ECLI:NL:RBMNE:2014:98

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor urgentie woningtoewijzing na relatiebeëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een urgentie voor woningtoewijzing had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiser had in 1990 een huwelijk gesloten en had drie kinderen, waarvan er twee minderjarig zijn. Na de echtscheiding, die door de rechtbank Utrecht was uitgesproken, had eiser een aanvraag ingediend voor urgentie, omdat hij dringend een andere woning nodig had. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, zoals vastgelegd in artikel 2.5.1 van de Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht. Dit artikel stelt dat alleen de ouder die de zorg voor minderjarige kinderen heeft, in aanmerking kan komen voor urgentie bij echtscheiding. Aangezien eiser niet de zorg voor de kinderen had, was zijn aanvraag ongegrond. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule, omdat er geen sprake was van een levensbedreigende situatie. Eiser had aangevoerd dat hij dakloos dreigde te worden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. van Veen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.J.B. Bruinsma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem een urgentie voor woningtoewijzing te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is in 1990 gehuwd met
[A]. Zij hebben drie kinderen, waarvan er twee nog minderjarig zijn. Bij beschikking van 2 oktober 2012 heeft de rechtbank Utrecht, sector Familie en Toezicht, bepaald dat de minderjarige kinderen voor de duur van de echtscheiding zullen worden toevertrouwd aan [A] en dat zij gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats]. Eiser heeft vervolgens via Het vierde huis bij verweerder een aanvraag gedaan voor een urgentie voor woningtoewijzing. In de aanvraag heeft eiser uiteengezet dat hij in verband met de beëindiging van zijn relatie en de beschikking van de rechtbank dringend een andere woning nodig heeft.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om bij beëindiging van een relatie in aanmerking te komen voor een urgentie. Voor het toepassen van de hardheidsclausule bestaat volgens verweerder geen aanleiding.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte slechts beoordeeld aan de hand van het relatiebeëindigingscriterium, terwijl daarnaast is aangevoerd dat hij dakloos dreigt te worden. Bij het corporatiehotel is eiser afgewezen en de daklozenopvang is vanwege de psychische gesteldheid van eiser geen geschikte plek. Het komt regelmatig voor dat eiser op straat of in zijn auto moet slapen. Verweerder had met deze omstandigheden rekening moeten houden. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat op grond van de Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht (de Huisvestingsverordening) slechts een urgentie wegens relatiebeëindiging wordt verleend als een kind dakloos dreigt te worden. Daarvan is geen sprake, omdat de zorg voor zijn minderjarige kinderen niet aan eiser is toegewezen. [A] blijft in de echtelijke woning wonen met de kinderen. Ook als sprake is van co-ouderschap wordt geen urgentie verleend aan de ouder die niet in de echtelijke woning kan blijven wonen, aldus verweerder.
4.
Op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kan verweerder een in het register ingeschreven woningzoekende urgent verklaren, als de woningzoekende ingezetene is van de regio, beschikt(e) over zelfstandige woonruimte in de regio, er sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie die buiten eigen schuld is ontstaan en door de woningzoekende niet was te voorzien, de woningzoekende kan aantonen eerst zelf naar een oplossing te hebben gezocht, verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is en de woningzoekende niet in staat is om zelf binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen via het aanbodsysteem.
5.
In artikel 2.5.1, derde lid, onder A, sub b, is (voor zover van belang) omschreven dat degenen die de zorg voor minderjarige kinderen hebben en bij wie de kinderen geregistreerd staan volgens de gemeentelijke basisadministratie van een van de regiogemeenten, in aanmerking kunnen komen voor urgentie nadat een (voorlopige) voorziening bij echtscheiding is getroffen, voor zover de rechter is afgeweken van het verzoek tot toewijzing van de in de regio gelegen woning door de partij, die de zorg voor de minderjarige kinderen op zich neemt.
6.
Eiser heeft een urgentie aangevraagd naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank Utrecht, sector Familie en Toezicht van 2 oktober 2012. De dreigende dakloosheid waarop eiser zich daarnaast beroept, houdt direct verband met beëindiging van de relatie en de beschikking van de rechtbank. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom terecht beoordeeld aan de hand van het relatiebeëindigingscriterium. Ingevolge artikel 2.5.1, derde lid, onder A, sub b, van de Huisvestingsverordening kan in het geval van een echtscheiding alleen de ouder die de zorg voor minderjarige kinderen heeft in aanmerking komen voor een urgentie. Eiser heeft niet de zorg voor minderjarige kinderen en voldoet reeds daarom niet aan de voorwaarden. Daarom heeft verweerder de aanvraag van eiser mogen afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op de hardheidsclausule. In dat kader heeft hij aangevoerd dat het belang van eiser dient te prevaleren boven het belang van verweerder. Nu eiser geen woning heeft kan hij zijn kinderen niet ontvangen en dit drukt zozeer op zijn gemoed, dat zijn depressieve klachten verergeren. Niet alleen eiser, maar ook zijn kinderen lijden hieronder. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, omdat geen sprake is van een onhoudbare noodsituatie.
8.
De rechtbank overweegt dat aan verweerder beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet toepassen van de in artikel 4.1 van de Huisvestingsverordening neergelegde hardheidsclausule. De toepassing van deze bevoegdheid wordt door de rechtbank zeer terughoudend getoetst. Verweerder heeft in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien de hardheidsclausule toe te passen, gezien zijn terughoudende beleid ten aanzien van het verlenen van urgentieverklaringen. Dit beleid komt er op neer dat de hardheidsclausule alleen wordt toegepast in zeer incidentele noodsituatie, waarbij gedacht moet worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit beleid niet onredelijk bevonden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 21 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM1772). Op grond van de dossierstukken en het besprokene ter zitting stelt de rechtbank vast dat eiser niet in een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie verkeert. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. De beroepsgrond slaagt niet.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.K. Nihot, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.