ECLI:NL:RBMNE:2015:1068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
C/16/335177 / HA ZA 13-35
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak over uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder vonnis inzake de verdeling van een kunstcollectie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] over de verdeling van een kunstcollectie. De rechtbank verklaart het eerder gegeven vonnis van 23 juli 2014 uitvoerbaar bij voorraad, nu geen van de partijen zich heeft beroepen op de schorsende werking van het hoger beroep. [eiser] heeft verzocht om een herstelvonnis, omdat hij onduidelijkheden in het eerdere vonnis meent te zien. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het vonnis volgens [gedaagde] duidelijk is en de rechtbank dit standpunt ondersteunt. Tevens verzoekt [gedaagde] om herstel van het vonnis, maar ook dit verzoek wordt afgewezen omdat er geen sprake is van een kennelijke fout of omissie in het eerdere vonnis.

De rechtbank behandelt ook de verzoeken van beide partijen met betrekking tot de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. [gedaagde] had eerder al verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van zijn vordering tot verdeling van de kunstcollectie, en de rechtbank besluit dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank legt ook een bewijsopdracht op aan [gedaagde] met betrekking tot zijn stellingen over een huurovereenkomst en de teruggave van sleutels. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere procesvoering, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten en bewijsvoering verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/335177 / HA ZA 13-35
Vonnis van 25 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K. Both te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F. van der Brug te De Bilt.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 23 juli 2014
  • de akte van [eiser], met producties
  • de akte van [gedaagde], met producties
  • de schriftelijke reactie van mr. Van der Brug op het pleidooi in tweede termijn van mr. Both van 7 juli 2014
  • de antwoordakte van [eiser]
  • de antwoordakte van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

vorderingen en verzoeken naar aanleiding van het vonnis van 23 juli 2014

2.1.
Met haar vonnis van 23 juli 2014 heeft de rechtbank de verdeling gelast van de aanwezige kunstcollectie. [eiser] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Geen van beide partijen heeft zich op de schorsende werking daarvan beroepen.
2.2.
[eiser] meent dat het vonnis onduidelijkheden bevat en vraagt om een herstelvonnis. [eiser] doelt daarmee klaarblijkelijk op verbetering op grond van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [gedaagde] verzet zich tegen dit verzoek omdat het vonnis volgens hem duidelijk is, en wel in de zin van zijn akte van 15 oktober 2014, p. 1-2. Het gelijk ligt bij [gedaagde]. De rechtbank zal het verzoek van [eiser] om verbetering daarom afwijzen.
2.3.
[eiser] verzoekt de rechtbank subsidiair om terug te komen van bindende eindbeslissingen die in het vonnis van 23 juli 2014 zijn vervat, en inhoudelijk een andere verdelingsprocedure te gelasten. Dit verzoek stuit af op de door [eiser] zelf terecht aangevoerde omstandigheid dat het vonnis op dit onderdeel een gedeeltelijk eindvonnis is. In zoverre onttrekt het zich aan de (verdere) competentie van de rechtbank.
2.4.
[gedaagde] verzoekt op zijn beurt ook om herstel van het vonnis van 23 juli 2014, en wel in die zin dat de rechtbank – bij bij voorraad uitvoerbaar vonnis – dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. [gedaagde] spreekt van een “omissie”, wat lijkt te duiden op een verzoek om aanvulling (artikel 32 Rv), maar vraagt vervolgens om “herstel”, wat lijkt te duiden om een verzoek om verbetering (artikel 31 Rv). Op geen van beide gronden is het verzoek tot uitvoerbaarbijvoorraadverklaring toewijsbaar. Nu in het vonnis iedere verdere beslissing is aangehouden (3.7) kan niet worden gezegd dat in de zin van artikel 32 Rv is verzuimd om op de gevorderde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring te beslissen. Evenmin is sprake van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv.
2.5.
Dit neemt niet weg dat [gedaagde] wel al in zijn conclusie van eis in reconventie had gevraagd om uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van het vonnis in reconventie, ook voor zover dat mocht zien op zijn vordering tot verdeling van de kunstcollectie, en dat de rechtbank hierop nog niet heeft beslist. De rechtbank zal dit met het onderhavige vonnis doen. Deze kwestie onttrekt zich (nog) niet aan de competentie van de rechtbank; er is
– zoals gezegd – nog niet op beslist. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling het verweer van [eiser] tegen de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring, ook al is dat slechts gericht tegen het (vergeefse) beroep van [gedaagde] op artikel 31 en/of 32 Rv (in de akte van [eiser] van 15 oktober 2014). Dit verweer houdt samengevat in dat het vonnis van 23 juli 2014 onjuist is. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank zal de gevorderde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring dus alsnog toewijzen.
[adres] en [adres]
2.6.
Op de comparitie van partijen van 18 juni 2014 hebben partijen afspraken gemaakt over het traject tot verkoop van [adres] en [adres]. Deze afspraken hebben echter niet geleid tot een daadwerkelijke opdracht aan de beoogde makelaar (De Keijzer). De rechtbank heeft partijen voor dat geval in de gelegenheid gesteld om alternatieven voor te stellen (tussenvonnis van 23 juli 2014, 3.6/2.6 in verbinding met het proces-verbaal van comparitie van 18 juni en 7 juli 2014, p. 5 (slot)).
2.7.
[gedaagde] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door verkoop via makelaar Oranjeborch voor te stellen. [eiser] heeft geen concrete alternatieven voorgesteld (maar slechts verdeling op een door de rechtbank te bepalen wijze). [eiser] maakt bezwaar tegen het voorstel van [gedaagde] met als argumenten dat Oranjeborch geen NVM-makelaar is en dat de prijzen die Oranjeborch heeft genoem niet realistisch zijn. Het eerste bezwaar acht de rechtbank van onvoldoende gewicht. Het tweede bezwaar heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom het voorstel van [gedaagde] volgen. Het voorstel van [gedaagde] sluit in zijn uitwerking maximaal aan bij de afspraken van partijen van 18 juni 2014. De rechtbank zal hem ook hierin volgen, behoudens een iets andere structuur, behoudens de datum waarop moet gaan worden geveild (opschuiven door tijdverloop sedert de oorspronkelijke afspraken) en behoudens wat betreft het (tijdelijk) depot van de verkoopopbrengsten, omdat beide partijen op de comparitie van 7 juli 2014 hebben verklaard de voorkeur te geven aan storting op de gezamenlijke bankrekening [rekeningnummer]. De rechtbank zal overeenkomstig dit laatste beslissen. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] om het vonnis op dit onderdeel reëel executeerbaar te maken (artikel 3:300 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) en uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ook toewijzen. Mocht Oranjeborch de opdracht onder de nadere voorwaarden (hierna, 3.3) niet willen aanvaarden, dan kan de meest gerede partij zich daarover per brief tot de rechtbank wenden, ter attentie van mr. J.W. Frieling, die over dit onderwerp dan nader zal beslissen.
parels
2.8.
Bij zijn akte van 8 mei 2014 heeft [gedaagde] productie 32 in het geding gebracht. Dit is een lijst met kunstvoorwerpen die volgens hem diende ter vervanging van de eerder door hem ingebrachte lijst, die volgens de toenmalige toelichting in de conclusie van eis in reconventie de gemeenschappelijke kunstcollectie weergaf. Op de nieuwe lijst staan onder nr. 10.1 vermeld: “De set hanger/oorbellen met parels”. Verder is hier bijgeschreven “Beheer [gedaagde]” respectievelijk “In beheer van [gedaagde]”. Sommige andere items op de lijst vermelden “Eigendom [gedaagde]”. De rechtbank kan hieruit niet anders afleiden dat deze lijst er opgave van doet dat deze set hanger/oorbellen met parels (hierna weer: de parels) (slechts) in beheer is bij [gedaagde], en niet eigendom is van [gedaagde], omdat dat er niet bij vermeld is en de lijst is overgelegd ter vervanging van de eerdere lijst waarvan [gedaagde] stelde dat het om gemeenschappelijke eigendom ging.
2.9.
[gedaagde] vorderde van de gemeenschappelijke kunstcollectie de verdeling. Dat gold dan ook – zo moet productie 32 worden begrepen – voor de parels. Op de comparitie van partijen van 18 juni 2014 heeft [gedaagde] gesteld dat de parels zijn (exclusieve) eigendom zijn en dat hij hiervan geen verdeling (de rechtbank meent: meer) vordert. Daarop heeft [eiser] verdeling van de parels gevorderd. [gedaagde] baseert zijn nadere standpunt dat de parels geen gemeenschappelijke eigendom zijn op de stelling dat ze destijds zijn aangeschaft ten laste van een rekening die op zijn naam stond. Dit hoeft evenwel aan gemeenschappelijke eigendom niet in de weg te staan. Gelet op de eerdere uitlatingen van [gedaagde] die niet anders kunnen worden begrepen dan dat de parels gemeenschappelijke eigendom waren, acht de rechtbank het nadere standpunt van [gedaagde] dat dit niet het geval is onvoldoende onderbouwd. Hierbij kan in het midden blijven of de door [gedaagde] bedoelde bankrekeningen destijds wel echt op zijn naam stond (wat [eiser] betwist). De rechtbank houdt het er dus voor dat de parels gemeenschappelijke eigendom zijn. Zij zal, conform de vordering van [eiser], de verdeling hiervan gelasten.
2.10.
Op de comparitie van 7 juli 2014 heeft de rechtbank beslist dat [gedaagde] de parels vrijblijvend bij Christie’s Nederland mocht aanbieden, en verder diende te handelen als vermeld in het proces-verbaal van comparitie op p. 5, onder 3. Partijen hebben e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde] en Christie’s Nederland in het geding gebracht, waarin Christie’s Nederland in antwoord op diverse vragen van [gedaagde] schrijft:
“Graag wacht ik af tot u in de gelegenheid bent om een afspraak te maken om de parels te laten zien. Kunt u dan ook de certificaten meegeven?”
2.11.
[gedaagde] stelt dat Christie’s een certificaat van echtheid verlangt. De rechtbank acht deze stelling voldoende aannemelijk, gelet op de vraag van Christie’s om medeneming van “de certificaten” (hiervoor, 2.10). [gedaagde] heeft voorgesteld om het echtheidsonderzoek te laten verrichten door het Nederlands Edelsteen Laboratorium (NEL). Tegen die organisatie als zodanig heeft [eiser] geen bezwaren aangetekend. [gedaagde] vraagt de rechtbank het NEL te benoemen als deskundige. De rechtbank ziet daartoe geen noodzaak. In aanvulling op hetgeen de rechtbank eerder heeft beslist (proces-verbaal van comparitie van 7 juli 2014, p. 5, onder 3) zal de rechtbank [gedaagde] gelasten om echtheidsonderzoek te laten verrichten door het NEL en vervolgens de parels conform de eerder vermelde procedure vrijblijvend aan te bieden aan Christie’s Nederland, vergezeld van het certificaat van echtheid (als dat wordt verkregen). De rechtbank zal partijen ieder voor 50% veroordelen tot betaling van de kosten van het NEL.
huurovereenkomst [adres]
2.12.
In het tussenvonnis van 30 december 2013 heeft de rechtbank aangekondigd dat zij [gedaagde] bewijs zal opdragen van zijn stelling dat [eiser] met de maatschap een huurovereenkomst heeft gesloten voor [adres] en dat [eiser] in 2002 heeft geweigerd om van [gedaagde] geleende sleutels van dat pand aan [gedaagde] terug te geven (in verband met de hoogte van de huur). De rechtbank zal dit bewijs met het onderhavige vonnis opdragen. Voor andere bewijsopdrachten ziet de rechtbank, in relatie tot de na genoemd tussenvonnis gewisselde processtukken en op de comparities ingenomen standpunten, vooralsnog geen aanleiding.
2.13.
Als [gedaagde] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient hij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Als hij het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient hij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
vordering sub 6 in conventie: vorderingen op [gedaagde]
2.14.
Op deze vordering heeft [gedaagde] pas in zijn akte van 1 oktober 2014 verweer gevoerd. De rechtbank heeft [eiser] vervolgens wel in de gelegenheid gesteld om te reageren op de in het kader van dat verweer door [gedaagde] overgelegde productie 47, maar niet op het verweer in de akte van [gedaagde] zelf, en ook mocht [eiser] geen producties meer overleggen. Bij nadere overweging meent de rechtbank dat [eiser] nog gelegenheid moet krijgen om op genoemd verweer van [gedaagde] te reageren (en in dat kader eventueel producties te overleggen).
2.15.
[eiser] heeft aan deze vordering achtereenvolgens uiteenlopende voorwaarden verbonden, laatstelijk de voorwaarde dat zijn verjaringsverweer tegen de vorderingen van [gedaagde] van voor 6 maart 2008 faalt. Dat ontslaat hem echter niet van zijn verplichting om aanstonds te reageren – nu de rechtbank hem daarvoor alsnog gelegenheid biedt – op de tegen zijn (voorwaardelijke) vordering aangevoerde verweren. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank zal de laatstelijk door [eiser] gestelde voorwaarde overigens worden vervuld. In elk geval sommige vorderingen van [gedaagde], die dateren van na de ontbinding van de maatschap, lijken niet (alleen) te zijn gebaseerd op overeenkomst, maar (ook) op de wet: artikel 3:172 BW. Voor die vorderingen geldt naar het voorlopig oordeel van de rechtbank de verjaringstermijn van 3:306 BW.
verder procesverloop
2.16.
De rechtbank zal een inlichtingencomparitie gelasten – als in het kader van de hiervoor in 2.12 genoemde bewijsopdracht getuigen worden gehoord: aanstonds na het laatste getuigen- of tegenverhoor. Op die comparitie zal [eiser] op genoemd verweer van [gedaagde] (hiervoor, 2.13) mogen reageren, en [gedaagde] daar weer op. Partijen zullen zich desgewenst ook mogen uitlaten over het voorlopig oordeel van de rechtbank in 2.15 (slot). Ook mogen partijen op deze comparitie mondeling concluderen over de hiervoor in 2.12 bedoelde bewijslevering en de uitkomsten van de – thans nog te verkrijgen – beoordeling en eventuele aanbiedingen van Christie’s Nederland met betrekking tot de parels. Pleidooi aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen wordt in beginsel niet toegestaan.

3.De beslissing

De rechtbank
vonnis 23 juli 2014
3.1.
wijst de door partijen gedane verzoeken tot verbetering respectievelijke aanvulling van het vonnis in deze zaak van 23 juli 2014 af,
3.2.
verklaart het vonnis in deze zaak van 23 juli 2014 uitvoerbaar bij voorraad,
[adres] en [adres]
3.3.
veroordeelt partijen om binnen zeven dagen na dit vonnis opdracht te geven aan Oranjeborch Makelaars conform haar offerte die [gedaagde] als productie 48 heeft overgelegd, om te bemiddelen bij verkoop van [adres] en [adres], onder de navolgende nadere bepalingen:
Partijen dienen al hun sleutels van de panden uiterlijk bij de opdrachtverlening aan Oranjeborch ter beschikking te stellen;
Beide partijen en hun advocaten mogen aanwezig zijn bij de eerste bezichtiging door Oranjeborch, op een door Oranjeborch vast te stellen dag en tijd;
Bij overige bezichtigingen, met of zonder gegadigden, zijn partijen en hun advocaten niet aanwezig, tenzij Oranjeborch dit noodzakelijk acht, maar in dat geval dienen steeds beide partijen (en hun advocaten) te worden uitgenodigd;
Partijen dienen steeds elk 50% van de door Oranjeborch in rekening te brengen kosten, zoals genoemd in de offerte, te betalen;
Oranjeborch stelt vraag- en laatprijzen en eventuele aanpassingen daarvan bindend vast, steeds na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten;
Partijen machtigen Oranjeborch op voorhand om de panden voor minimaal die aldus laatstelijk vastgestelde laatprijzen namens partijen te verkopen, met toepassing van dienaangaande gebruikelijk van toepassing zijnde voorwaarden, en alle handelingen te verrichten die daarvoor redelijkerwijs noodzakelijk of dienstig zijn;
Als een pand op 1 september 2016 nog niet onderhands is verkocht, dient Oranjeborch het openbaar te doen veilen door een notaris naar zijn keuze;
Partijen machtigen de transporterend en als van toepassing veilend notaris tot transport respectievelijk veiling van de panden, en om de (netto) verkoopopbrengst te storten op rekening [rekeningnummer] ten name van beide partijen,
parels
3.4.
gelast [gedaagde] om de parels binnen zeven dagen na dit vonnis aan te bieden aan het NEL voor echtheidsonderzoek, en terstond na retourontvangst – als de echtheid is vastgesteld – deze parels vrijblijvend aan te bieden aan Christie’s Nederland, in vervolg op de reeds tussen hem en Christie’s Nederland hierover gewisselde e-mailcorrespondentie, teneinde deze offertes van andere vestigingen van Christie’s te laten opvragen voor veiling; [gedaagde] zal [eiser] uiterlijk vier weken na dit vonnis voor zover mogelijk de offertes, en verder in elk geval de volledige correspondentie met NEL en Christie’s en, voor zover toepasselijk, telefoonnotities over zijn contacten met NEL en Christie’s hierover, aan [eiser] ter beschikking moeten stellen,
3.5.
gelast dat partijen ieder 50% van de kosten van het NEL voldoet,
huurovereenkomst [adres]
3.6.
draagt [gedaagde] bewijs op van zijn stellingen:
dat [eiser] met hem is overeengekomen dat [eiser] [adres] zal huren van de maatschap voor ƒ 500 per maand,
dat [eiser] in en na 2002 heeft geweigerd om de door deze van [gedaagde] geleende sleutels van [adres] aan [gedaagde] terug te geven,
3.7.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 11 maart 2015teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij akte mede te delen op welke wijze hij bewijs wil leveren,
3.8.
bepaalt dat, als [gedaagde] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, hij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen,
3.9.
bepaalt dat, als [gedaagde] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, hij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; hij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden,
3.10.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- als [gedaagde] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, als bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten,
3.11.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald,
comparitie
3.12.
gelast een comparitie van partijen voor het doel dat is vermeld in 2.16, als van toepassing aansluitend op het laatste getuigen- of tegenverhoor, of anders op een nog nader te bepalen datum,
overige beslissingen
3.13.
bepaalt voor de door partijen te verrichten rechtshandelingen die zijn vermeld in 3.3 aanhef, en – als Oranjeborch de opdracht aanvaardt – onder f. en h., dat als een partij de betreffende rechtshandeling niet binnen 7 dagen na sommatie door de andere partij verricht, dit vonnis daarvoor in de plaats treedt (artikel 3:300 lid 1 BW),
3.14.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JWF 4231