemd wapen, die [slachtoffer 1] in zijn linkerbeen heeft
/hebbengestoken
/gesneden;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2014 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een onbekend geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
als volgt heeft/hebben gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer) van zijn mededader(s)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
-
de/eenhorecagelegenheid
(van [slachtoffer 2])betreden en/of
- op die [slachtoffer 2] een (vuur)
wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerpgericht en/of gericht gehouden en/of
- op die [slachtoffer 2] een mes en/of een scherp en/of puntig voorwerp, gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( hierbij) die [slachtoffer 2] mondeling de woorden toegevoegd: "Geld, geld, geld!",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
in of omstreeks de periodevan 16 januari 2014
tot en met17 januari
2014te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in /uit een winkel heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid beddengoed (onder andere van het merk Auping) en/of verlichting en/of gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Woonpunt BV en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 02 april 2014 te Houten (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde wapenstokken voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij op of omstreeks 02 april 2014 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een) nabootsing(en) van (een) (gasdruk)pistool, dat/die door zijn/hun vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) echt bestaand vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
Parketnummer 16/661714-14
1.
hij op of omstreeks 02 april 2014 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen, een wapen(s), van categorie I, onder 3°, (te weten een zogenaamde ploertendoder) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 02 april 2014 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, of andere, althans alleen, een (spuit)bus CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met bijlage, pagina 358 en 359 van proces-verbaalnummer 1402041835 ZD1 onderzoek 09OUD14.
2.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, pagina 378 van proces-verbaal nummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14.
3.Verklaring verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2015.
4.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, pagina 1007 en 1008 van proces-verbaal nummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14.
5.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, pagina 1050 en 1051 van proces-verbaal nummer 1402041835 ZD1, onderzoek 09OUD14.
6.Verklaring verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2015.