ECLI:NL:RBMNE:2015:1207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
3064366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde betalingen door PGB-budgethouder aan zorgverlener met betwisting van de zorgovereenkomst en handtekeningen

In deze zaak vorderde [eiseres] een bedrag van € 15.000,-- van [gedaagden], bestaande uit [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], op grond van onverschuldigde betalingen die zij aan [gedaagde sub 2] had gedaan. [eiseres] betwistte de geldigheid van de zorgovereenkomst en de echtheid van haar handtekening op de overeenkomst en de verantwoordingsformulieren. De procedure begon met een dagvaarding op 8 mei 2014, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De kantonrechter oordeelde dat er geen geldige zorgovereenkomst was, omdat de handtekening van [eiseres] op de overeenkomst niet authentiek was. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagden] onterecht een bedrag van € 15.000,-- had ontvangen, en dat [eiseres] recht had op terugbetaling van dit bedrag, verminderd met een bedrag van € 990,-- dat [gedaagden] recht had op basis van een stilzwijgende overeenkomst van opdracht. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, en [gedaagden] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3064366 UC EXPL 14-7571 PK/1097
Vonnis van 4 maart 2015
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders,
tegen:

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen [gedaagde sub 1],

2.[gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen [gedaagde sub 2],
gedaagde partijen,
verder gezamenlijk ook te noemen [gedaagden],
gemachtigde: mr. R.F. Ronday.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2014
  • de conclusie van antwoord van 30 juli 2014
  • het tussenvonnis van 6 augustus 2014
  • de brief van [gedaagden] van 25 november 2014
  • de akte van [eiseres] van 4 december 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2014
  • de conclusie van repliek van 7 januari 2015
  • de conclusie van dupliek van 4 februari 2015.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eenmanszaak] is een biologische glastuinderij en
"zorgtuinderij". Deze eenmanszaak is eigendom van [gedaagde sub 2].
2.2.
[eiseres] is in 2003 getroffen door een tweetal hersenbloedingen. Vanaf dat moment was zij niet meer in staat om te werken.
2.3.
In 2009 is [eiseres] op de markt in [vestigingsplaats] in contact gekomen met iemand die achter een kraam van [eenmanszaak] stond. Deze vertelde haar dat hij daar stond in het kader van zorgbegeleiding met een Persoonsgebonden Budget (PGB). [gedaagde sub 1] vertelde bij die gelegenheid dat hij dat ook voor [eiseres] kon doen, maar dan moest zij wel eerst een PGB aanvragen.
2.4.
Op 6 januari 2010 vond een intakegesprek plaats tussen [eiseres] en[A], de toenmalige cliëntenbegeleidster van [eenmanszaak]. Op 10 februari 2010 is ten behoeve van [eiseres] een PGB- aanvraag gedaan. Deze aanvraag vermeldt onder meer:
"Na langdurige revalidatie behoorlijk opgeknapt maar ik kan niet werken in een 'reguliere setting'. Het UWV heeft mij afgekeurd. Ik wil wel graag iets doen want thuis kom ik in een isolement. Maar hiervoor heb ik wel begeleiding nodig.
Bij [eenmanszaak] in [vestigingsplaats] ben ik al langs geweest met de vraag of ik bij hen een dagbesteding kan krijgen. Zij kunnen mij begeleiden zodra er een indicatie is. Ik vergeet namelijk veel dingen of kom soms niet uit mijn woorden".
2.5.
Op 8 april 2010 heeft [eenmanszaak] een offerte op naam van [eiseres] opgesteld.
2.6.
Op 8 april 2010 heeft het CIZ beslist dat [eiseres] in aanmerking komt voor AWBZ-zorg. Deze beslissing vermeldt als soort zorg
"Begeleiding groep"ingaande 7 april 2010 en eindigend op 6 april 2015 voor de duur van 2 dagdelen per week. Daarbij is rekening gehouden met de volgende beperkingen van [eiseres]: sociale redzaamheid, psychisch functioneren en geheugenstoornissen, en psychisch welbevinden.
2.7.
Een schriftelijke zorgovereenkomst vermeldt onder meer als
"budgethouder (opdrachtgever)"[eiseres], als vertegenwoordiger van [eiseres] [gedaagde sub 1], als zorginstelling [eenmanszaak], als werkzaamheden
"begeleiding", als ingangsdatum 10 mei 2010, als werkafspraak 8 uur per week, en als tarief een bedrag van € 45,-- per dagdeel. Handgeschreven is op de overeenkomst verwezen naar een offerte van [eenmanszaak] van 8 april 2010, een ondersteuningsplan, en een
"Rabo volmacht". Handgeschreven is als datum 8 april 2010 vermeld.
Een bijlage bij de overeenkomst vermeldt dat de zorginstelling een factuur bij [eiseres] moet indienen, welke factuur een specificatie moet bevatten van de verleende zorg.
2.8.
Op 23 april 2010 zijn[A] en [eiseres] een ondersteuningsplan overeengekomen. [eiseres] heeft dit ondersteuningsplan ondertekend.
2.9.
Op 6 juni 2010 is op naam van [eiseres] een rekening bij de Rabobank geopend. Op 7 juni 2010 dag is een schriftelijke volmacht om over deze rekening te beschikken verleend aan [gedaagde sub 1].
2.10.
Het aan [eiseres] toegekende PGB is periodiek overgemaakt op eerdergenoemde Raborekening. [gedaagde sub 1] heeft met gebruikmaking van de aan hem gegeven volmacht deze bedragen steeds na ontvangst direct naar de bankrekening van [eenmanszaak] overgemaakt. Het gaat om een totaalbedrag van € 15.000,--.
2.11.
Op naam van [eiseres] zijn verantwoordingsformulieren aan het zorgkantoor gezonden. Deze vermelden steeds slechts het bruto uitbetaalde bedrag, met als specificatie (door middel van aankruising)
"BD"(blijkens de toelichting: "Begeleiding individueel"). Deze verantwoordingsformulieren zijn steeds door het zorgkantoor geaccordeerd.
2.12.
Bij brief van 19 december 2013 schrijft [eiseres] onder meer aan [gedaagde sub 1]:
"Nu onze contacten op zo'n laag pitje staan, vind ik het tijd worden dat ik een eigen budget ga beheren. Ik ben daarom naar de bank geweest en heb jou pas geblokkeerd en zelf een pas aangevraagd. Ook heb ik het zorgkantoor gevraagd om de post voortaan weer naar mijn eigen adres te sturen".
[eenmanszaak] heeft deze brief als een opzegging opgevat.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om aan haar te betalen een bedrag van € 15.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2014 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt primair aan haar vordering ten grondslag dat zij een bedrag van € 15.000,-- onverschuldigd aan [gedaagde sub 2] heeft betaald. Zij betwist dat zij met [gedaagden] een zorgovereenkomst is aangegaan, althans zij kan zich niet herinneren een dergelijke overeenkomst hebben getekend. Er was dus geen grondslag voor de betalingen die aan [gedaagde sub 2] zijn gedaan. Voor zover de overeenkomst wel tot stand is gekomen, is deze nietig op grond van artikel 3:40 BW. De overeenkomst heeft namelijk de kennelijke strekking om een door het zorgkantoor versterkt voorschot te laten overeenstemmen met de eindafrekening van de al dan niet verleende zorg. Dit is in strijd met de PGB-regeling. [eiseres] verwijst daartoe naar Rechtbank Maastricht 14 maart 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:PV9822.
[eiseres] betwist verder dat zij de hierboven weergegeven offerte heeft ontvangen. Zij betwist ook dat de handtekening op de door [gedaagden] overgelegde zorgovereenkomst van haar afkomstig is, evenals de handtekeningen onder de verantwoordingsformulieren en de overeenkomst met betrekking tot haar Rabobankrekening en de volmacht aan [gedaagde sub 1] om over te de tegoeden van deze rekening te beschikken. [eiseres] erkent alleen de echtheid van haar handtekening onder het ondersteuningsplan.
3.3.
Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [gedaagde sub 2]. De verleende zorg is niet aan [eiseres] ten goede gekomen en zij had ook niet meer de middelen om deze zorg elders in te kopen.
3.4.
Meer subsidiair legt zij haar vordering ten grondslag dat, voor zover wel een zorgovereenkomst tot stand is gekomen en zij daarvan niet de nietigheid kan inroepen, [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de beheersovereenkomst met betrekking tot het PGB van [eiseres].
3.5.
[gedaagden] voert verweer. Dit verweer komt samengevat op het volgende neer:
[gedaagde sub 1] is ten onrechte gedagvaard, omdat hij geen eigenaar van [eenmanszaak] is;
nu het zorgkantoor akkoord is gegaan met de verantwoordingsformulieren en het PGB niet terugvordert, komt het PGB niet aan [eiseres] toe maar aan [gedaagden]; het PGB is uitsluitend in het kader van de begeleiding van [eiseres] beschikbaar gesteld, en komt nooit aan haar zelf toe;
de zorgovereenkomst is wel degelijk aangegaan, en de zorg is wel degelijk verleend.

4.De beoordeling

Is [gedaagde sub 1] ten onrechte gedagvaard, omdat hij geen partij is?
4.1.
[eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat [eenmanszaak] (achteraf) weliswaar op naam van [gedaagde sub 2], de echtgenote van [gedaagde sub 1], blijkt te staan, maar dat de website van [eenmanszaak] vermeldt:
"het initiatief van [gedaagde sub 1] om in [vestigingsplaats] van start te gaan met [eenmanszaak]". De website vermeldt onder contactgegevens de naam van [gedaagde sub 1] met de toevoeging
"kweker". Verder vermeldt de offerte:
"de eindverantwoordelijkheid voor [eenmanszaak] berust bij de heer [gedaagde sub 1]". Uit een door [eiseres] overgelegd krantenartikel blijkt verder dat hij zich in de media profileert als exploitant.
[gedaagden] is op deze stellingen niet meer ingegaan, waarmee hij het betoog van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Voor zover de vordering van [eiseres] tegen [gedaagde sub 2] toewijsbaar mocht blijken te zijn, zal dat tevens het geval zijn met betrekking tot [gedaagde sub 1].
Kan [eiseres] met betrekking tot de terugvordering van het PGB een zelfstandig vorderingsrecht hebben?
4.2.
Volgens [gedaagden] is het PGB uitsluitend in het kader van de begeleiding van [eiseres] beschikbaar gesteld, en komt het PGB nooit aan haar zelf toe.
Dit verweer gaat niet op. Het zorgkantoor heeft het PGB immers (zij het als voorschot) wel degelijk aan [eiseres] zelf beschikbaar gesteld. Voor zover mocht komen vast te staan dat dit PGB ten onrechte aan [gedaagden] is betaald, heeft [eiseres] het recht terugbetaling daarvan aan haar te verlangen. Dat het zorgkantoor akkoord is gegaan met de door of namens [eiseres] ingediende verantwoordingsformulieren doet daar niet aan af.
De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat na een eventuele terugbetaling [eiseres] alsnog zorg kan inkopen, en voor zover dat vanwege het tijdsverloop op grond van de betreffende regelgeving niet (meer) mogelijk is, heeft zij ter comparitie toegezegd dat zij dit bedrag aan het zorgkantoor zal terugbetalen. Dat [eiseres] een eventuele terugbetaling door [gedaagden] zal behouden zonder dit bedrag aan zorg te besteden is bovendien iets tussen haar en het zorgkantoor (dat een verstrekt PGB nog gedurende 3 jaar kan terugvorderen). Uit de door [eiseres] overgelegde e-mailwisseling blijkt verder dat [eiseres] het zorgkantoor over deze kwestie en de opstelling van [gedaagden] daarin heeft ingelicht.
Is een eventuele met [gedaagden] gesloten zorgovereenkomst nietig?
4.3.
Volgens [eiseres] is een eventuele zorgovereenkomst nietig, omdat deze de kennelijke strekking heeft om een door het zorgkantoor versterkt voorschot te laten overeenstemmen met de eindafrekening van de al dan niet verleende zorg. Zij verwijst daartoe naar bovengenoemde uitspraak van de Rechtbank Maastricht.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan aan [eiseres] worden toegegeven dat de kosten van de eventueel overeengekomen zorg even hoog zijn als het toegekende budget (en het verstrekte budget ook direct op voorhand naar berekening van [eenmanszaak] werd opengemaakt). In de door de Rechtbank Maastricht berechte zaak werd het PGB per verantwoordingsperiode echter achteraf gedeeld door het aantal aan begeleiding bestede uren, waardoor het uurtarief sterk kon schommelen, en van tevoren vaststond dat het gehele PGB aan de zorgverlener verschuldigd was. In de zorgovereenkomst waar [gedaagden] zich op beroept is echter wél een vast tarief opgenomen, namelijk € 45, per dagdeel. In het kader van de verantwoording van de besteding van het PGB diende vervolgens te worden beoordeeld of [gedaagden] de aan haar gedane betalingen eventueel geheel of gedeeltelijk zou moeten terugbetalen. De kantonrechter acht deze waarborg voldoende. Van nietigheid is dus geen sprake.
Hebben partijen een zorgovereenkomst gesloten?
4.4.
[eiseres] heeft betwist dat zij de offerte onder ogen heeft gehad, en dat de handtekening op de door [gedaagden] overgelegde zorgovereenkomst van haar afkomstig is. Zij heeft bij dagvaarding kopie van het paspoort overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat de handtekening onder de zorgformulieren in de verste verte niet op de hare lijkt, maar dat deze niettemin door of namens [gedaagde sub 1] zijn verstuurd. De handtekening onder de zorgformulieren (naar de kantonrechter begrijpt: de verantwoordingsformulieren) is wel degelijk nagebootst.
4.5.
In zijn conclusie van antwoord en dupliek, alsmede ter comparitie, heeft [gedaagden] de betwisting van de echtheid van de handtekening op de zorgovereenkomst en de verantwoordingsformulieren slechts in algemene termen betwist. Behalve dat hij ter comparitie heeft verklaard dat de zorgovereenkomst op [eenmanszaak] door [eiseres] ondertekend, heeft hij geen details met betrekking tot die ondertekening gesteld, zoals wie bij die ondertekening aanwezig was of waren ([gedaagde sub 1]?[A]? Was [eiseres] alleen of had iemand meegenomen?). Evenmin heeft [gedaagden] een relevant bewijsaanbod op dit punt gedaan. De bewijslast dat de handtekening van [eiseres] afkomstig is, berust echter bij hem (artikel 159 Rv). Ook met betrekking tot de uitleg van de offerte, die door [eiseres]
"geaccordeerd"zou zijn, heeft [gedaagden] geen details verstrekt.
De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de handtekening op de zorgovereenkomst en de verantwoordingsformulieren niet van [eiseres] afkomstig is, en dat de offerte niet met haar is besproken, althans dat zij niet voldoende duidelijk is gewezen op de implicaties van de
"no-show"bepaling in de offerte. Wat dit laatste betreft rust er op [gedaagden] een verzwaarde stelplicht, gelet op de niet al te duidelijke formulering van deze bepaling en gelet op de cognitieve beperkingen van [eiseres], die aan [gedaagden] (uiteraard) bekend waren.
4.6.
Het voorgaande betekent overigens niet dat in het geheel geen overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen. [eiseres] heeft immers onvoldoende gemotiveerd weersproken dat er aanvankelijk (en wel tot augustus 2010) door [gedaagden] (in ieder geval enige) zorg is verleend. Evenmin heeft zij gesteld dat het gevorderde tarief van € 45,-- per dagdeel onredelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze omstandigheden sprake van een stilzwijgende overeenkomst, en wel een overeenkomst van opdracht. Nu artikel 7:405 lid 2 BW bepaalt dat de opdrachtgever ([eiseres]) gehouden is het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon is verschuldigd, had het op de weg van [eiseres] gelegen te stellen dat (ook) een bedrag van € 45,-- per dagdeel niet redelijk is. Nu zij dat niet heeft gedaan zal de kantonrechter van dat bedrag uitgaan.
Op welke vergoeding kan [gedaagden] recht doen gelden?
4.7.
Zoals reeds is overwogen heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist dat (in ieder geval) tot augustus 2010 zorg aan haar is verleend. Uit haar eigen stellingen en ook uit het ondersteuningsplan blijkt dat de zorg bestond uit het tweemaal per week in de kraam van [eenmanszaak] op de markt staan.
Volgens [eiseres] kwam hieraan een einde toen in augustus 2010 [eenmanszaak] besloot niet langer op de markt te staan. Nadat [gedaagden] daartegen had ingebracht dat deze omstandigheid zich pas in oktober/november 2012 voordeed, heeft [eiseres] bij repliek gesteld dat zij daarover navraag heeft gedaan bij de gemeente De Ronde Venen. De heer [C] van de gemeente heeft haar bevestigd dat [gedaagden] in december 2010 voor het laatst op de markt heeft gestaan. In januari en februari 2011 is [gedaagde sub 1] niet meer komen opdagen, en is de standplaats van [eenmanszaak] door de marktmeester geschrapt. Een aanwijzing voor deze gang van zaken put [eiseres] verder uit het verslag van haar begeleidster bij [eenmanszaak], mevrouw[A]. Dit verslag eindigt namelijk op 20 augustus 2010.
4.8.
Bij dupliek is [gedaagden] niet inhoudelijk op deze stellingen ingegaan. Daarmee heeft hij deze stellingen van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het had op zijn weg gelegen ter onderbouwing van zijn standpunt bijvoorbeeld bescheiden van de gemeente over te leggen (standplaatsnota's) die de juistheid van zijn standpunt kunnen bevestigen. [gedaagden] dient op grond van het bepaalde in artikel 7:403 lid 2 BW immers verantwoording afleggen van de wijze waarop de zorg is verleend, en hij draagt op dit punt de bewijslast.
Voorts heeft [gedaagden] geen verslagen met betrekking tot de periode na augustus 2010 overgelegd, afgezien van enkele handgeschreven aantekeningen van
"Cliëntenbegeleidster [eenmanszaak] [D]"), naar de kantonrechter begrijpt de opvolgster van[A], met betrekking tot 12 april 2013 en 29 april 2013. Deze aantekeningen vermelden met betrekking tot 12 april 2013 dat het gaat om een kennismakingsgesprek
"met cliënt". Nu [gedaagden] geen andere verslagen van begeleiding heeft overgelegd leidt de kantonrechter hieruit af dat er in de periode augustus 2010 tot 12 april 2013 geen (substantiële) begeleiding heeft plaatsgevonden.
4.9.
[gedaagden] heeft een overzicht overgelegd van de dagen waarop hij gedurende de gehele periode van de overeenkomst (8 april 2010 tot 19 december 2013) een dagdeel voor [eiseres] beschikbaar heeft gehouden.
In de periode 8 april 2010 tot 20 augustus 2010 gaat het om 20 dagdelen. Naar de kantonrechter begrijpt is [eiseres] op deze dagdelen ook verschenen. Voorts acht de kantonrechter het redelijk dat [eiseres] voor de gesprekken van 12 april 2013 en 29 april 2013 eveneens eerdergenoemde vergoeding van € 45,-- aan [gedaagden] verschuldigd is.
In totaal heeft [eenmanszaak] dus op zijn minst recht op 22 × € 45,-- = € 990,--.
4.10.
[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat hij ook met betrekking tot de dagdelen die hij voor [eiseres] had gereserveerd maar waarop zij niet is komen opdagen, recht heeft op de vergoeding van € 45,--. [gedaagden] beroept zich daarbij op de door hem overgelegde offerte, die vermeldt:
"Als eenheid van verrekenen wordt gewerkt met het begrip "plaatsingsdagdeel". Een ochtend of middag die wordt begrensd door de tijd tussen 8.30 en 12.30 en 13.00 en 17.00 uur.
a.
Verrekening vindt plaats op basis van de omvang van een afgesproken trajectplan. [eenmanszaak] zal zich te aller tijd inspannen om de cliënt volledig in het projectplan te laten participeren, maar (gelet op de complexiteit van de doelgroep) no-show komt voor rekening van de uitkerende partij".
4.11.
Nu hiervoor reeds is overwogen en beslist dat (deze bepaling van) de offerte niet, althans niet voldoende duidelijk, tussen partijen is besproken, kan [gedaagden] niet zich niet op deze
"no-show"bepaling beroepen.
4.12.
[eiseres] wijst er overigens terecht op dat het ondersteuningsplan vermeldt:
"Bij ziekte of anders, graag vantevoren even bellen met [gedaagde sub 1]!".Naar het oordeel van de kantonrechter stelt zij terecht dat hieruit een aanwijzing kan worden geput dat partijen niet zijn overeengekomen dat [eiseres] een vergoeding verschuldigd is voor iedere keer dat zij niet op een
"gereserveerd"dagdeel is komen opdagen.
4.13.
Verder is van belang dat zoals in het voorgaande reeds overwogen er kennelijk na augustus 2010 tot in ieder geval april 2013 geen begeleiding is geweest. Ook indien [eiseres] in deze periode niet of nauwelijks is komen opdagen had het op de weg van [eenmanszaak] gelegen - tenminste indien zij aanspraak wilde maken op betaling van alle voor [eiseres]
"gereserveerde"dagdelen - op zijn minst over die afwezigheid contact met [eiseres] op te nemen. Kennelijk is dit niet gebeurd. Blijkens de offerte van [eenmanszaak]
"heeft zij er voor gekozen om de kwaliteit van haar dienstverlening te borgen middels het aantrekken van een geschoolde cliënt-/projectbegeleider. Deze cliënt-/projectbegeleider is hbo geschoold (MW/SPH etc.) en competent om actief te participeren in vraagstukken van reïntegratie en participatie. Zij treedt op als casemanager en aanspreekpunt voor de cliënten. Hoewel er in de aanvangsfase nog sprake is van een parttime dienstverband, zal al naar gelang de groei van het aantal deelnemers het dienstverband worden uitgebreid".
Verder vermeldt het ondersteuningsplan:
"Wanneer vinden de evaluatiegesprekken plaats?
Half augustus 2010 zullen we in ieder geval met elkaar bespreken met gaat, wat [eiseres], kantonrechter) ervan vindt etc. tussentijds kunnen we uiteraard ook heel makkelijk heeft om de tafel gaan zitten om tussentijdse vragen of problemen te bespreken. Mocht eens zijn, bel even naar [B] (…)".
Ook hieruit leidt de kantonrechter af dat het de bedoeling was dat het traject regelmatig geëvalueerd werd, maar dat daarvan vanaf augustus 2010 niets of weinig terecht is gekomen. Ook deze omstandigheid staat eraan in de weg dat [gedaagden] recht kan doen gelden op vergoeding van alle door haar
"gereserveerde"dagdelen.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dat [gedaagden] in totaal recht heeft op betaling van 22 (dagdelen) × € 45,-- = € 990,--, en dat [eiseres] dus een bedrag van € 15.000,-- minus € 990,-- = € 14.010, onverschuldigd aan [gedaagden] heeft betaald. Hij dient dit laatste bedrag daarom aan [eiseres] terug te betalen.
De wettelijke rente is zoals gevorderd toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding, 8 mei 2014, tot de voldoening.
4.15.
[gedaagden] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, welke als volgt worden begroot:
  • dagvaarding € 104,80
  • vastrecht € 462,--
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 1.466,80.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden], met dien verstande dat als de een betaalt de andere voor dat bedrag zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 14.010,-- met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2014 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.466,80, waarin begrepen € 900, aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.