ECLI:NL:RBMNE:2015:1158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
16-601170-07
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren, gebaseerd op een aantal rapporten en de huidige situatie van de betrokkene. De rechtbank heeft de relevante stukken in het dossier bestudeerd, waaronder eerdere vonnissen en rapporten van deskundigen. De betrokkene, die in 2009 ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor geweldsdelicten, had in het verleden een resocialisatietraject doorlopen, maar dit was mislukt. De deskundigen gaven aan dat het recidiverisico hoog was, vooral bij het wegvallen van de terbeschikkingstelling. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de terbeschikkingstelling werd verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene nog niet klaar was voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling en dat er meer tijd nodig was voor een nieuw resocialisatietraject. De rechtbank heeft daarom besloten de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen voor een termijn van twee jaren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/601170-07
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling d.d. 26 februari 2015
In de zaak van de officier van justitie tegen
[veroordeelde],
geboren [1963] te [geboorteplaats],
verblijvende in [verblijfplaats] te [woonplaats],
[postbusnummer], [postcode] [woonplaats],
raadsvrouw mr. E.L. Robert, advocaat te Utrecht,
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
  • de vordering van de officier van justitie d.d. 8 januari 2015, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene met twee jaren;
  • het Pro Justitia-rapport van psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw d.d. 2 december 2014, inhoudende het 6-jaarsverlengingsonderzoek;
  • het Pro Justitia-rapport van psychiater drs. H. Morre d.d. 2 december 2014, inhoudende het 6-jaarsverlengingsonderzoek;
  • het adviesrapport van [verblijfplaats] d.d. 17 december 2014, opgemaakt door drs. M.A. Polak, Hoofd van de inrichting, D. van der Meer, psychiater i.o., drs. Y. Noorlander, Hoofd Behandeling en Bedrijfsvoering en GZ-psycholoog en drs. B. Koudstaal, manager Behandeling & Bedrijfsvoering Extramuraal en klinisch psycholoog, waarin het advies van de inrichting is vermeld, te weten: verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren;
  • de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene over het vierde kwartaal van 2012 tot en met het derde kwartaal van 2014.

2.De procesgang

De rechtbank heeft acht geslagen op het vonnis van de rechtbank te Utrecht d.d. 25 september 2008, waarbij betrokkene is veroordeeld ter zake van onder meer een poging tot diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken en een bedreiging met zware mishandeling, en waarbij hij ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is ingegaan 18 februari 2009.
Bij verlengingsbeslissing d.d. 25 februari 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is tot vier jaren.
Bij beslissing d.d. 25 februari 2013 is de terbeschikkingstelling voor het laatst verlengd voor de duur van twee jaren. Deze beslissing is op 6 juni 2013 bevestigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 12 februari 2015 is de officier van justitie gehoord. Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. Robert voornoemd. Voorts is als deskundige S. van Bodegom (hoofd behandeling/GZ-psycholoog) gehoord.

3.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemd adviesrapport. De deskundige Van Bodegom heeft het advies van de inrichting ter terechtzitting nader toegelicht. Het standpunt luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
De diagnose
Diagnostisch gezien is bij betrokkene sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen en een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met borderline, antisociale en narcistische trekken.
Het verloop en het effect van de behandeling
Gedurende de klinische behandeling heeft betrokkene zich opengesteld voor het behandelteam en laten zien binnen de stevige structuur van de kliniek goed te functioneren. Het afgelopen jaar is toegewerkt naar de overgang naar het resocialisatiecentrum De Blink in Rotterdam. De verslavingsproblematiek van betrokkene en de grote problemen met gevoelens van eenzaamheid en die niet durven delen met het behandelteam van De Blink hebben uiteindelijk geleid tot het terugtrekken uit de samenwerking, terugval in fiks middelengebruik en een onttrekking vanuit De Blink. Hij is in zijn delictketen beland en recidive was niet ondenkbaar geweest als hij niet was opgepakt.
Terug in [verblijfplaats] neigt betrokkene ernaar om de verantwoordelijkheid voor het mislukken van zijn resocialisatietraject bij de kliniek te leggen. De samenwerking is nog niet volledig hersteld en zijn hang naar middelengebruik nog niet voldoende onder controle.
Het recidiverisico
Zolang betrokkene zich in een gestructureerde omgeving bevindt die voldoende ‘holding’ biedt, kan hij goed functioneren. Zodra het appel op zijn zelfstandigheid groter wordt, beginnen problemen in zijn emotieregulatie en ambivalentie over afhankelijkheid echter de boventoon te voeren. Hij verhardt dan en valt terug in middelengebruik. Bij het wegvallen van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging is het recidiverisico nog hoog. Er is dan sprake van een gevaar voor goederen en personen.
Toelichting ter terechtzitting
De deskundige meldt dat op dit moment wordt gezocht naar een manier om te leren omgaan met de mislukking van het resocialisatietraject bij De Blink. Betrokkene moet weer gemotiveerd raken om een nieuw resocialisatietraject in te gaan. Zolang betrokkene in de kliniek verblijft gaat het goed met hem. Als meer van hem wordt gevraagd, is het moeilijk voor betrokkene om open te blijven en samen te blijven werken. Ook is het moeilijk voor betrokkene om te ervaren dat het leven buiten de kliniek anders is dan hij had gehoopt. Dit is een teleurstelling voor hem. Hij moet vaardigheden aanleren om daarmee om te gaan.
Het is de bedoeling dat een nieuw resocialisatietraject wordt opgestart, maar op dit moment is nog onduidelijk op welke wijze. Allereerst moet een kliniek worden gevonden waar betrokkene aan zijn resocialisatie kan werken. Duidelijk is dat betrokkene niet terug wil naar De Blink in Rotterdam. Verder moet de uitslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op het verlofverzoek, althans de voortzetting van het in het verleden verleende verlof, worden afgewacht. Om de vervolgstappen in te kunnen zetten is zeker een termijn van twee jaren nodig.
Ten slotte heeft de deskundige gemeld dat de kliniek, anders dan de psycholoog Van der Leeuw, niet de diagnose posttraumatisch stresssyndroom stelt.
Het advies
Er wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met twee jaren, zodat het resocialisatietraject opnieuw kan worden vormgegeven.

4.Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen

Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen blijkt uit de onder 1 genoemde rapporten. Hun standpunt luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Wat de persoonlijkheidsstoornis betreft is geen volledige overeenstemming tussen de psycholoog en de kliniek. De psycholoog ziet geen aanleiding tot het diagnosticeren van narcistische trekken maar slechts van borderline en afhankelijke trekken. Verder heeft de psycholoog net als de kliniek geconcludeerd dat het risico op herhaling van gewelddadig gedrag groot is indien betrokkene terugvalt in drugsgebruik. De kans hierop is weer groot indien het betrokkene ontbreekt aan externe aangereikte structuur en toezicht. Betrokkene behoeft behandeling in een dubbel diagnostische kliniek teneinde zijn verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek voldoende beheersbaar te krijgen alvorens verdere stappen te zetten naar meer zelfstandigheid. Resocialisatie via De Blink lijkt niet aangewezen omdat betrokkene zijn verslavingsproblematiek onvoldoende onder de knie heeft en omdat zijn persoonlijkheidsproblematiek hem te kwetsbaar maakt voor de eisen die deze route stelt. Deze kwetsbaarheid is volgens de psycholoog mogelijk mede ingegeven door onverwerkte posttraumatische stressproblematiek. Gelet op het voorgaande adviseert de psycholoog de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met een termijn van twee jaren.
De psychiater heeft geconcludeerd dat geen fundamenteel verschil van inzicht bestaat met de kliniek wat betreft de diagnose. Met de diagnose dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met vooral cluster B kenmerken, bestaat slechts een verschil in nuance. Verder heeft de psychiater, net als de psycholoog en de kliniek geconcludeerd dat een hoge kans op recidive bestaat indien de terbeschikkingstelling op korte termijn wordt beëindigd en betrokkene snel mocht terugkeren in de maatschappij. Indien de behandeling wat langer wordt voortgezet en overeenstemming kan worden bereikt over een resocialisatietraject en indien aan betrokkene tools worden aangereikt om zijn impulsen beter te kunnen reguleren, kan het recidiverisico op termijn mogelijk worden teruggedrongen naar een aanvaardbaar niveau. Een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gaat dan tot de mogelijkheden behoren. De psychiater is met de psycholoog van mening dat het niet verstandig is het resocialisatietraject van betrokkene opnieuw via De Blink te laten verlopen. Een dergelijke weg is gedoemd te mislukken. Een plaatsing van betrokkene in een forensische verslavingskliniek, bijvoorbeeld de Piet Roorda Kliniek te Apeldoorn, is volgens de psychiater veel meer gepast. Omdat het nog zeker twee jaren zal duren voordat gedacht kan worden aan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, adviseert de psychiater de maatregel ook met die termijn te verlengen.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie persisteert bij haar vordering de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van twee jaren.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen met een termijn van slechts één jaar. Tot augustus 2014 is het resocialisatietraject van betrokkene goed verlopen en was de tendens dat een verlengingsadvies zou worden gegeven voor een termijn van één jaar. Op 18 augustus 2014 heeft betrokkene echter een hartinfarct gehad, hetgeen heeft geleid tot een terugval. Deze terugval heeft de onttrekking aan De Blink tot gevolg gehad. Het zelfinzicht van betrokkene is echter groot. Hij heeft zelf van te voren ingezien dat De Blink voor hem niet de juiste plek was om te resocialiseren. Ook heeft hij zijn terugval in middelengebruik zelf gemeld. De inzet van een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling over één jaar behoort volgens de verdediging dan ook tot de mogelijkheden. In geval van een verlenging van één jaar zal de vaart van het verloop van de terbeschikkingstelling erin blijven, hetgeen de motivatie van betrokkene ten goede zal komen.

7.De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat het risico op recidive van gewelddadig delictgedrag door betrokkene op dit moment nog hoog is bij het wegvallen van de kaders van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Betrokkene heeft zelf ook ter terechtzitting verklaard dat de kans groot is dat hij tijdens zijn onttrekking aan De Blink delicten had gepleegd, indien hij niet was opgepakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van betrokkene wordt verlengd.
Wat betreft het stadium van de terbeschikkingstelling is gebleken dat betrokkene weer aan het begin staat van zijn resocialisatietraject. De plaatsing van betrokkene in De Blink in Rotterdam, op een locatie waar betrokkene werd blootgesteld aan veel prikkels en verleidingen, bleek, zoals betrokkene op voorhand vreesde, niet goed uit te pakken. Zijn eerste resocialisatietraject is dan ook mislukt. Aan het nieuwe resocialisatietraject moet nog vorm en inhoud worden gegeven en betrokkene heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog niet positief staat tegenover een volledig nieuw resocialisatietraject. Hij moet zijn motivatie terugvinden. Deze omstandigheden maken, zoals door de deskundigen ook is geconcludeerd, dat het er niet naar uit ziet dat over een termijn van één jaar al kan worden toegewerkt naar een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege daarom verlengen voor een termijn van twee jaren.

8.Detoepasselijkewetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [veroordeelde] voor de tijd van
twee jaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter, mrs. M.P. Glerum en K.J. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W.M. Maase-Raedts en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2015.