ECLI:NL:RBMNE:2015:1211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
16/804806-11 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de handel in cocaïne en diefstallen van metalen en plastic uit een fabriek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van een halfjaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. De feiten vonden plaats in Amersfoort tussen 15 september 2011 en 29 maart 2012. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte zijn een handelshoeveelheid cocaïne en een aanzienlijke hoeveelheid contant geld aangetroffen. Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende 2,5 maand schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van metalen en plastic uit een fabriek. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 84 dagen en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen bijdraagt aan de drugsproblematiek en dat zijn diefstallen schade en overlast veroorzaken voor de eigenaar van de fabriek. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/804806-11 [P]
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 februari 2015. De rechtbank heeft daarbij kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de gemachtigd raadsvrouwe van verdachte, mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 15 september 2011 tot en met 29 maart 2012 al dan niet in vereniging heeft gehandeld in cocaïne in Amersfoort.
ten aanzien van feit 2:
op 29 maart 2012 al dan niet in vereniging 26 ponypacks met ongeveer 20 gram cocaïne voorhanden heeft gehad in Amersfoort.
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 10 november 2011 tot en met 31 maart 2012 al dan niet in vereniging metaal/metalen/plastic/rolluik/onderdelen van een wokfornuis heeft gestolen te Eembrugge/ Doorn/Zeist.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 partieel nietig dient te worden verklaard, aangezien de redactie van dat feit niet voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt.
De onder feit 3 genoemde tijd (in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 maart 2012) en plaats (te Eembrugge en/of in de gemeente Doorn en/of te Zeist althans in Nederland) zijn te ruim geformuleerd. Ook is hetgeen dat zou zijn gestolen (metaal en/of metalen en/of plastic en/of een rolluik en/of onderdelen van een wokfornuis) te onbepaald.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het verweer van de verdediging te verwerpen.
Het ten laste gelegde feit 3 is, mede gelet op de inhoud van het dossier, voldoende afgebakend en het is voor de verdediging duidelijk waartegen zij zich moet verdedigen.
De dagvaarding dient volgens de officier van justitie in zijn geheel geldig te worden verklaard.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde diefstallen is in zaaksdossier B02 van het onderzoek Inventor beschreven waar en wanneer die diefstallen hebben plaatsgevonden, alsmede wat er bij de diefstallen is weggenomen.
De verdediging kon dus uit de dagvaarding, in samenhang bezien met het onderliggende dossier, concreet opmaken waartegen zij zich moest verdedigen. De rechtbank acht de dagvaarding wat betreft feit 3 daarom voldoende duidelijk en verwerpt het verweer.
De rechtbank acht de dagvaarding geldig ten aanzien van feit 3. Ook ten aanzien van de feiten 1 en 2 acht de rechtbank de dagvaarding geldig.
3.2.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 in vereniging met [A] heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Wat betreft feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat slechts wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in vereniging met anderen metaal, metalen en plastic heeft weggenomen bij de [fabriek] in [vestigingsplaats].
Voor de overige diefstallen - te weten die van het rolluik in Doorn en onderdelen van een wokfornuis in Zeist - dient verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde medeplegen van de handel in cocaïne. De bij verdachte aangetroffen cocaïne was voor eigen gebruik en hij beschikte niet over een handelsvoorraad. Hij heeft wel eens als vriendendienst cocaïne aan anderen verstrekt. Aangezien verdachte daar geen winst op heeft gemaakt kan de handel niet worden bewezen.
Het ten laste gelegde feit 2 kan volgens de raadsvrouwe wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Voor de onder 3 ten laste gelegde diefstallen uit de [fabriek] in [vestigingsplaats] ontbreekt volgens de raadsvrouwe het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte en diens medeverdachten. Ook is onduidelijk op welke tijdstippen goederen zijn weggenomen uit de [fabriek] en welke goederen daarbij zijn weggenomen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het medeplegen van diefstallen uit de [fabriek] in [vestigingsplaats].
Wat betreft de overige onder feit 3 ten laste gelegde diefstallen heeft de raadsvrouwe zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, namelijk dat verdachte daarvoor wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijs ten aanzien van feiten 1 en 2:
Verdachte woont in de periode van 15 september 2011 tot en met 29 maart 2012 aan de [adres] te [woonplaats]. [2] [A] (verder: [A]) woont bij haar vriend [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) op de [adres] te [woonplaats]. [3] Haar roepnaam is [A] of [A]. [4]
Op 29 maart 2012 is de woning van verdachte in observatie genomen. Om 17.09 uur wordt waargenomen dat een auto, merk Seat en type Ibiza, stopt bij de woning van verdachte.
De bestuurder van de auto gaat de woning van verdachte binnen en rijdt daar om 17.12 uur weer weg. [5] Om 17.15 uur wordt de bestuurder aangehouden. Dit blijkt [B] (verder: [B]) te zijn. [6] Bij een doorzoeking van de Seat Ibiza van [B] worden twee ponypacks met cocaïne aangetroffen (IBN: [nummer] en SIN: AAEJ7315NL/ AAEJ7316NL). [7]
[B] verklaart op 29 maart 2012 dat hij de twee ponypacks met cocaïne bij een vriend genaamd [verdachte] heeft gekocht. Hij kocht vaker cocaïne bij [verdachte] en hij betaalde hem daar ook voor. Hij heeft ook cocaïne bij [A] (de rechtbank begrijpt: [A]) gekocht en daarvoor betaald wanneer [verdachte] niet thuis was. [8]
Op 6 februari 2013 verklaart [B] dat hij zijn cocaïne in de afgelopen anderhalf tot twee jaar alleen bij [verdachte] kocht. Als ze elkaar zagen en er was een feestje dan vroeg [B] of [verdachte] de cocaïne voor hem mee kon nemen, wanneer [verdachte] coke voor zichzelf ging halen. [B] wist dat [verdachte] aan coke kon komen. Het was geen vriendendienst want hij moest vijftig euro per gram voor de cocaïne aan [verdachte] betalen. Het klopt dat [A]
(de rechtbank begrijpt: [A]) hem ook wel eens de cocaïne gaf. [9]
Verdachte verklaart dat hij wel eens cocaïne voor [B] meenam, wanneer [B] dat aan hem vroeg. Er zijn wel meer mensen die dat aan verdachte vroegen.
Die mensen gaven hem dan geld om het mee te nemen. [10]
[A] verklaart dat [B] wel eens cocaïne kwam halen. Er lagen dan één of twee wikkels voor hem klaar en die moest zij dan aan hem geven. [B] moest meestal 20 of 25 euro betalen. Ze legde het geld weg in de bovenste la, waar de coke ook lag. [11]
[A] verklaart ook dat ze regelmatig coke kon afgeven aan [C]. [12]
[C] verklaart dat hij [verdachte] sinds 2008 regelmatig bezoekt en dat hij wel eens cocaïne van hem krijgt. Dat gebeurt zo’n één à twee keer per maand. Hij had zelf ook wel eens wat bij zich en gaf dat dan ook aan [verdachte]. De vriendin van [verdachte] genaamd [A] kan volgens [C] verklaren dat hij coke kreeg, omdat hij aan het klussen was en dan ook wat coke kreeg. [13]
In een lade van de woning van verdachte zijn op 29 maart 2012 24 ponypacks met cocaïne aangetroffen (IBN: [nummer] en SIN: AAEJ7311NL/AAEJ7312NL).
Het betroffen 11 ponypacks met een gewicht van 0,5 gram en 13 ponypacks met een gewicht van 1 gram. [14]
Verdachte verklaart dat deze 24 ponypacks met cocaïne van hem zijn. [15]
In een handtas van [A] die in de woning van verdachte stond zijn op 29 maart 2012 twee ponypacks met cocaïne aangetroffen (IBN: [nummer] en
SIN: AAEJ7314NL). Dit betroffen twee ponypacks met een gewicht van 0,5 gram. [16]
In de woning van verdachte zijn op 29 maart 2012 een moneyclip met daarin een contant geldbedrag van € 330,- (bestaande uit 4 briefjes van € 50,-, 3 briefjes van € 10,- en 5 briefjes van € 20,-) en een portemonnee met een contant geldbedrag van € 1.500,- (bestaande uit 30 briefjes van € 50,-) aangetroffen. [17]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1:Met betrekking tot het door de raadsvrouwe gevoerde verweer dat geen sprake is van de handel in cocaïne overweegt de rechtbank dat de hoeveelheid aangetroffen cocaïne in de woning van verdachte duidt op een handelsvoorraad. Uit de aangetroffen geldcoupures in de woning van verdachte en de verklaringen die verdachte, [A], [B] en [C] hebben afgelegd blijkt bovendien dat verdachte en zijn vriendin [A] - tegen betaling - cocaïne aan anderen hebben gegeven.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 15 september 2011 tot en met 29 maart 2012 te Amersfoort in vereniging met een ander meermalen opzettelijk cocaïne heeft verkocht, aangeleverd, verstrekt en vervoerd.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2:Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 maart 2012 te Amersfoort in vereniging met een ander een hoeveelheid van 26 ponypacks met daarin ongeveer 20 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Partiële vrijspraak feit 3:
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 10 november 2011 tot en met 31 maart 2012, al dan niet in vereniging, een rolluik in (de gemeente) Doorn en/of onderdelen van een wokfornuis in Zeist heeft gestolen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van deze onderdelen uit de tenlastelegging.
Bewijs ten aanzien van feit 3:
Bewijs ten aanzien van feit 3:
[aangever] (verder: [aangever]) heeft aangifte gedaan van diefstallen uit de [fabriek], gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats], in de periode van 1 december 2011 tot en met 28 februari 2012. De uit de [fabriek] weggenomen goederen behoren hem toe en hij heeft niemand toestemming gegeven voor het wegnemen van deze goederen. [18]
Het is [aangever] op 20 december 2011 bekend dat er oude metalen uit de [fabriek] zijn gestolen. Hij timmert het pand iedere week dicht, maar het wordt steeds weer opengebroken. [19] Er zijn bij de diefstallen uit de fabriek ook vier of vijf plastic zakken met allerlei plastic rioleringspijpen weggehaald. Het is volgens [aangever] goed mogelijk dat dit op of rond 17 februari is gebeurd. [20]
Verdachte verklaart op 4 april 2012 dat hij een zaak aan het opzetten is met oud ijzer. Daarvoor was hij al een paar maanden met een maat van hem aan het rondrijden. Ze gaan ijzer scheiden. Het is een gat in de markt. [21]
[D] [22] [D] verklaart dat hij samen met anderen naar de fabriek in [vestigingsplaats] (de rechtbank begrijpt: Eemnes) ging en daar spullen heeft meegenomen.
Die fabriek stond al jaren leeg en echt iedereen kwam daar om te jatten. [23]
[E] [24] [E]verklaart dat hij inkomsten verkreeg uit het scheiden van oud ijzer en oud plastic met de jongens. Dit zou later worden opgezet als een eigen zaak van [verdachte] en[D]. [25]
[E] heeft zijn hand geblesseerd bij het overschuiven van zware platen in een slooppand in Eemnes. [D] wist dat daar zaken lagen zoals oud ijzer. Ze waren met zijn vieren: hijzelf, [D], [verdachte] en [F]. [26]
[F] [27] [F] verklaart dat hij [D] begin december 2011 een week heeft geholpen met oud ijzer. Iedereen kreeg daggeld voor de [fabriek] en de rest was voor het bedrijf van [verdachte] en [D]. [D] belde vaak naar [verdachte] om te vertellen wat de opbrengst was. [28] [verdachte] heeft een mapje met spuiten voor zijn suiker laten liggen in de [fabriek]. [29]
Verdachte gebruikt medicijnen voor zijn suiker. [30]
In de periode van 2 december 2011 tot en met 5 december 2011 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] [31] ;
- [D], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] [32] ;
- [E], zijnde de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer] [33] en [telefoonnummer] [34] ;
- [F], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] [35] .
Op 2 december 2011 om 09.38 uur belt [D] met het toestel van [F] naar een NN vrouw. [E] heeft zijn hand geblesseerd met het laden van platen. [verdachte] is met [E] naar het ziekenhuis. [D] zit in de auto met [F]. [E] hield een plaat tegen van 400 kilo. [36]
Op 2 december 2011 om 10.06 uur belt verdachte met [D]. Verdachte zegt dat er foto’s worden gemaakt en dat het waarschijnlijk een gebroken middenhandsbeentje is. [37]
Op 2 december 2011 om 11.14 uur wordt verdachte gebeld door [F]. [F] vraagt waar ze blijven. [verdachte] zegt dat ze nu aan het gipsen zijn, ze komen er zo aan. [38]
Op 2 december 2011 om 13.15 uur wordt [verdachte] gebeld door [G]. [verdachte] is aan het werk met [D] en [E]. [39]
Op 2 december 2011 om 13.16 uur wordt [F] gebeld door [G]. [G] is aan het werk met [D]. [G] zegt: o met [verdachte] ook en zo. [F] vertelt dat [E] zijn hand heeft gebroken vanochtend. Is gehecht en in het gips. [40]
Op 2 december 2011 om 13.19 uur wordt [F] gebeld door [E]. [E] vraagt waar ze zijn. Ze zijn weer onderweg naar het pand. [E] zegt dat ze er ook bijna zijn. [F] is er met 10 minuten. [41]
Op 2 december 2011 om 13.23 uur belt [F] naar [verdachte]. [F] vraagt of [verdachte] het hek open wil gooien. [verdachte] komt eraan. [42]
Op 2 december 2011 om 14.28 uur wordt [verdachte] gebeld door [D]. [D] vraagt hoeveel kilo ijzer er ligt. [verdachte] weet het niet het is niet te tillen. [D] zegt dat hij dan weet hoeveel platen hij erin moet gooien. [verdachte] zegt dat hij er makkelijk twee mee kan nemen. [D] moet maar even kijken. [43]
Op 2 december 2011 om 14.33 uur wordt [verdachte] door [D] gebeld. Staat je auto aan de kant vraagt [D]. Ja zegt [verdachte] maar ik zou er maar twee opladen want we hebben best wel veel inliggen. [D] zegt dat hij er maar twee zal inladen want het wordt best wel druk buiten. Is goed zegt [verdachte]. [44]
Op 2 december 2011 om 14.54 uur belt [verdachte] naar [D]. [verdachte] vraagt waarom hij eigenlijk naar het clubhuis moet komen. Om af te laden zegt [D]. Oh ja zegt [verdachte]. [45]
Op 4 december 2011 om 14.40 uur wordt [verdachte] gebeld door [D]. [D] vraagt of [verdachte] morgen meegaat. Ja zegt [verdachte]. [verdachte] vraagt of ze met zijn beiden gaan. Nee zegt [D] we gaan met zijn vieren, ik, [H], [F] en jij. [D] zegt dat hij tegen [E] heeft gezegd blijf jij maar thuis want die heeft last van zijn hand. [46]
Op 5 december 2011 om 10.06 uur belt [verdachte] uit naar [D]. [verdachte] zegt dat die platen die ze opladen daar zit een beton in. Dat meen je niet zegt [D]. Ja zegt [verdachte] dat meen ik weel, hij pak deze nog wel op maar je moet kleintjes gebruiken. [verdachte] zegt dat ze gewoon daar blijven en dan ziet [D] het zo wel ze gaan gewoon laden. Oke zegt [D]. [verdachte] zegt dat [D] onderweg even twee hele goede kniptangen mee moet nemen dat is echt belangrijk. Oke zegt [D]. [47]
Op 5 december 2011 om 13.30 uur belt [verdachte] uit naar [D]. [verdachte] vraagt wat een computerscherm opbrengt. Gewoon oud ijzer zegt [D] gooi het er maar bij. Oke zegt [verdachte], je stiefzoon is al weg die heeft mijn auto mee en ik ben nog in het pand. Oke zegt [D] ik kom er zo aan. [48]
Op 5 december 2011 om 15.18 uur belt [verdachte] naar [D]. [verdachte] vraagt: Ligt in die auto dat grijze mapje met mijn spuiten er in. Moet op het dashboardkastje liggen. [D] zegt dat hij ze niet kan vinden. [D] zegt tegen iemand op de achtergrond de spuiten van [verdachte]. [verdachte] zegt: dan heb ik het daar laten liggen. [D]: zitten er vingerafdrukken op? [verdachte] (zucht) en zegt: Ja dat wel ja. [D]: Haal ik ze morgen wel op. [49]
Op 5 december 2011 om 15.54 uur wordt [verdachte] gebeld door [D].
D: 1180 hebben we bij elkaar!
[verdachte]: toch niet verkeerd.
D: vier tientjes er af voor het tanken en drinken gehaald. Geeltje voor de schaar er af. Meijer er af voor [E]. 250 euro per persoon over. Kom er zo aan. Zie je zo. [50]
Op 17 februari 2012 is het navolgende telefoongesprek afgetapt, welk gesprek is gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] [51] en
- [D], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] [52] .
Op 17 februari 2012 om 15.08 uur belt [verdachte] naar [D].
N: Maatje, je belde.
D: Ik heb weer wat nieuws aangeboord. We gaan in plastic.
N: We gaan in plastic?
D: Ja, dat is geen gein. Ik was bij de broer van [I] en ik kan 4 à 5 pallets met colycarbonaat (fon) dienbladen van plastic krijgen. Toevallig had [J] gezegd dat plastic geld oplevert. En ik had een kerel gebeld en die biedt 25 cent. Toen heb ik een ander gebeld en gezegd dat ik 40 cent kon krijgen en die zei dat hij dat ook wel wilde geven. Deze is uit Vegel. Daar kan je ook andere plastic inleveren. Die andere uit Almere biedt 25 cent. Die ga ik morgen bellen of hij ook 40 cent wil geven, want dat scheelt een uur rijden.
N: We gaan het tegen niemand zeggen.
D: Alleen [J] weet het. [J] zegt ook zeg het tegen niemand verder.
N: Dat hadden we eerder moeten weten. Dan is het de moeite waard als je vijf kilo hebt.
D: Chingching. Weet je hoeveel plastic je laat liggen.
N: Weet je hoeveel plastic er in de fabriek stonden, zakken vol!
D: Dat weet ik. Maar jij maakte te veel herry en toen kwamen er mensen, en toen (ntv). Dat klussie heb jij verklooid (beiden lachen).
D: We gaan evenzo rijden.
N: Ik moet even met [A] een tv halen en daarna gaan we rijden. Ik zie je zo. [53]
Verdachte is president van het [naam] chapter in [vestigingsplaats]. [E] is member van dit chapter en [F] is een prospect van dit chapter. [54]
[D] sliep op een matras in het huis van verdachte. [55] [H] is de stiefzoon van [D]. [56]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3:
Met betrekking tot het door de raadsvrouwe gevoerde verweer dat geen sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte en diens medeverdachten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er in de periode van 1 december 2011 tot en met 28 februari 2012 diverse keren metaal, metalen en plastic uit de [fabriek] in [vestigingsplaats] zijn weggenomen.
Aangever [aangever] heeft niemand toestemming gegeven voor het wegnemen van deze goederen en deze goederen behoorden hem geheel toe. Gelet op de door verdachte, [D], [E] en [F] afgelegde verklaringen en de door hen gevoerde en afgetapte telefoongesprekken kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, de metalen en het plastic uit de [fabriek] heeft weggenomen met de bedoeling deze goederen door te verkopen en er zo geld aan te verdienen.
De rechtbank leidt hieruit af dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte en diens medeverdachten aanwezig was op het moment dat zij de metalen en het plastic uit de [fabriek] wegnamen.
Een verdere aanwijzing voor dit oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vindt de rechtbank in het feit dat [D] aan verdachte vraagt of zijn vingerafdrukken op de spuiten zitten die verdachte voor zijn suikerziekte gebruikt, wanneer verdachte aan [D] vertelt dat hij deze spuiten in de [fabriek] heeft laten liggen.
Nadat verdachte bevestigt dat zijn vingerafdrukken op de spuiten zitten zegt [D] tegen verdachte dat hij ze de volgende dag wel op zal halen. Kennelijk zijn verdachte en [D] zich ervan bewust dat zij niet in de [fabriek] mochten komen om goederen weg te nemen.
Het verweer van de raadsvrouwe wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 2011 tot en met 28 februari 2012, in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, meermalen metaal, metalen en plastic uit de [fabriek] in [vestigingsplaats] heeft weggenomen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op meer tijdstippen in de periode van 15 september 2011 tot en met 29 maart 2012, te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en aangeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
ten aanzien van feit 2:
op 29 maart 2012, te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 26 ponypacks bevattende in totaal ongeveer 20 gram cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
ten aanzien van feit 3:
op meer tijdstippen in de periode van 1 december 2011 tot en met 28 februari 2012 te Eemnes, telkens tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen metaal en metalen en plastic, in elk geval enig goed, geheel toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De rechtbank beschouwt de onder feit 3 van de tenlastelegging opgenomen plaatsnaam Eembrugge als een kennelijke verschrijving. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de LOVS-richtlijnen en de lange periode waarin de behandeling van de zaak tegen verdachte heeft stilgelegen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht aan verdachte in ieder geval geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de dagen die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Eventueel kan daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf worden opgelegd.
De raadsvrouwe heeft verder aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de lange periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een maand in beperkingen. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte gedurende de ruim tweejarige schorsing van zijn voorlopige hechtenis geen strafbare feiten heeft gepleegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een halfjaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. Er is bovendien een handelshoeveelheid cocaïne en een opvallende hoeveelheid van 50 euro biljetten in zijn woning aangetroffen. Door te handelen in deze harddrugs heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand blijven van drugsafhankelijkheid bij derden, waardoor hun gezondheid in gevaar is gebracht.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een periode van 2,5 maand schuldig gemaakt aan het medeplegen van meerdere diefstallen van metalen en plastic uit een fabriek.
Daarmee heeft verdachte aan de eigenaar van die fabriek overlast en schade berokkend. Ook dragen dergelijke handelingen bij aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt het de verdachte voorts kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond of verantwoording heeft afgelegd voor deze door hem gepleegde diefstallen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2015, waaruit blijkt dat hij op 6 februari 2014 een transactie heeft voldaan voor het aanwezig hebben van harddrugs.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak moest zijn behandeld is overschreden. Als beginpunt van de redelijke termijn heeft te gelden het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank heeft als aanvangsdatum van de redelijke termijn de datum van de inverzekeringstelling van verdachte genomen, te weten
29 maart 2012. Op 21 juni 2012 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en op
24 juli 2014 is de (geschorste) voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
Het uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting van een verdachte, die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren.
De zaak is voor het eerst op 16 februari 2015 inhoudelijk ter zitting behandeld en eerst vandaag, op 2 maart 2015, is onderhavig eindvonnis gewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een dermate omvangrijk of ingewikkeld dossier dat dit de termijn waarbinnen de zaak in eerste aanleg is afgedaan rechtvaardigt. De redelijke termijn is dan ook overschreden met ruim 11 maanden.
Gelet op die overschrijding van de redelijke termijn en gelet op het feit dat de handel in cocaïne binnen beperkte kring heeft plaatsgevonden ziet de rechtbank reden om - in plaats van een voor voornoemde feiten en omstandigheden op zijn plaats zijnde langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een forse taakstraf op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 84 dagen, alsmede een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.

9.Het beslag

9.1.
BeslaglijstOnder verdachte zijn volgens de beslaglijst, die aan dit vonnis zal worden gehecht, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- een geldbedrag van € 330,- bestaande uit 4 briefjes van € 50,-, 3 briefjes van € 10,- en
5 briefjes van € 20,-;
- een geldbedrag van € 1.500,- bestaande uit 30 briefjes van € 50,-.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van deze inbeslaggenomen geldbedragen aangezien het opbrengsten uit de handel in cocaïne betreffen.
9.3.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsvrouwe heeft verzocht de inbeslaggenomen geldbedragen te retourneren aan verdachte. Deze geldbedragen zijn volgens de raadsvrouwe niet afkomstig uit enig misdrijf. Het betreffen contante betalingen die door klanten in de laserstudio van verdachte zijn voldaan.
9.4.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de onder 4.3. genoemde feiten en omstandigheden, niet aannemelijk is geworden dat de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen anders dan van de strafbare feiten afkomstig waren.
Aangezien de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen geheel of in ieder geval grotendeels door middel van de onder feiten 1 en 3 bewezen geachte handel in cocaïne en diefstallen zijn verkregen, worden deze geldbedragen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig.
Bewezenverklaring:
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid:- het bewezen verklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
- verklaart het bewezene strafbaar;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging:- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
84 dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
- veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafvan
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Beslag:- verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 330,- (bestaande uit 4 briefjes van € 50,-, 3 briefjes van
€ 10,- en 5 briefjes van € 20,-);
- een geldbedrag van € 1.500,- (bestaande uit 30 briefjes van € 50,-).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. P.J.M. Mol en
mr. M.P. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Borg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september
2011 tot en met 29 maart 2012, te Amersfoort, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
aangeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid cocaïne,
in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, danwel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van
die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
Hij op omstreeks de 29 maart 2012, te Amersfoort, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 26, althans een of
meer, ponypack(s) bevattende in totaal (ongeveer) 20 gram cocaïne, in elk
geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel
aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011
tot en met 31 maart 2012 te Eembrugge en/of (in de gemeente) Doorn en/of
Zeist, althans (elders) in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een
ander of anderen,althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen metaal en/of metalen en/of plastic en/of een
rolluik en/of onderdelen van een wokfornuis, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en /of zijn
mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om het proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Midden-Nederland, met nummer 30003564 (onderzoek: Inventor), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Schriftelijk bescheid, zijnde een ID-staat uit de StrafrechtsKetenDataBank, doorgenummerde pagina C01-0001; Proces-verbaal van verhoor verdachte op 29 maart 2012, doorgenummerde pagina C01-0006.
3.Proces-verbaal van verhoor [A] op 29 maart 2012, doorgenummerde pagina’s C03-0012 en C03-0013.
4.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten UMN017-099 en UMN017-129, doorgenummerde pagina A01-06.
5.Proces-verbaal observeren, doorgenummerde pagina’s B01-522 en B01-523.
6.Proces-verbaal observeren, doorgenummerde pagina B01-523;
7.Proces-verbaal van aanhouding [B], doorgenummerde pagina B01-0524;
8.Proces-verbaal van verhoor [B] op 29 maart 2012, doorgenummerde pagina’s C07-003 en C07-004.
9.Verklaring van [B] bij de rechter-commissaris op 6 februari 2013.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2012, doorgenummerde pagina C01-0016.
11.Proces-verbaal van verhoor [A] op 30 maart 2012, doorgenummerde pagina’s C03-0019 en C03-0020.
12.Proces-verbaal van verhoor [A] op 30 maart 2012, doorgenummerde pagina C03-0020.
13.Verklaring van [C] bij de rechter-commissaris op 28 november 2012.
14.Proces-verbaal drugstesten, doorgenummerde pagina B01-549;
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2012, doorgenummerde pagina C01-0016.
16.Proces-verbaal drugstesten, doorgenummerde pagina B01-549;
17.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, doorgenummerde pagina’s B01-0536 en B01-0537 met als bijlage een kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde pagina B01-0541.
18.Proces-verbaal van aangifte [aangever] van 11 april 2012, doorgenummerde pagina’s B02-0063 en B02-0064.
19.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-13.
20.Proces-verbaal van aangifte [aangever] van 11 april 2012, doorgenummerde pagina B02-065.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2012, doorgenummerde pagina C01-014.
22.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-3.
23.Proces-verbaal van verhoor [D] op 20 april 2012, doorgenummerde pagina’s B02-0081 en B02-0082.
24.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-4.
25.Proces-verbaal van verhoor [E] op 18 april 2012, doorgenummerde pagina’s B02-0093 en B02-0095.
26.Proces-verbaal van verhoor [E] op 18 april 2012, doorgenummerde pagina B02-0096.
27.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-4.
28.Proces-verbaal van verhoor [F] op 30 mei 2012, doorgenummerde pagina B02-0105.
29.Proces-verbaal van verhoor [F] op 30 mei 2012, doorgenummerde pagina B02-0106.
30.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2012, doorgenummerde pagina C01-013.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2012, doorgenummerde pagina C01-014;
32.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-5.
33.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten UMN017-099 en UMN017-129, doorgenummerde pagina A01-04.
34.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-4.
35.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten UMN017-099 en UMN017-129, doorgenummerde pagina’s A01-04 en A01-05;
36.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0024.
37.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0025.
38.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0026.
39.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0027.
40.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0028.
41.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0029.
42.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0030.
43.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0032.
44.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0033.
45.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-5 en B02-0034.
46.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-6 en B02-0036.
47.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-6, B02-07 en B02-0047.
48.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-7 en B02-0052.
49.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-7 en B02-0054.
50.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-7 en B02-0055.
51.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2012, doorgenummerde pagina C01-014;
52.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-4.
53.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina’s B02-8 en B02-0061.
54.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten UMN017-099 en UMN017-129.
55.Proces-verbaal van verhoor [D] op 20 april 2012, doorgenummerde pagina C12-0019.
56.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant UMN17-140, doorgenummerde pagina B02-4.