ECLI:NL:RBMNE:2015:1127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
16.659429-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel binnendringen door fysiotherapeut

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een fysiotherapeut uit Lelystad, die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van een vrouw. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen. De aangeefster had verklaard dat de verdachte op 10 mei 2013, tijdens een behandeling, zijn vinger in haar vagina had gestoken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende onderbouwd waren door andere getuigenverklaringen. De verklaringen van de getuigen gaven geen steun aan de beschuldigingen, en er was twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de getuigen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en had het subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van het binnendringen met de vinger, bewezen willen verklaren. De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit, stellende dat de aangifte inconsistent en onbetrouwbaar was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde en de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659429-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 11 februari 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O. Bolluyt, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 mei 2013 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestoken/gebracht,
en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte als fysiotherepeut in het kader van een behandeling van die [slachtoffer] en/of als uitvloeisel van die behandeling die [slachtoffer]
- in de schaamstreek/lies heeft gemasseerd en/of gewreven en/of (vervolgens) zeer onverhoeds en onvoorzien voor die [slachtoffer] zijn vinger in haar vagina heeft gestoken/gebracht en/of
- in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en een vertrouwensrelatie met die [slachtoffer] heeft opgebouwd en zodoende een psychisch overwicht op die [slachtoffer] heeft opgebouwd/verworven;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 mei 2013 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was als fysiotherapeut in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, tijdens een behandeling onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestoken en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en gevorderd het subsidiair ten laste gelegde, uitgezonderd het met een vinger in de vagina steken bewezen te verklaren. Daartoe heeft zij verwezen naar de aangifte en verklaring van [slachtoffer] afgelegd bij de rechter-commissaris, de verklaringen van [getuige 1], de verklaring van [getuige 2] en de sms-berichten tussen verdachte en [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – blijkens een aan de rechtbank overlegde pleitnota – algehele vrijspraak betoogd. Als onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat de aangifte en verklaringen van [slachtoffer] inconsistent en onbetrouwbaar zijn en onafhankelijk bewijs ontbreekt. Tevens heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn en een alternatief scenario niet uitgesloten is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 10 mei 2013 schuldig heeft gemaakt aan het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Daartoe overweegt de rechtbank het navolgende.
Primair ten laste gelegde
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde binnendringen met de vinger in de vagina van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangeefster onvoldoende onderbouwd wordt door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Uit de navolgende verklaringen blijkt immers niet dat verdachte tegenover [getuige 1] en [getuige 2] erkend zou hebben dat hij met zijn vinger de vagina van [slachtoffer] heeft binnengedrongen.
[getuige 1] verklaarde op 4 juni 2013 bij de politie:
…”Toen zijn we er nog een keer met zijn drieën langsgegaan. [verdachte] heeft alles toegegeven.”
Bij de rechter-commissaris beantwoordde [getuige 1] op 29 januari 2015 de vraag van de raadsman wat er toen besproken is met:
…”Wat er gebeurd is. [verdachte] zei dat het waar was wat er gebeurd was. Ik weet niet meer precies wat er is gezegd. Hij gaf toe dat [slachtoffer] zich uit moest kleden en dat hij aan haar kruis had gezeten.”
[getuige 2] verklaarde op 23 juli 2013 bij de politie:
…”Ik begreep dat [verdachte] aan [getuige 1] en [getuige 2] had toegegeven dat hij [getuige 2] onzedelijk betast had.”
Aangeefster en verdachte hebben sms berichten over en weer gestuurd. Aangeefster heeft weliswaar op 10 mei 2013 al naar verdachte een sms-bericht gestuurd heeft dat hij met zijn vinger in haar “doos” heeft gezeten en verdachte heeft dit vervolgens niet ontkend . Maar na het versturen van voornoemde sms-berichten door aangeefster en verdachte, hebben aangeefster, [getuige 1] en [getuige 2] verdachte geconfronteerd met het incident en hebben zij getracht verdachte een bekentenis af te laten leggen. Door dit handelen, bestaat bij de rechtbank twijfel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, [getuige 1] en [getuige 2]. In dat licht acht de rechtbank bovengenoemd sms bericht van 10 mei 2013 onbruikbaar als steunbewijs voor de aangifte van aangeefster.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [slachtoffer] niet blijkt dat verdachte de vagina dan wel de schaamstreek betast heeft. Aangeefster [slachtoffer] heeft enkel verklaard over het met de vinger binnendringen van haar vagina. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2015.
De voorzitter en mr. O.P. van Tricht zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.