ECLI:NL:RBMNE:2015:1060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
16/701601-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben en dealen van soft- en harddrugs met aanzienlijke hoeveelheden

Op 12 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en dealen van zowel soft- als harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 19 oktober 2014 een aanzienlijke hoeveelheid hennep, amfetamine en MDMA heeft verkocht en/of verstrekt. De verdachte is op 19 oktober 2014 aangehouden en er is een doorzoeking uitgevoerd in zijn woning, waar diverse verdovende middelen zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en verslaving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701601-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. P.G.M. Lodder, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 19 oktober 2014 een hoeveelheid hennep heeft verkocht/afgeleverd/verstrekt/vervoerd;
Feit 2: op 19 oktober 2014 745,72 gram hennep aanwezig heeft gehad;
Feit 3: in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 19 oktober 2014 een hoeveelheid MDMA heeft verkocht/afgeleverd/verstrekt/vervoerd;
Feit 4: op 19 oktober 2014 597,41 gram en/of 16 pillen amfetamine aanwezig heeft gehad;
Feit 3: op 19 oktober 2014 15 pillen MDMA en/of 12 pillen heroïne aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte partieel vrij te spreken van feit 3, nu niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte MDMA heeft gedeald. Ook heeft zij gevorderd dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken van feit 5, nu geen NFI-rapport voorhanden is waaruit blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde pillen heroïne bevatten. Voor het overige heeft de officier van justitie betoogd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepersisteerd bij zijn verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
De raadsman heeft voorts betoogd dat sprake is geweest van een stelselmatige observatie, maar dat een machtiging daartoe ontbreekt. Volgens de raadsman is dit een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering, waarbij sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Op grond van artikel 359a dient het bewijs dat is vergaard met de inval en het bewijs dat daarna is verkregen te worden uitgesloten. Dit leidt tot vrijspraak voor alle ten laste gelegde feiten.
De verklaring van getuige [getuige 3] is volgens de raadsman niet consistent. Bovendien lijkt het erop dat [getuige 3] in ruil voor het afleggen van een verklaring iets terug verwacht. Om die reden kan deze verklaring niet voor het bewijs worden gebezigd.
Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat ook anderen gebruik maken van de woning van verdachte. Niet alles wat in de woning van verdachte is aangetroffen is van hem. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is bij het dealen van de hard- en softdrugs.
Als er al een periode kan worden bewezen verklaard dan is dit een veel kortere periode dan is ten laste gelegd. Ten aanzien van feit 1 en 3 kan in elk geval geen bewezenverklaring volgen voor een periode die begint voor 22 april 2014.
Van de 12 pillen die op pagina 320 worden aangeduid als heroïne is geen NFI-rapport opgenomen in het dossier. Ook in zoverre dient een vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het verzoek tot het horen van getuigen
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de genoemde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] af. Door de rechter-commissaris is het verzoek tot het horen van deze getuigen op 24 december 2014 afgewezen, omdat hun verklaringen onvoldoende specifiek zien op de ten laste gelegde feiten en het verzoek van de raadsman op dit punt onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank acht het horen van deze getuigen om dezelfde reden niet van belang voor enig te nemen beslissing in deze strafzaak.
Betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 3]
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de verklaringen die zijn afgelegd door de genoemde getuige [getuige 3] wel betrouwbaar. De stelling dat deze getuige onbetrouwbaar zou zijn, is door de raadsman onvoldoende onderbouwd. Het is niet gebleken dat politie en/of de officier van justitie ooit een tegenprestatie aan [getuige 3] hebben toegezegd voor diens getuigenis. Voorts geeft de enkele omstandigheid dat [getuige 3], blijkens diens verklaring, als gebruiker verdovende middelen heeft betrokken in de woning van verdachte nog geen aanleiding te veronderstellen dat zijn verklaring onjuist is. Ook overigens ziet de rechtbank in het dossier geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van getuige [getuige 3] te twijfelen.
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Het bewijs ten aanzien van feit 1
[naam] (hierna: [naam]), geboren in 1995, heeft verklaard dat ze op 19 oktober 2014 is aangehouden door de politie omdat ze samen met anderen een joint had gekocht. Deze joint had ze gekocht bij [verdachte]. [2] [naam] heeft verklaard dat ze 1 à 2 keer per week bij [verdachte] komt. Ze koopt dan voorgedraaide joints van [verdachte]. De wiet koopt ze bij [verdachte] en niet bij een coffeeshop, omdat ze bij [verdachte] meer wiet krijgt voor hetzelfde geld. [3] [naam] verklaart verder dat ze al sinds haar veertiende bij [verdachte] komt en sindsdien bij hem wiet heeft gekocht. [4]
Verdachte, wonende te [woonplaats], heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel eens wat wiet heeft verkocht. [5]
Het bewijs ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
 het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, d.d. 20 oktober 2014; [6]
 het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 22 oktober 2014; [7]
 de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2015.
Het bewijs ten aanzien van feit 3 en feit 4
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij regelmatig bij [verdachte] kwam. Hij woont sinds oktober 2013 in [woonplaats]. Soms kwam hij wel 4 tot 5 keer per week bij [verdachte]. [getuige 3] werd door [X] en [A] naar [verdachte] gestuurd omdat ze zelf te brak waren om een paar gram speed te halen. Per gram betaalde hij vier of vijf euro. [8] [getuige 3] snoof drie gram op een dag met z’n drieën, [A], [X] en hijzelf. Ongeveer 20 gram per week. Er waren geen andere plekken waar hij het kocht dan bij [verdachte]. [9]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wel eens wat speed aan anderen gaf. [10]
De werkzame stof van speed is amfetamine. [11]
Op 19 oktober 2014 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte in Mijdrecht. [12] Tijdens deze doorzoeking is een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. [13] De volgende hoeveelheden zijn veiliggesteld:
- gripzak 3 witte blokken, 86,45 gram (AAGI2161NL);
- gripzak 1 wit blok, 82,67 gram (AAGI2160NL);
- gele zak met crèmekleurig blok, 96,11 gram (AAGI2159NL);
- crèmekleurige brokjes, 5,62 gram (AAGI2156NL);
- crèmekleurig poeder, 0,1 gram (AAGI2157NL);
- witte brok, 10,8 gram (AAGI2155NL). [14]
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat de aangeboden monsters met de SIN-nummers AAGI2161NL, AAGI2160NL, AAGI2159NL, AAGI2156NL, AAGI2157NL en AAGI2155NL alle amfetamine bevatten. [15]
Verder is onderzoek gedaan naar 16 pillen die zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 19 oktober 2014. [16] Dit onderzoek gaf een positieve indicatie voor amfetamine. [17] Acht van deze pillen zijn voorzien van het nummer AAHY1843NL; een deel hiervan is opgestuurd naar het NFI. Omdat de andere acht pillen identiek waren aan de hiervoor genoemde pillen, zijn deze niet opgestuurd naar het NFI. [18]
Uit het deskundigenrapport van het NFI blijkt dat het aangeboden monster met het nummer AAHY1843NL amfetamine bevat. [19]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de amfetaminepillen die zijn aangetroffen van hem zijn. [20]
Het bewijs ten aanzien van feit 5
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is op 19 oktober 2014 in een schoudertas een hoeveelheid pillen aangetroffen. [21] Daarbij is onder meer het volgende veilig gesteld:
- 11 blauwe pillen en een roze pil (AAHY1888NL en AAHY1845NL);
- 3 oranje pillen (AAHY1844NL). [22]
Uit het deskundigenrapport van het NFI blijkt dat de aangeboden monsters met de nummers AAHY1888NL, AAHY1845NL en AAHY1844NL MDMA bevatten. [23]
Verdachte heeft verklaard dat hij de xtc-pillen gebruikt als hij zit te vissen. Hij had de pillen geruild met iemand uit Aalsmeer tegen 40 gram speed. [24]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat geen sprake is geweest van een stelselmatige observatie. Voor de observaties die in het kader van het vooronderzoek hebben plaatsgevonden was dus ook geen machtiging vereist. De rechtbank stelt vast dat ook overigens geen ongeoorloofde inbreuk op de privacy van verdachte is gemaakt. Uitsluiting van bewijsmiddelen is niet aan de orde, nu niet is gebleken van enig onherstelbaar vormverzuim.
Dat er ook overigens voldoende aanleiding was tot doorzoeking van de woning van verdachte, blijkt uit het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming. Hierin staat vermeld dat de aanleiding tot het aanvragen van een machtiging tot doorzoeking niet alleen is gelegen in de camera-observaties, maar tevens in de bevindingen van een verbalisant (de wijkagent) rond de woning van verdachte en onder meer de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4].

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 19 oktober 2014 te Mijdrecht, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op 19 oktober 2014 te Mijdrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 745,72 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op tijdstippen in de periode van oktober 2013 tot en met 19 oktober 2014 te Mijdrecht opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 19 oktober 2014 te Mijdrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 281,75 gram en 16 pillen van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 19 oktober 2014 te Mijdrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 15 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4 en 5: telkens:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Over de persoon van de verdachte is door A.J. Klumpenaar, psycholoog, een Pro Justitia-rapport opgemaakt, d.d. 2 januari 2015. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Bij verdachte is sprake van ADHD, cannabis- en amfetamineafhankelijkheid en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen hebben naar hun aard een langer durend bestaan. Vanuit de stoornissen is sprake van impulscontroleproblematiek, beperkte empathische vermogens en een tekortschieten van vaardigheden op sociaal, maatschappelijk en probleemoplossend gebied. Verdachtes verslaving moet gezien worden tegen de achtergrond van een kwetsbaar zelfgevoel en een laag zelfbeeld. De factoren en condities versterken elkaar en leiden tot een grotere kans op recidive. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting te worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarbij de onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf kunnen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte is gebaat bij behandeling en begeleiding en is ook bereid zich daarvoor in te zetten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van zowel soft- als harddrugs, waarbij het, met name wat betreft de amfetamine, gaat om een aanzienlijke hoeveelheid. Bovendien heeft verdachte zich gedurende een lange periode bezig gehouden met het dealen, dan wel het verstrekken van zowel soft- als harddrugs.
Verdachte kan door zijn handelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de vele nadelige effecten die de handel in en het gebruik van verdovende middelen veroorzaken. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van drugs vaak gepaard met diverse andere vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt toegebracht. Verdachte heeft zich om deze nadelige gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen belang. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Bijzonder kwalijk vindt de rechtbank dat door verdachte ook verdovende middelen zijn verstrekt aan minderjarigen, voor wie het gebruik van verdovende middelen in het bijzonder schadelijk is.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder gelet op het deskundigenrapport van psycholoog Klumpenaar, zoals weergegeven onder 7, en maakt de conclusies uit dit rapport tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies, opgemaakt door de heer R. Brouwer, van 23 december 2014, waarin wordt geadviseerd aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting bij een forensisch psychiatrische instelling.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4 en 5: telkens:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen na zijn invrijheidstelling melden bij Reclassering Victas op het adres: A.B.C.-straat 5 te Utrecht. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. veroordeelde moet zich laten behandelen bij een forensische psychiatrische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2015.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 oktober
2012 tot en met 19 oktober 2014 te Mijdrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een (grote)
hoeveelheid hennep, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram,
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te Mijdrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 745,72 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 oktober
2012 tot en met 19 oktober 2014 te Mijdrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, (telkens) een (grote) hoeveelheid amfetamine en/of MDMA, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA,
zijnde (telkens) amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te Mijdrecht, althans in het arrondissement Midden
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 597,41 gram en/of 16
eenheden/pillen, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
5.
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te Mijdrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 15 eenheden/pillen, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 12
eenheden/pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,,
zijnde MDMA en/of heroïne een middel/middelen vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900 2014094658 (A en B) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 408). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 19 oktober 2014, p. 368.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 19 oktober 2014, p. 369.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 19 oktober 2014, p. 370.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2015.
6.Pagina 17 tot en met 39.
7.Pagina 305 tot en met 315.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], d.d. 11 juli 2014, p. 68.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] door de rechter-commissaris van 15 januari 2015.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2015.
11.Feit van algemene bekendheid.
12.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, d.d. 20 oktober 2014, p. 17.
13.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 22 oktober 2014, p. 305.
14.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 22 oktober 2014, p. 307.
15.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 november 2014, p. 316.
16.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 27 oktober 2014, p. 320.
17.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 27 oktober 2014, p. 322.
18.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 27 oktober 2014, p. 325.
19.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 7 november 2014, p. 327.
20.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2015.
21.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, d.d. 20 oktober 2014, p. 17.
22.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 27 oktober 2014, p. 321.
23.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 7 november 2014, p. 327.
24.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 21 oktober 2014, p. 352.