4.3.Het oordeel van de rechtbank
Bewijs ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4:Verdachte woont in de periode van 1 september 2011 tot en met 5 april 2012 aan de [adres] te [woonplaats].
In de woning van verdachte zijn op 5 april 2012 de volgende goederen aangetroffen:
- een kluis (IBN: [nummer]), met daarin een contant geldbedrag van in totaal € 370,-
(IBN: [nummer]) en in totaal 16 gram cocaïne (IBN: [nummer] en
SIN: AADH8748NL);
- zeven flessen en twee potten chemicaliën, die (deels) zijn bestemd of geschikt voor het wassen van cocaïne (IBN: [nummer]);
- een hydraulische potkrik (IBN: [nummer]);
- twee drukpersen (IBN: [nummer]);
- een stalen mal, waarmee pakketten van verdovende middelen kunnen worden gemaakt (IBN: [nummer]);
- goederen ten behoeve van de versnijding van verdovende middelen
(IBN: [nummer]);
- een zakweegschaal (IBN: [nummer]) en een weegschaal (IBN: [nummer]).
Verdachte verklaart dat deze goederen van hem zijn. Hij gebruikte de aangetroffen chemicaliën en apparatuur voor het wassen, persen, versnijden en wegen van cocaïne.
Verdachte verklaart verder dat hij ook met zijn vrienden cocaïne gebruikt. Zij betalen hem daar wel eens voor.
In de woning van verdachte zijn op 5 april 2012 tevens de volgende goederen aangetroffen:
- een schrijfblok met daarin notities betreffende rekeningen van diverse personen en een kasboek (IBN: [nummer]);
- documenten en notities waarin wordt gesproken over het produceren, wassen, bewerken en internationaal verhandelen en transporteren van cocaïne, waaronder een document genaamd “how to make cocaine HCI”, een document genaamd: “de waarheid achter het maken van cocaïne”, alsmede notities die verband houden met het project ‘cocaleaf’
(IBN: [nummer]);
- een BlackBerry telefoon (IBN:[nummer]) en een iPhone ([nummer]) met daarop foto’s van opeengeperste drugspakketten, welke foto’s zijn gemaakt in de periode van juni 2011 tot en met maart 2012.
Verdachte verklaart dat deze in zijn woning aangetroffen notities en documenten, alsmede het schrijfblok en de iPhone van hem zijn.
Op 23 november 2011 om 18.23 uur is een telefoongesprek afgetapt dat [A] met telefoonnummer [telefoonummer]en een NNman met telefoonnummer [telefoonummer] hebben gevoerd.
Het gesprek verloopt als volgt:
NNman: He [naam] (fon)
[A]: Hey
NNman: hoe is het
[A]: Goed, ik was even in de buurt. Ik stuur [B] even naar je toe voor iets voor iemand
NNman: uh ok ja dat is goed.
[A]: dat wordt uh gelijk even betaald natuurlijk
NNman: jajaja nee prima is goed
[A]: later juh.
Verdachte verklaart dat het telefoonnummer [telefoonummer] zijn telefoonnummer is en dat hij dit telefoongesprek met zijn vriend [A] heeft gevoerd. De [B] waar in het gesprek over wordt gesproken is [B], een vriend van [A].
Op 11 december 2011 om 17.09 uur is een telefoongesprek afgetapt dat [B] met telefoonnummer [telefoonummer] en een NNman met telefoonnummer [telefoonummer] hebben gevoerd.
Het gesprek verloopt als volgt:
R: [A] zei dat je me nodig had.
NN: Had ik jou nodig? Oh voor dat. Euh ik heb nog niks van die jongen gehoord. Ik bel jou gewoon. Maar ik had je nodig voor dat, dus. Maar als die jongen mij belt straks bel ik jou. Ja.
R: Oke moet ik mee of zo. Ik moet wel om half zes op, niet dat het laat wordt.
NN: Misschien dat is het voor morgen ook. Die jongen heeft niet zo veel haast. Maar die jongen heeft er wel. Hij heeft veel veel euh zin zeg maar.
R: oke.
NN: Snap je. Dan hoor je het. Oke maatje.
Verdachte verklaart dat hij dit telefoongesprek met [B] heeft gevoerd.
Op 25 januari 2012 om 18.13 uur is een telefoongesprek afgetapt dat [A] met telefoonnummer [telefoonummer] en een NNman met telefoonnummer [telefoonummer] hebben gevoerd.
Het gesprek verloopt als volgt:
[A] wordt gebeld door [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) die vraagt of [A] vanavond nog langs wilde komen, of [A] nog nodig had. [A] zegt eigenlijk wel en vraagt of [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) thuis is. [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) zegt dat ie niet thuis is, maar hij kan voor [A] wel even naar huis rijden. [A] vraagt of hij straks terug mag bellen om af te spreken. [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) vindt het goed.
Verdachte verklaart dat hij dit telefoongesprek met zijn vriend [A] heeft gevoerd.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1:
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 april 2012 te Amersfoort 16 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2:Met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer dat geen sprake is van de handel in cocaïne overweegt de rechtbank dat de hoeveelheid aangetroffen cocaïne in een kluis in de woning van verdachte duidt op een handelsvoorraad.
Uit de getapte telefoongesprekken, verklaringen van verdachte, alsmede uit de in de woning van verdachte aangetroffen cocaïne in een kluis met geldcoupures, apparatuur, chemicaliën, notities met openstaande rekeningen en een kasboek blijkt bovendien dat verdachte - tegen betaling - cocaïne aan anderen heeft verkocht en cocaïne heeft gewassen, geperst, versneden en gewogen.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2011 tot en met 5 april 2012 te Amersfoort opzettelijk cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd en verstrekt.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 4:
Dat verdachte zich op 5 april 2012 tevens schuldig heeft gemaakt aan voorbereidings-handelingen met betrekking tot de handel en productie van cocaïne acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaringen die verdachte heeft afgelegd, alsmede op grond van de in de woning van verdachte aangetroffen:
- handelshoeveelheid cocaïne in een kluis met contante geldcoupures;
- apparatuur en chemicaliën om cocaïne mee te wassen, persen, versnijden en wegen;
- notities met openstaande rekeningen en een kasboek;
- documenten en notities waarin wordt gesproken over het produceren, wassen, bewerken en internationaal verhandelen en transporteren van cocaïne;
- foto’s op de BlackBerry en iPhone van opeengeperste drugspakketten.
De rechtbank acht slechts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot de handel en productie van cocaïne. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen met betrekking tot synthetische drugs.
De rechtbank spreekt verdachte tevens vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Bewijs ten aanzien van feit 3:
Verdachte woont op 5 april 2012 aan de [adres] te [woonplaats].
In de woning van verdachte zijn op 5 april 2012 de volgende goederen aangetroffen:
- 2 pepergaspatronen, kaliber 9mm, vallend onder categorie II van de Wet Wapens en Munitie (IBN: [nummer], SIN: AADF0722NL en SIN: AADF0723NL);
- 52 knalpatronen/losse flodders, kaliber .223, en vallend onder categorie III van de Wet Wapens en Munitie ((IBN: [nummer], SIN: AADF2337NL).
Verdachte verklaart dat hij wist dat deze patronen in zijn woning aanwezig waren op 5 april 2012.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3:Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 april 2012 wist dat de ten laste gelegde patronen in zijn woning aanwezig waren. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat de munitie voor de sier op een plateau lag. Niet gebleken is dat verdachte niet over deze patronen kon beschikken.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat verdachte deze patronen niet voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 april 2012 twee pepergaspatronen (categorie II van de Wet Wapens en Munitie) en 52 knalpatronen/losse flodders (categorie III van de Wet Wapens en Munitie) voorhanden heeft gehad.