ECLI:NL:RBMNE:2015:1108

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
16/703163-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor verkrachting en aanranding in Utrecht

Op 24 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 40-jarige man uit Nieuwegein, die werd beschuldigd van twee verkrachtingen en een aanranding. De feiten vonden plaats in 2013 en 2014 in de Utrechtse binnenstad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, onder bedreiging van een (nep)wapen, twee 18-jarige studentes dwong tot orale seks. Daarnaast werd hij beschuldigd van het aanranding van een derde studente door onverhoeds in haar gezicht te ejaculeren. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, wat lager was dan de door de officier van justitie geëiste acht jaar. De rechtbank hield rekening met de impact van de zedenfeiten op de slachtoffers en de onrust die deze in de Utrechtse binnenstad veroorzaakten. De verdachte werd vrijgesproken van heling en verboden wapenbezit, en zijn blanco strafblad werd in zijn voordeel meegewogen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/703163-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Nieuwegein – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 14 juni 2013 te Utrecht [slachtoffer 1], onder bedreiging van een (nep) vuurwapen, hem oraal heeft laten bevredigen;
feit 2: op 14 november 2013 te Utrecht [slachtoffer 2], onder bedreiging van een mes, hem oraal heeft laten bevredigen;
feit 3: op 19 juni 2014 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft aangerand door onverhoeds zijn (ont)blote penis in en/of tegen, althans nabij haar gezicht te brengen/houden en op het gezicht van die [slachtoffer 3] te ejaculeren;
feit 4: (
primair) op 8 augustus 2014 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft aangerand door onverhoeds met zijn handen haar billen aan te raken en/of te betasten en/of op die dag een (hand)tas met inhoud van die [slachtoffer 4] heeft gestolen dan wel (
subsididiair) dat hij die (hand)tas heeft geheeld;
feit 5: in de periode van 14 juni 2013 tot en met 24 oktober 2014 te Utrecht een nep vuurwapen voorhanden heeft gehad, dat sprekende gelijkenissen vertoond met een echt vuurwapen.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde integraal wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met betrekking tot het bewijs heeft de officier zich ten aanzien van de eerste drie feiten onder meer gebaseerd op de verklaringen van de betreffende aangevers, de verklaringen van getuigen die de aangeefsters onmiddellijk na de incidenten hebben gesproken en op de DNA-matches tussen het DNA-profiel in de aangetroffen spermasporen en het DNA-profiel van verdachte.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder 4 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat onvoldoende vast staat dat verdachte degene is geweest die aangeefster [slachtoffer 4] billen heeft betast en vervolgens heeft beroofd van haar tas. De officier van justitie heeft er in dit kader onder meer op gewezen dat de dader volgens aangeefster met de fiets was en verdachte kort na de melding niet met een fiets, maar al rijdend in zijn auto is aangetroffen. Verdachte dient volgens de officier van justitie dan ook vrijgesproken te worden van dit feit. Met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 4 subsidiair heeft de officier onder meer gewezen op de aangifte van [slachtoffer 4] en het feit dat de tas van aangeefster kort na de diefstal in de auto van verdachte is aangetroffen. Ter zake het bewijs voor feit 5 heeft de officier onder meer gewezen op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte zich de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet kan herinneren in verband met het gebruik van verkeerde drugs, maar dat verdachte zich op het standpunt stelt dat nu zijn DNA-profiel matcht met de aangetroffen DNA-sporen hij de delicten wel gepleegd moet hebben. Verdachte kan zich echter niet voorstellen dat hij bij de ten laste gelegde verkrachtingen gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen en een mes. De raadsvrouwe heeft verzocht verdachte van de onderdelen die zien op het dreigen met deze wapens vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder 4 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe zich aangesloten bij hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht en derhalve heeft de raadsvrouwe verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken. Ook dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen kan immers niet opgemaakt worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van de in zijn auto aangetroffen tas en voorts niet is gebleken dat verdachte wist dat deze tas van misdrijf afkomstig was, aldus de raadsvrouwe.
Het onder 5 ten laste gelegde heeft verdachte bekend en kan volgens de raadsvrouwe bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen [1]
Feit 1
4.3.1.1 Aanleiding en eerste contact met slachtoffer [slachtoffer 1]
Op 14 juni 2013, omstreeks 03.25 uur, werden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verzocht te gaan naar een woning aan de [adres] te Utrecht. Aldaar vertelde het slachtoffer dat zij onder bedreiging van een al dan niet echt vuurwapen is gedwongen tot orale seks. Dit feit heeft volgens het slachtoffer plaatsgevonden in de Catherijnesteeg, op ongeveer 15 meter vanaf de Nieuwegracht, te Utrecht. Het slachtoffer vertelde waar het ongeveer had plaatsgevonden en dat ze iets had uitgespuugd. [2]
4.3.1.2 Het informatieve gesprek met [slachtoffer 1]
Diezelfde nacht van vrijdag 14 juni 2013 vond er een zogenaamd informatief gesprek plaats met het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1]. Zij vertelde dat zij die nacht terug kwam van het stappen en dat op de Nieuwegracht er ineens een donkere man met een nep of echt pistool bij haar stond. Deze man zei haar dat ze stil moest zijn en dat ze mee moest lopen. Hij duwde haar zo’n beetje de steeg in en hield het pistool daarbij op haar zij gericht. Na ongeveer 15 meter in de steeg gelopen te hebben zei de man dat zij hem moest pijpen. Van de man moest ze daarbij op de grond gaan zitten. De man haalde zelf zijn penis uit zijn gulp en [slachtoffer 1] heeft hem vervolgens gepijpt en daarbij de penis van de man in haar mond op en neer bewogen. De man hield hierbij nog steeds het pistool op haar gericht. Nadat de man in haar mond klaarkwam heeft zij dat ter plaatse uitgespuugd. [3]
4.3.1.3 Het veiligstellen van sporen en ter onderzoek aanbieden aan NFI
Om 05.00 uur, dezelfde nacht nog, werden er in de Catherijnesteeg te Utrecht op de bewuste plek door de forensische opsporing een zestal sporen veiliggesteld. Een drietal van deze sporen, allen aangetroffen op het wegdek, gaf bij een indicatieve test een positieve reactie op de aanwezigheid van sperma. Bemonsteringen van deze sporen werden voor onderzoek aangeboden aan het NFI. Eén van deze sporen (spoor op straat) werd voorzien van het sin AAGF5755NL. [4]
4.3.1.4 Nadere verklaringen van [slachtoffer 1]
Na de verhoren gelijk na het incident is [slachtoffer 1] nog drie keer door de politie gehoord en heeft zij aangifte gedaan. Zij heeft tijdens deze verhoren verklaard dat zij die nacht met een bekende van haar aan het whatsappen was en dat zij haar laatste whatsappbericht heeft verstuurd om 03.09 uur. Het ontvangen whatsappbericht van 03.11 uur had zij niet meer gezien. De man had het pistool op heuphoogte op haar gericht en zei dat ze mee moest lopen het steegje in. [slachtoffer 1] dacht dat ze beroofd werd en zei dat ze niets bij zich had. De man zei dat ze stil moest zijn. Hij praatte zacht, rustig, heel beheerst en gebiedend. Ook zei hij zoiets als : “niet zo janken” en “ga zitten, ga zitten’. Nadat de man had gezegd dat ze hem moest pijpen haalde hij zijn piemel met zijn rechterhand uit zijn broek. Met zijn linkerhand hield hij het pistool op haar gericht. [5]
4.3.1.5 De verklaring van [getuige 1]
Op 15 juni 2013 heeft [getuige 1], zijnde een huisgenoot van aangeefster, verklaard dat hij omstreeks 3.15 uur in bed lag en iemand hoorde huilen en hyperventileren bij de voordeur. Hij hoorde vervolgens [slachtoffer 1] naar haar slaapkamer gaan. Toen is [getuige 1] naar [slachtoffer 1] toegegaan, zag hij haar huilen en haar tandenpoetsen. [slachtoffer 1] vertelde hem dat zij door iemand was bedreigd met een wapen, dat zij een steeg was ingetrokken en dat zij iemand had moeten pijpen. [6]
Feit 2
4.3.1.6 Aanleiding en eerste contact met slachtoffer [slachtoffer 2] en meldster [getuige 2]
Op donderdag 14 november 2013, om 05.34 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de melding te gaan naar een woning aan de [adres] te Utrecht. Aldaar zou een vriendin van de meldster zijn, die net onder bedreiging van een mes onzedelijke handelingen had moeten verrichten. Ter plaatse vertelde de meldster, genaamd [getuige 2], dat een vriendin van haar zojuist was bedreigd met een mes en dat deze vriendin iemand had moeten pijpen. Dit feit zou volgens [getuige 2] plaatsgevonden moeten hebben tussen 05.01 uur, zijnde het moment van het laatste whatsappbericht van het slachtoffer en 05.10 uur, zijnde het tijdstip van het telefoontje van het slachtoffer waarin zij meldster vertelde wat haar was overkomen. In de woning werd vervolgens met het slachtoffer gesproken, genaamd [slachtoffer 2]. Zij verklaarde dat zij vanaf de Nachtegaalstraat de [adres] was ingelopen. In de [adres] passeerde haar een man, deze man kwam later teruggelopen en bedreigde haar met een mes. Deze man zei haar dat ze hem moest pijpen en dat heeft ze toen gedaan. [7]
4.3.1.7 Het veiligstellen van sporen en ter onderzoek aanbieden aan NFI
[getuige 2] vertelde dat er een spermavlek op de panty van [slachtoffer 2] zat. Deze panty is vervolgens veiliggesteld.
Nadat een indicatieve test een positieve indicatie gaf op de aanwezigheid voor ejaculatievocht met betrekking tot de aangetroffen sporen op de veiliggestelde panty is deze voor onderzoek aangeboden aan het NFI. De sporen met betrekking tot de panty zijn voorzien van het nummer AAGT0378NL. [8]
4.3.1.8 Nadere verklaringen van [slachtoffer 2]
heeft tegenover de politie meermalen een verklaring afgelegd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij rond 5 uur ’s nachts van studentenvereniging [naam] op weg was naar huis. Zij wilde in de [adres] haar fiets pakken. Daar kwam een man aanlopen, die eerst door liep en vervolgens terugkwam met een mes in zijn linkerhand. Deze man vroeg aan [slachtoffer 2] of zij geld had, waarop zij zei dat ze dat niet had. De man had hierna nogmaals gezegd: “geef me je geld”. Nadat ze weer zij dat ze geen geld had zei de man “kom mee”. [slachtoffer 2] is toen meegelopen omdat de man een mes had en zij het heel bedreigend vond. Na ongeveer 10 meter stonden ze stil en zag zij dat de man nog steeds het mes in zijn linkerhand had. [slachtoffer 2] en de man met het mes stonden op dat moment tussen een fietsenrek en de stoep, tussen huizen. De man zei tegen haar dat ze op haar knieën moest gaan zitten en dat zij hem moest pijpen. [slachtoffer 2] heeft de man meermalen gevraagd of dit het enige was wat ze moest doen, hetgeen hij bevestigde. De broek van de man was open. [slachtoffer 2] ging op haar knieën zitten en heeft de man gepijpt. De man haalde zijn piemel uit haar mond en trok zichzelf tussendoor ook af met zijn rechterhand. Toen hij klaarkwam deed hij zijn piemel in haar mond. De man had het mes nog steeds in zijn linkerhand, ter hoogte van zijn heup. De man zei dat ze het door moest slikken, maar [slachtoffer 2] heeft het uitgespuugd. Volgens [slachtoffer 2] is dit allemaal op haar panty terechtgekomen. [9]
4.3.1.9. De verklaring van [getuige 2]
Op 18 november 2013 heeft [getuige 2] tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer 2] haar om 5.10 uur belde. [getuige 2] hoorde [slachtoffer 2] huilen en hoorde daarbij dat ze in paniek was. [getuige 2] is vlug naar de deur gerend en heeft die open gedaan. [slachtoffer 2] liep huilend naar binnen en ze hoorde haar zeggen:
“er was een man met een mes en ik moest hem pijpen.” [10]
Feit 3
4.3.1.9 Aanleiding en eerste contact met slachtoffer [slachtoffer 3]
Op donderdag 19 juni 2014 te 04.45 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de melding te gaan naar studentencafé [naam], gevestigd aan het Janskerhof, te Utrecht. Aldaar zou een vrouw aan de portier hebben gemeld dat zij was aangerand. Ter plaatste hoorden de verbalisanten de vrouw, genaamd [slachtoffer 3], vertellen dat zij 10 minuten eerder het café had verlaten en naar haar fiets op de Drift was gelopen. Op het moment dat zij gebukt stond om haar fiets van het slot af te halen kreeg zij ineens een piemel in haar gezicht geduwd en kreeg zij sperma in haar gezicht. [11]
4.3.1.10 Het veiligstellen van sporen en ter onderzoek aanbieden aan NFI
Onder meer van de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 3] is een bemonstering genomen. Deze is voorzien van het nummer AAHG7875NL en voor onderzoek aangeboden aan het NFI. [12]
4.3.1.11 De verklaring van [slachtoffer 3]
heeft verklaard dat zij op 19 juni 2014 uit was geweest in de [naam] en dat zij haar fiets had gestald op de Drift. Bij haar fiets bukte zij om de sleutel in het slot te doen. Hierna hoorde ze iets, keek ze omhoog en toen zag zij dat er bijna een piemel in haar mond zat. Binnen drie tellen kwam er vervolgens sperma in haar gezicht. Ze is toen teruggerend naar de portier van de [naam]. [13] heeft ook aangifte gedaan. [14]
4.3.1.12 De verklaring van [getuige 3]
Op 6 september 2014 heeft [getuige 3], portier bij de [naam], verklaard dat er die bewuste avond in juni 2014 een vaste bezoekster van het café voor de deur stond. Dit meisje was totaal overstuur, aan het huilen en snikken. Het meisje vertelde hem dat toen zij naar huis ging en zij haar fiets wilde losmaken een jongen zich vreemd gedroeg. Het meisje had [getuige 3] verder verteld dat deze jongen bij het losmaken van haar fiets achter haar stond en zij toen sperma in haar gezicht heeft gekregen. [15]
4.3.1.12 Het DNA-onderzoek en de match met verdachte
Uit rapportage van het NFI van 13 augustus 2014 blijkt dat de veiliggestelde sporen, te weten een bemonstering van de linkerzijde van het gezicht van aangeefster (feit 3), een bemonstering van spoor 6 (feit 1) en de bemonstering van de panty (feit 2) met elkaar blijken te matchen, dus van dezelfde persoon zijn. De sporen zijn opgenomen in de databank onder het DNA-profielcluster 26563. Tussen deze genoemde sporen was geen link aangetroffen naar een in de databank opgenomen persoon en zodoende werd de donor ‘onbekende man A’ genoemd. Nadat alle opsporingsmiddelen waren uitgeput, waaronder uitgebreid technisch en tactisch onderzoek, opsporingsberichtgeving via de media en een etniciteitsonderzoek, heeft de officier van justitie op 8 juli 2014 een vordering ingediend bij de rechter-commissaris tot het verrichten van een DNA-verwantschapsonderzoek, als bedoeld in artikel 151da van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris heeft op 9 juli 2014 hiertoe een machtiging afgegeven. Op 23 oktober 2014 ontving de politie van het NFI, zowel telefonisch als via de mail, de uitslag van het verwantschapsonderzoek. Er was een zeer sterke verwantschap aangetroffen in de databank. De gevonden persoon in de databank, genaamd [broer], zou een broer kunnen zijn van de dader. Andere verwantschapsrelaties, met uitzondering van de ouder kind relatie, werden op voorhand niet uitgesloten. Uit onderzoek bleek dat [broer] één in leven zijnde broer heeft, genaamd [verdachte] (hierna: verdachte). Verdachte bleek in het politiesysteem voor te komen in een zaak waarbij een aangeefster in haar billen was geknepen en was beroofd van haar tas. Op 24 oktober 2014 is verdachte aangehouden en is zijn woning doorzocht. Omdat verdachte weigerde om op vrijwillige basis DNA af te staan, is nadat er daartoe door de officier van justitie een bevel was afgegeven op 27 oktober 2014 DNA (wangslijmvlies) bij verdachte afgenomen. Dit wangslijmvlies is voorzien van nummer RABE9050NL en verzonden naar het NFI.
Uit het rapport van het NFI van 28 oktober 2014 blijkt dat het DNA-profiel van verdachte (RABE9050NL) matcht met de DNA-profielen van de opgenomen bemonsteringen in cluster 26563, te weten spoor 6 feit 1 (AAGF5755NL#01), panty feit 2 (AAGT0378NL#01) en gezicht aangeefster feit 3 (AAHG7875NL#01). [16]
4.3.2
Conclusie ten aanzien van feit 1, 2 en 3
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van verdachte dat hij ten tijde van het plegen van de feiten 1 en 2 geen wapen heeft gebruikt, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en behoeft daarom geen nadere bespreking.
4.3.3
Vrijspraak feit 4 primair en 4 subsidiair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouwe van oordeel dat het onder 4 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 4 subsidiair ten laste gelegde kan de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de in zijn auto aangetroffen handtas, althans van de criminele herkomst daarvan. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.5
Vrijspraak feit 5
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 ten laste is gelegd. Op 24 oktober 2014 is het in de tenlastelegging genoemde imitatiewapen aangetroffen in verdachtes woning in Nieuwegein. De steller van de tenlastelegging heeft als pleegplaats alleen Utrecht opgenomen. Nu niet bewezen kan worden dat verdachte dit in Nieuwegein aangetroffen wapen in Utrecht voorhanden heeft gehad, zal de rechtbank verdachte van het hem onder 5 ten laste gelegde vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 14 juni 2013 te Utrecht, door bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij verdachte, zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1]
geduwd en/of gebracht en/of gehouden en vervolgens heen en weer
bewogen
en bestaande die bedreiging met geweld en/of die ander feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht en gericht heeft gehouden op en getoond aan die [slachtoffer 1]
en
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze mee moest lopen
en dat ze stil moest zijn en vervolgens dat ze hem, verdachte, moest
pijpen.
2.
op 14 november 2013 te Utrecht, door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft
gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede
hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij verdachte, zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en vervolgens heen en weer bewogen en bestaande die bedreiging
met geweld hierin dat hij, verdachte,
- een mes heeft gericht en gericht heeft gehouden op en getoond aan die
[slachtoffer 2] en
- vervolgens die [slachtoffer 2] heeft gevraagd of ze geld had en
- vervolgens die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze mee moest lopen en dat ze
op haar knieën moest gaan zitten en vervolgens heeft gezegd dat ze hem
moest pijpen en vervolgens dat ze het sperma door moest slikken.
3.
op 19 juni 2014 te Utrecht, door een feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 3] door onverhoeds vlak nabij
die [slachtoffer 3] te gaan staan, gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen
bestaande uit het onverhoeds brengen/houden van zijn, verdachtes, ontblote
penis nabij het gezicht van die [slachtoffer 3] en vervolgens het brengen van zijn, verdachtes, sperma op het gezicht van die [slachtoffer 3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 en 2: telkens: verkrachting;
feit 3: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Omtrent de persoon van verdachte hebben drs. W.J.L Lander, klinisch psycholoog en C.A.M. van der Meijs, afzonderlijk van elkaar een rapport opgemaakt. Uit deze rapportages is gebleken dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Beiden gedragsdeskundigen geven wel aan dat er sprake is van cannabisafhankelijkheid. Omdat verdachte zegt zich de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet te kunnen herinneren, is het onduidelijk of, en in hoeverre, de afhankelijkheid van cannabis de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene heeft beïnvloed. Een advies omtrent de toerekenbaarheid hebben beide gedragsdeskundigen daarom niet kunnen gegeven.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op het verhandelde ter zitting en de persoon van verdachte zoals uit de stukken naar voren is gekomen van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook naar het oordeel van de rechtbank strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft met betrekking tot de strafmaat gewezen op de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) ten aanzien van verkrachting, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. In straf verminderende zin dient er volgens de raadsvrouwe rekening mee te worden gehouden dat verdachte de eerste drie ten laste gelegde feiten niet opzettelijk en evenmin met zijn volle bewustzijn heeft begaan, het kortdurende acties waren, er geen sprake was van een mededader, deze niet plaatsvonden in een vernederende setting en de slachtoffers geen kwetsbare personen waren. Voorts heeft verdachte een nagenoeg blanco strafblad. De raadsvrouwe heeft verzocht een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan een deel in voorwaardelijk zin, op te leggen. Aan dit voorwaardelijke gedeelte zouden een behandeling en een meldplicht gekoppeld kunnen worden. De raadsvrouwe heeft er op gewezen dat verdachte een hulpvraag heeft ten aanzien van zijn softdrugsgebruik en dat hij bereid is zich aan alle voorwaarden te houden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkrachten van twee willekeurige 18-jarige vrouwen. Hiermee heeft verdachte op een grove wijze inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft bij de verkrachtingen, die ongeveer 5 maanden na elkaar in het centrum van Utrecht plaatsvonden, de jonge vrouwen op straat aangesproken en hen onder bedreiging van een wapen gedwongen met hem mee te lopen. Aangekomen op een voor hem geschikte en stille plek heeft hij hen onder bedreiging van een wapen gedwongen hem oraal te bevredigen. Verdachte heeft zich bij deze feiten enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en in het geheel geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedragingen bij de slachtoffers teweeg brachten. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Naast voornoemde feiten heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde aanranding. Op het moment een vrouw gebukt stond om het slot van haar fiets te openen heeft verdachte onverhoeds in haar gezicht geëjaculeerd. Ook bij dit feit heeft verdachte zich geenszins bekommerd om de gevoelens van een ander, maar zijn eigen lustbevrediging vooropgesteld. Uit de ter terechtzitting namens dit slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat zij zich door hetgeen haar is overkomen nog dikwijls onveilig voelt op straat.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatieregister (strafblad) is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld en hij derhalve beschouwd dient te worden als first-offender.
De beide gedragsdeskundigen hebben ieder afzonderlijk van elkaar geconcludeerd dat er overt het recidiverisico geen uitspraak gedaan kan worden. Ook de reclassering komt in het rapport van 12 januari 2015 tot deze conclusie en adviseert om een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de geldende oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Als straf vermeerderende factoren heeft de rechtbank met betrekking tot de verkrachtingen in ogenschouw genomen de jonge leeftijd van de slachtoffers, de feiten plaatsvonden onder bedreiging van respectievelijk een (nep) vuurwapen en een mes, het onder dwang meevoeren van de slachtoffers naar een voor verdachte geschikte en stille plek (in het geval van [slachtoffer 1] een stil plekje in een steegje) en het oraal laten bevredigen zonder condoom en het klaarkomen in de mond. Laatstgenoemde heeft tot gevolg gehad dat de slachtoffers een paar maanden in onzekerheid hebben gezeten omtrent een mogelijke besmetting met een geslachtsziekte, waaronder HIV.
Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank eveneens mee dat de onderhavige zedenfeiten hebben geleid tot grote onrust in de Utrechtse binnenstad, met name bij vrouwelijke studenten, die zich door het nieuws over de feiten onveilig voelden. Verdachte heeft deze onrust gedurende een hele lange periode in stand gehouden. Immers heeft een door het NFI uitgevoerd verwantschapsonderzoek, na het tot drie maal toe plegen van zedenfeiten, uiteindelijk pas geleid naar verdachte.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich in verband met het gebruikt van verkeerde (hard)drugs niets meer kan herinneren van hetgeen heeft plaatsgevonden. Maar als er DNA van hem is aangetroffen dan zal het wel gebeurd zijn, aldus verdachte.
De rechtbank overweegt over het in z’n geheel niet kunnen herinneren van de feiten dat de psychiater te kennen heeft gegeven dat hij het vanuit zijn expertise niet waarschijnlijk acht, dat verdachte zich helemaal niets meer van de drie zedenfeiten kan herinneren. Daar komt bij, zo stelt de psychiater, dat het niet kunnen herinneren niet valt te rijmen met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten bij herhaling wel in staat is geweest om doelgerichte en complexe handelingen uit te voeren. Over de toestand van verdachte is ook uit de aangiften niet een beeld naar voren gekomen dat verdachte onder invloed van een drogerend middel was. Van meet af aan heeft de verdachte bij beide verkrachtingen de situatie onder controle gehad en spreekt hij rustig en beheerst de slachtoffers toe. Ten slotte wijst de rechtbank nog op een door verdachte geschreven brief aan zijn vrouw. In deze brief die kort na verdachtes aanhouding in de echtelijke woning is aangetroffen staat dat hij drie keer ‘iets heel ergs heeft gedaan’, waar hij zich ‘zo erg voor schaamt dat hij er niet over durft te beginnen’. Het eerste erge voorval zou na 5 maanden gevolgd zijn van het andere. De stelling van verdachte dat hij hier schrijft over het gebruik van verkeerde (hard)drugs, terwijl hij en zijn vrouw hier faliekant tegen zijn, acht de rechtbank ongeloofwaardig. In dit kader is ook de verklaring van de partner van verdachte van belang. Zij heeft namelijk verklaard dat zij bij verdachte in de auto zat op het moment dat hij werd aangehouden. Tijdens deze aanhouding had zij aan verdachte gevraagd waarom hij werd aangehouden. Verdachte heeft hierop aan haar geantwoord dat hij dit een brief had uitgelegd, die thuis te vinden was. Dat verdachte bij deze aanhouding, waarbij verdachte van de weg werd gehaald, in de veronderstelling was dat dit gebeurde in verband met het gebruik van verkeerde (hard)drugs, acht rechtbank eveneens ongeloofwaardig.
Gelet op hetgeen is weergegeven in vorenstaande alinea is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich tegen beter weten in verschuilt achter het gebruik van verkeerde (hard)drugs en acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat hij zich van het gebeurde niets meer kan herinneren. In strafverzwarende zin wordt dan ook in aanmerking genomen dat verdachte geen openheid heeft willen geven over hetgeen heeft plaatsgevonden en geen enkele verantwoordelijk heeft genomen voor deze door hem gepleegde ernstige delicten.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad en het feit dat de rechtbank anders dan de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring is gekomen van het onder 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 6 jaar passend en geboden.

9.Het beslag

9.1
Het oordeel van de rechtbank
Onder verdachte is een Sportgun, zijnde een imitatie vuurwapen, in beslaggenomen. Nu dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar misdrijven waarvan verdachte werd verdacht, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan/de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal het eveneens onder verdachte inbeslaggenomen alarmpistool aan hem teruggeven.

10.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 1.670,76-. Dit bedrag is opgebouwd uit de kostenposten: gederfde inkomsten (€ 47,23), reiskosten (€ 6,53), 6 maanden collegegeld (954,-) en immateriële schade (€ 663,-).
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toegewezen dient te worden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade aansluiting heeft gezocht bij een uitspraak die niet vergelijkbaar is met hetgeen benadeelde in de onderhavige zaak is overkomen. De raadsvrouwe heeft dan ook verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen. Met betrekking tot het betaalde collegegeld is er volgens de raadvrouwe geen causaal verband tussen het ten laste gelegde en deze opgevoerde schadepost. Verder is deze schadepost niet voldoende onderbouwd. De raadsvrouwe heeft verzocht de vordering op dat punt niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Der rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde gevorderde immateriële schade billijk is en zal dat bedrag toewijzen. Bij gebreke van betwisting wijst de rechtbank de schadeposten met betrekking tot de reiskosten en gederfde inkomsten eveneens toe. Met betrekking tot de kosten voor collegegeld stelt de rechtbank vast dat de benadeelde door hetgeen bewezen is verklaard studievertraging heeft opgelopen. Omdat het gebeurde in de tentamenweek plaatsvond, heeft zij daardoor een verslag niet tijdig kunnen inleveren. Hoe groot de schade door hetgeen haar is overkomen doorwerkt in het verlengen van haar schoolperiode heeft de rechtbank niet precies kunnen vaststellen. De rechtbank schat de extra collegekosten op een bedrag van € 600,-.Voor het overige levert de behandeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces op.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, een bedrag van € 1.316,76,- toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, met dien verstande dat dit bedrag vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente over de immateriële schade berekend van 19 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening en over de materiële schade vanaf de dat datum dat de vordering is ingediend, te weten 9 februari 2015 (niet gemotiveerd is namelijk per welke datum over de verschillende gestelde materiële posten de rente is gaan lopen respectievelijk wordt gevorderd). De vordering zal voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard worden. De benadeelde partij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

11.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

11.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade is ontstaan. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en 2: telkens: verkrachting;
feit 3: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een Sportgun.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van: een alarmpistool.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.316,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 663,00 vanaf 19 juni 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening en over € 653,76 vanaf 9 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3], € 1.316,76 aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 23 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Laatstgenoemd bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente, te weten over € 663,00 vanaf 19 juni 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening en over € 653,76 vanaf 9 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening .
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk is in haar vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2015.
Mrs. Van Driel van Wageningen en Van Dam en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te tekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij
op of omstreeks 14 juni 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] meermalen, althans
eenmaal, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan
uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
immers heeft hij verdachte, (telkens) zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1]
geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens) (heen en weer)
bewogen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging
met geweld en/of die ander feitelijkheden (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft
gericht en/of gericht heeft gehouden op en/of getoond aan die [slachtoffer 1]
en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze mee moest lopen
en/of dat ze stil moest zijn en/of (vervolgens) dat ze hem, verdachte, moest
pijpen, althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 14 november 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] meermalen, alhtans eenmaal, heeft
gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede
hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
immers heeft hij verdachte, (telkens) zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2]
geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging
met geweld en/of die ander feitelijkheden (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- een mes heeft gericht en/of gericht heeft gehouden op en/of getoond aan die
[slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft gevraagd of ze geld had en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze mee moest lopen en/of dat ze
op haar knieën moest gaan zitten en/of (vervolgens) heeft gezegd dat ze hem
moest pijpen en/of (vervolgens) dat ze het (sperma) door moest slikken,
althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 242 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op of omstreeks 19 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handelingen
immers heeft hij die [slachtoffer 3] door onverhoeds (vlak) voor en/of achter en/of nabij
die [slachtoffer 3] te gaan staan, gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen
bestaande uit het onverhoeds brengen/houden van zijn, verdachtes, (ont)blote
penis in en/of tegen, althans nabij het gezicht van die [slachtoffer 3] en/of
(vervolgens) het brengen van zijn, verdachtes, sperma op het gezicht van die
[slachtoffer 3], althans het ejaculeren nabij het gezicht van die [slachtoffer 3];
art 246 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
hij
op of omstreeks 08 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 4]
door onverhoeds (vlak) achter haar te gaan staan, gedwongen tot het dulden
van ontuchtige handelingen bestaande uit het onverhoeds aanraken en/of
betasten van de bil(len), in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] met
zijn, verdachtes, hand(en);
en/of
hij
op of omstreeks 08 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
(hand)tas met inhoud (onder andere een Iphone en/of een rijbewijs), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 augustus 2014 te Utrecht,
althans in Nederland, een tas met inhoud (onder andere een Iphone en/of een
rijbewijs) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemde tas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
5.
hij
in of omstreeks de periode van 14 juni 2013 tot en met 24 oktober 2014 te
Utrecht (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een)
(nabootsing(en) van (een) GSR Sportgun, dat/die door zijn/hun vorm, afmetingen
en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) Smith&Wesson 9model
1911), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, proces-verbaalnummer 2013 131389, onderzoek 09 Sjalot, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pag. 18 en 19.
3.Proces-verbaal ‘informatief gesprek zeden’ met [slachtoffer 1], pag 20 t/m 22.
4.Proces-verbaal ‘sporenonderzoek’, pag. 46 t/m 49.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [A], pag. 25 t/m 28.
6.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], pag. 68.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3], pag. 110 en 111.
8.Proces-verbaal ‘sporenonderzoek’, pag. 156 t/m 158.
9.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], pag. 127 t/m 132.
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], pag. 179-184, i.h.b. pag. 180.
11.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] en [verbalisant 6], pag. 198.
12.Proces-verbaal ‘sporenonderzoek’, pag. 222 en 223.
13.Proces-verbaal ‘informatief gesprek zeden’, pag. 203.
14.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3], pag. 207 e.v.
15.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], pag. 243 en 244.
16.Rapport NFI, inclusief bijlage, opgemaakt door drs. [C], pag. 310 t/m 313.